RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/460423-07
Uitspraak d.d.: 27 november 2007
tegenspraak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in het P.I.V. Zwolle.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 november 2007.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 november 2006 tot en met 30 juli 2007 in de gemeente Winterswijk en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, en/of alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, (een) (grote)
hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
zij op of omstreeks 31 juli 2007 in de gemeente Winterswijk tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (grote) (een) hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende
-cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, danwel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, en/of
-heroïne, zijnde heroïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, en/of
-amfetamine, zijnde amfetamine, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen inzake het bewijs
1. De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de rechtbank het onder 1 en 2 tenlastegelegde bewezen zal verklaren met uitzondering van de onder feit 2 tenlastegelegde heroïne en amfetamine (2e en 3e gedachtestreepje).
2. De raadsman van verdachte heeft het standpunt van de officier van justitie deels bestreden en heeft in zijn pleidooi tot uitdrukking gebracht dat de bewijsmiddelen ontoereikend zijn om tot een bewezenverklaring van de onder feit 1 tenlastegelegde periode te kunnen komen. De raadsman heeft ter onderbouwing van dit standpunt het volgende naar voren gebracht. Uit het dossier en de verklaring van verdachte ter zitting blijkt ten aanzien van de ten laste gelegde periode dat verdachte pas sinds eind december 2006 bij medeverdachte [medeverdachte] is ingetrokken en in het jaar 2007 tweemaal een periode van enige weken elders heeft gewoond. Ten aanzien van feit 2 concludeert de raadsman dat dit feit bewezen kan worden met uitzondering van de tenlastegelegde heroïne en amfetamine.
De rechtbank verwerpt het verweer met betrekking tot de tenlastgelegde pleegperiode. Verdachte kan worden toegegeven dat zij wellicht niet gedurende de gehele periode in de bewuste woning heeft verbleven, maar wel in die periode. Dat is door haar ter zitting nog eens bevestigd. Het betreft derhalve een omstandigheid waarmee de rechtbank in de strafoplegging rekening heeft te houden.
3. De verdachte heeft ter terechtzitting onder andere verklaard dat zij haar partner [medeverdachte] heeft geholpen met de verkoop en ontvangst van drugs op de momenten dat hij niet thuis was.
4. In het stamproces-verbaal (eindnoot 1) wordt door de betrokken opsporingsambtenaar een samenvatting gegeven van het opsporingsonderzoek. Het opsporingsonderzoek vloeit voort uit resultaten van eerdere politieonderzoeken van het zogenaamde Walch-team, waarbij verdachten verklaren drugs (cocaïne) te kopen van een man van ongeveer 35 jaar, met kort grijs-blond haar, in een flat aan de [adres], achterste deur links, te Winterswijk (eindnoot 2) . Het is de politie ambtshalve bekend dat het hier gaat om de [adres] [nummer], welke woning bewoond wordt door [verdachte] en haar partner, medeverdachte [medeverdachte] (eindnoot 3). Bovendien is er eind juni 2007 bij de Regionale Criminele Inlichtingen Eenheid via een informant informatie binnengekomen die erop duidt dat [voornaam] [medeverdachte] uit Winterswijk daar in cocaïne dealt, die hij koopt van [medeverdac[medeverdachte 2].
5. Naar aanleiding daarvan wordt een onderzoek ingesteld. Daarbij worden onder andere de telefoons van [medeverdachte] en [medeverdachte 2] afgeluisterd (eindnoot 4) en wordt bevoegdheid verleend tot stelselmatige observatie, waarbij gebruik wordt gemaakt van een peilbaken op de bij [medeverdachte 2] in gebruik zijnde personenauto (eindnoot 5) . De resultaten van het Walch-team onderzoek zijn, voor zover van mogelijk belang in verband met de jegens verdachten gerezen verdenkingen, ter beschikking gesteld voor het onderhavige onderzoek.
6. Het observatieteam volgt [medeverdachte 2] op 31 juli 2007 en maakt foto’s van een ontmoeting tussen [medeverdachte 2] en een mogelijke leverancier van de drugs, waarbij geld wordt overhandigd door [medeverdachte 2] aan die man, in ruil voor een pakje Marlboro (eindnoot 6) . Na aanhouding van [medeverdachte 2] op 31 juli 2007 wordt in haar auto onder andere een pakje Marlboro aangetroffen en in beslag genomen (eindnoot 7). In het pakje Marlboro wordt een zakje met een brok wit poeder aangetroffen, waarvan uit NFI-onderzoek blijkt dat het cocaïne betreft (eindnoot 8) .
7. Diezelfde dag, 31 juli 2007, worden [medeverdachte] en verdachte aangehouden in hun woning aan de [adres] [nummer] te Winterswijk op verdenking van handelen in strijd met artikel 2 onder B en onder C van de Opiumwet. Tijdens de aanhouding van verdachte en [medeverdachte] wordt in hun woning onder andere een hoeveelheid wit poeder aangetroffen en in beslag genomen (eindnoot 9). Uit NFI-onderzoek blijkt dat dit witte poeder bestanddelen van cocaïne bevat (eindnoot 10) .
8. Uit de verklaringen van afnemers blijkt dat er regelmatig aan hen cocaïne wordt verkocht op dit adres voornamelijk door [medeverdachte] en indien hij niet thuis is door verdachte (eindnoot 11) . Uit de verklaring van [medeverdachte 2] blijkt dat zij in de tenlastgelegde periode wekelijks één à twee series cocaïne levert aan [medeverdachte]. Iedere serie bestaat uit 12 gram cocaïne die, door middel van het versnijden van de cocaïne met onder andere babypoeder, verdeeld wordt in 15 porties. [medeverdachte 2] levert de cocaïne ‘op de pof’ en ontvangt – wanneer [medeverdachte] en [verdachte] de coke hebben verkocht – per serie 500 euro van [medeverdachte] (eindnoot 12) .
Uit de verklaring van [medeverdachte] blijkt dat hij erkent gedurende de ten laste gelegde periode wekelijks één of soms twee series cocaïne af te nemen van [medeverdachte 2] voor de prijs van 500 euro per serie en dit in porties door te verkopen aan de verschillende afnemers. [medeverdachte] verklaart dat hij per portie cocaïne 50 euro vraagt aan zijn afnemers. Hij moet derhalve tien porties (en wanneer hij twee series koopt twintig porties) cocaïne verkopen om het verschuldigde aankoopbedrag aan [medeverdachte 2] te kunnen betalen. De overige vijf porties (bij twee series aldus tien porties) heeft hij derhalve - gratis - voor eigen gebruik. Deze porties worden door hem en zijn partner, verdachte, gebruikt (eindnoot 13). Verdachte verklaart dat zij iedere dag een halve portie gebruikt (eindnoot 14) . Uit de verklaring van verdachte blijkt dat zij verdachte hielp bij het verkopen van de cocaïne, in die zin dat zij – als [medeverdachte] niet thuis was – de coke verkocht aan de afnemers die aan de deur kwamen (eindnoot 15). Verdachte verklaart overigens dat [medeverdachte 2] gemiddeld tweemaal per week in de woning van verdachte en [medeverdachte] kwam in verband met de verkoop van cocaïne (eindnoot 16).
9. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heroïne en/of amfetamine voorhanden heeft gehad, zoals tenlastegelegd onder feit 2, 2e en 3e gedachtestreepje, zodat zij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het onder feit 1 en onder feit 2, 1e gedachtestreepje, ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
zij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2007 tot en met 30 juli 2007 in de gemeente Winterswijk, tezamen en in vereniging met een ander telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en telkens opzettelijk aanwezig heeft gehad, hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
zij op 31 juli 2007 in de gemeente Winterswijk tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
1. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10, derde lid van de Opiumwet, meermalen gepleegd;
2. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10, derde lid van de Opiumwet.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
1. De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank aan verdachte zal opleggen een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden met aftrek van de in verzekering doorgebrachte tijd waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften van de reclassering.
2. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de rol van verdachte een andere was dan die van [medeverdachte]. Verdachte is tegen haar wil bij de handel in cocaïne betrokken geraakt. Ze had cocaïne nodig voor eigen gebruik. De raadsman verzoekt de rechtbank verdachte een onvoorwaardelijke straf gelijk aan het voorarrest op te leggen, alsmede een voorwaardelijk strafdeel.
3. Uit het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister blijkt dat verdachte geen relevante documentatie heeft.
Op 24 oktober 2007 is door het Leger des Heils een voorlichtingsrapportage uitgebracht waaruit blijkt dat verdachte een cocaïneverslaafde vrouw is met een gemiddeld recidive risico. Als strafadvies komt uit het rapport naar voren een gedeeltelijk voorwaardelijke straf met verplicht reclasseringscontact, waarbij een verwijzing naar MEE (maatschappelijk werk) wordt geïndiceerd, ook als dit een psychologisch onderzoek inhoudt.
4. De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Daarbij is rekening gehouden met de omstandigheid dat zij gedurende een kortere periode heeft gedeald dan haar medeverdachte en is voorts gelet op hun onderlinge rolverdeling.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting tevens in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen om te komen tot een hogere straf dan door de officier van justitie geëist - dat verdachte niettemin tijdens een lange periode in aanzienlijke mate een faciliterende en profiterende rol heeft gespeeld bij het op aanmerkelijke schaal handelen in cocaïne. Daarmee heeft ze bijgedragen aan het in stand houden van de verslaving van derden en zodoende het in gevaar brengen van de gezondheid van die anderen.
5. De rechtbank acht een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 47, 57 en 91 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder feit 1 en onder feit 2, 1e gedachtestreepje, tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de navolgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die veroordeelde zullen worden gegeven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, zolang deze instelling dit noodzakelijk oordeelt, ook als dit inhoudt het ondergaan van een psychologisch onderzoek.
Beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door mrs. Roessingh, voorzitter, Van der Mei en Bos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Van Erp, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 november 2007.
1. Zie hiervoor het stamproces-verbaal met nummer PL0646/07-205502, opgemaakt en ondertekend op 16 augustus 2007. Bij dit stamproces-verbaal zijn alle hierna genoemde processen-verbaal als bijlagen gevoegd.
2. Zie hiervoor de verklaringen van de verdachten/getuigen [naam 1] (p.389) en [naam 2] (p.394).
3. Zie hiervoor het stamproces-verbaal (p.12).
4. Zie hiervoor het proces-verbaal aanvraag bevel ex art. 126m WvSv (p.133).
5. Zie hiervoor het proces-verbaal aanvraag bevel ex art. 126g WvSv (p.144).
6. Zie hiervoor het verslag van het Observatieteam (p.169 e.v.) d.d. 31 juli 2007 en de daarbij behorende foto’s (p.162 e.v.).
7. Zie hiervoor het proces-verbaal bevindingen (p.117).
8. Zie hiervoor het NFI rapport d.d. 22 oktober 2007.
9. Zie hiervoor het verslag van de doorzoeking en beslaglegging (p.218-231).
10. Zie hiervoor het NFI rapport d.d. 22 oktober 2007.
11. Zie hiervoor de verklaringen van de verdachten/getuigen [naam 3] (p.368), [naam 4] (p.372), [naam 5] (p.378), [naam 6] (p.382), [naam 7] (p.386) en [naam 8] (p.398).
12. Zie hiervoor de verklaring van [medeverdachte 2] (p.159).
13. Zie hiervoor de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte] (p.298 en p.303).
14. Zie hiervoor de verklaring van verdachte (p.320).
15. Zie hiervoor de verklaring van verdachte (p.329).
16. Zie hiervoor de verklaring van verdachte (p.336).