ECLI:NL:RBZUT:2007:BB8032

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
7 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
50890 - HA ZA 02-1005
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Letselschadevergoeding na ongeval met ernstige depressieve klachten

In deze zaak, die voor de Rechtbank Zutphen werd behandeld, vorderden echtgenoten [eiser] schadevergoeding van de onderlinge waarborgmaatschappij OVZ Verzekeringen U.A. naar aanleiding van letselschade die [eiser] had opgelopen door een ongeval. De rechtbank oordeelde dat [eiser] recht had op een schadevergoeding van in totaal € 340.528,53, inclusief smartengeld en schadevergoeding voor verlies van arbeidsvermogen. De rechtbank baseerde haar beslissing op deskundigenrapporten die de ernst van de klachten van [eiser] bevestigden, waaronder een ernstige depressie, nekklachten en andere fysieke beperkingen die het dagelijks leven en functioneren van [eiser] ernstig belemmerden. De rechtbank wees de vorderingen van [eiser] grotendeels toe, met uitzondering van enkele posten die als onvoldoende onderbouwd werden beschouwd. De rechtbank oordeelde dat OVZ in de kosten van het geding moest worden veroordeeld, inclusief de kosten van deskundigenberichten. De uitspraak benadrukte de verantwoordelijkheid van verzekeraars om adequaat om te gaan met claims van slachtoffers van letselschade en de noodzaak om de gevolgen van dergelijke schade op een eerlijke manier te vergoeden.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 50890 / HA ZA 02-1005
Vonnis van 7 november 2007
in de zaak van
1. [eiser],
2. [eiser]
echtelieden, beiden wonende te [woonplaats],
eisende partijen,
procureur mr. C.B. Gaaf,
advocaat mr. B. Holthuis te Deventer,
tegen
de onderlinge waarborgmaatschappij
OVZ VERZEKERINGEN U.A.,
gevestigd te Goes,
gedaagde partij,
procureur aanvankelijk mr. A.J.H. Ozinga, thans mr. R. Klein,
advocaat mr. P.C. Knijp te Rotterdam.
Partijen z[eiser]ierna [eiser] en OVZ genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 31 januari 2007
- het door J.A.M. Pigge met betrekking tot [eiser] uitgebrachte deskundigenbericht
- de beschikking van 26/27 juni 2007
- de conclusie na deskundigenbericht tevens houdende vermeerdering van eis van de zijde
van [eiser]
- de antwoordconclusie na deskundigenbericht van de zijde van OVZ
- het verzoek om vonnis van de zijde van [eiser], tevens houdende rectificatie van de
conclusie na deskundigenbericht.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
ten aanzien van [eiser]
2.1. [eiser] heeft na vermeerdering (en rectificatie) van eis (onder verwijzing naar de nummering in het petitum van de dagvaarding) gevorderd dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, OVZ zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan hem te betalen:
B III: € 285.339,-- wegens de reeds geleden schade over 2001 en de contante waarde per
1 januari 2002 van de toekomstige schade inclusief fiscale schade onder overlegging van een belastinggarantie, waaruit genoegzaam blijkt dat hij door OVZ gevrijwaard wordt van fiscale heffingen en heffingen ter zake van sociale premies over de door hem ontvangen schadevergoeding, inclusief de kosten van een eventuele fiscale procedure en van eventuele deskundige bijstand.
B VII: € 21.000,-- wegens smartengeld te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
15 december 1999 tot aan de dag der algehele voldoening.
B XII: € 4.794,67 wegens verlies van zelfredzaamheid.
Voor het overige heeft [eiser] in zijn eis volhard.
2.2. De deskundige is van oordeel dat [eiser] met betrekking tot de beroepsmatige werkzaamheden voor 61% arbeidsongeschikt is alsmede dat [eiser] niet geschikt is om zijn vak van stoffeerder uit te voeren. Met betrekking tot het verlies aan zelfwerkzaamheid heeft de deskundige zich beperkt tot het tuinonderhoud omdat [eiser] voor het ongeval verder geen relevante werkzaamheden in en rond de woning verrichtte. De deskundige acht [eiser] met name niet meer in staat om de zwaardere werkzaamheden in de tuin te verrichten en heeft de totale uitval begroot op circa 21 uur per jaar. De deskundige ziet geen mogelijkheden om bedoeld verlies te verminderen door de inzet van hulpmiddelen en / of aanpassingen dan wel wisseling van taken binnen het gezin. Tot slot acht de deskundige voor [eiser] de kans op passend werk op de arbeidsmarkt -ook na omscholing- nihil. De deskundige heeft daarbij gewezen op de beperkte belastbaarheid, beperkte opleiding, eenzijdige werkervaring alsmede de leeftijd van [eiser] (thans 57 jaar).
2.3. OVZ heeft aangevoerd dat zij zich met de inhoud van het deskundigenbericht niet kan verenigen. Ten eerste niet omdat dit voortbouwt op eerdere deskundigenberichten en oordelen van deze rechtbank waarmee OVZ het (in het bijzonder waar het betreft de causaliteit) niet eens is. OVZ heeft uitdrukkelijk aangegeven in deze instantie niet op te komen tegen de in eerdere tussenvonnissen gegeven bindende eindbeslissingen. De rechtbank ziet dan ook geen reden om op die eerdere uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven beslissingen terug te komen.
2.4. Voorts heeft OVZ ten verwere aangevoerd dat het onderscheid dat de deskundige maakt tussen lichte tuinwerkzaamheden die [eiser] nog wel kan uitvoeren en zwaardere werkzaamheden die hij niet meer zou kunnen uitvoeren, niet goed te maken valt. OVZ ziet niet in dat [eiser] ook voor de door de deskundige als zwaardere werkzaamheden aangeduide activiteiten arbeidsongeschikt is geworden.
2.5. Gelet op de fysieke beperkingen die [eiser] ondervindt, zoals deze beperkingen blijken uit de -ook door de deskundige geraadpleegde- rapportages van met name de neuroloog dr. E. Oosterhoff en van de verzekeringsgeneeskundige R.M. Wiersma, moet de deskundige naar het oordeel van de rechtbank zeer wel in staat worden geacht om op basis van zijn kennis en ervaring te komen tot een onderverdeling in tuinwerkzaamheden die [eiser] na het ongeval nog wel (met spreiding van de werkzaamheden) zou kunnen verrichten en welke werkzaamheden hij niet meer kan verrichten. Voor het overige berust het oordeel van de deskundige kennelijk ook op intuïtief inzicht. OVZ heeft onvoldoende gesteld om het in zoverre voldoende gemotiveerde oordeel van de deskundige in deze te kunnen ontkrachten.
2.6. De rechtbank neemt de hiervoor sub 2.2. weergegeven oordelen van de deskundige en de gronden waarop deze zijn gebaseerd dan ook over en maakt deze tot de hare.
2.7. Met betrekking tot de door [eiser] gevorderde schade wordt als volgt overwogen. De rechtbank brengt in herinnering dat de vordering ter zake van de buitengerechtelijke[eiser] doo[eiser] bij conclusie van repliek is verminderd tot nihil alsmede dat de vorderingen ter zake van de kosten van medische bijstand en de kosten van actuariële bijstand als niet (voldoende) onderbouwd bij het tussenvonnis van 31 januari 2007 zijn afgewezen. Op de post diverse ongevalsgerelateerde onkosten is reeds bij evengemeld tussenvonnis beslist. Met inbegrip van de vermeerdering van eis dient nog ten aanzien van na te melden posten te worden beslist.
A. Verlies van arbeidsvermogen
2.8. Voor de onderbouwing van deze post heeft [eiser] verwezen naar een tweetal berekeningen van de hand van Venema d.d. 18 september 2002 (productie 23) en d.d. 27 augustus 2002 (productie 24). Venema is er daarbij (impliciet, nu hij het winstaandeel van [eiser] -naar OVZ niet heeft besteden- op 40% heeft gesteld) van uitgegaan dat het winstaandeel van [eiser] in de met [eiser] gevormde vennootschap onder firma 60% bedraagt. Venema heeft de schade van [eiser], bestaande uit gemis van zijn winstdeel, voor 2001 op f 26.444,-- (€ 12.000,--) begroot, uitgaande van een winstaandeel (vanaf 2001) van f 96.349,--. Aan [eiser] is een WAZ-uitkering toegekend (op basis van volledige arbeidsongeschiktheid), welke in 2002 € 10.591,-- bruto per jaar bedroeg.
2.9. Het verweer van OVZ dat Venema voor wat betreft de door [eiser] geleden schade ten onrechte is uitgegaan van de jaarcijfers van 2000 en 2001 wordt verworpen op dezelfde gronden als dat verweer ten aanzien [eiser] in het tussenvonnis van 31 januari 2007 (r.o. 2.35.) is verworpen.
Opgemerkt wordt nog dat Venema (die is uitgegaan van een kapitalisatiedatum van
1 januari 2002) voor wat betreft de door [eiser] geleden toekomstige schade is uitgegaan van een winstdeel van f 96.349,--, hetgeen niet bovenmatig voorkomt. Bovendien heeft OVZ, ofschoon dat op haar weg had gelegen, niet door middel van branchegegevens aannemelijk gemaakt dat bedoelde inkomensprognose niet realistisch is.
Evenals ten aanzien van [eiser] is beslist (tussenvonnis van 31 januari 2007, r.o. 2.37.) dient ook bij de begroting van de schade van [eiser] rekening te worden gehouden met de vermogensrendementsheffing.
OVZ heeft geen verweer gevoerd tegen de hoogte van de door Venema gehanteerde kapitalisatierente en inflatiecorrectie. Het feit dat de inkomensschade van [eiser] over de jaren 2002 tot 2007 inmiddels concreet zou kunnen worden begroot, staat er niet aan in de weg om van de kapitalisatiedatum van 1 januari 2002 te blijven uitgaan. OVZ heeft het tegendeel ook niet betoogd. OVZ heeft ten aanzien van [eiser] niet het verweer gevoerd dat Venema er ten onrechte vanuit is gegaan dat [eiser] zonder ongeval tot zijn 65e jaar zou hebben doorgewerkt.
2.10. Het vorenstaande brengt met zich dat de door Venema bij zijn schadeberekening gehanteerde uitgangspunten geen correctie behoeven. Venema heeft het netto jaarinkomen van [eiser] zonder ongeval begroot op € 31.629,68,-- en het netto jaarinkomen na ongeval op € 9.441,96 (productie 23, bladzijden 20 en 22). De contante waarde van de nominale vergoeding (over de periode 1 januari 2002 tot de maand waarin [eiser] 65 jaar wordt) is door Venema begroot op € 253.786,-- en de contante waarde van de te compenseren vermogensrendementsheffing op € 19.553,--, tezamen € 273.339,-- (productie 23, bladzijden 26 en 28). Deze uitkomsten zijn als zodanig niet door OVZ weersproken.
Het [eiser]Z aa[eiser] betaalde voorschot ad € 43.764,62 is reeds in voormeld tussenvonnis van 31 januari 2007 geheel verdisconteerd in de door OVZ aan [eiser] te betalen schadevergoeding ter zake van verlies aan arbeidsvermogen, zodat dit bedrag niet in mindering zal worden gebracht op de aan [eiser] toekomende schadevergoeding.
2.11. Een en ander leidt tot de slotsom dat OVZ ter zake van verlies aan arbeidsvermogen aan [eiser] dient te betalen een bedrag van in totaal € 285.339,--
(€ 12.000,-- + € 273.339,--).
2.12. OVZ heeft zich niet verzet tegen de door [eiser] gevorderde belastinggarantie. Dit onderdeel van de vordering zal -ten aanzien van [eiser]- worden toegewezen als na te melden. De rechtbank geeft OVZ in overweging om ten behoeve van [eiser]
-ofschoon zij dat niet heeft gevorderd- vrijwillig een soortgelijke belastinggarantie te verstrekken.
B. Verlies van zelfredzaamheid
2.13. Hiervoor is vastgesteld dat er ten aanzien van [eiser] sprake is van verlies van zelfredzaamheid waar het werkzaamheden in de tuin betreft. OVZ heeft op zichzelf geen verweer gevoerd tegen de onderbouwing en de hoogte van het ter zake door [eiser] gevorderde bedrag van € 4.794,67, zodat dit bedrag voor toewijzing in aanmerking komt.
C. Pensioenschade
2.14. Het ter zake door OVZ gevoerde verweer wordt verworpen op dezelfde gronden als weergegeven in het tussenvonnis van 31 januari 2007 (r.o. 2.40. en r.o. 2.41.). Op grond van de in dat tussenvonnis in r.o. 2.42. overgenomen uitgangspunten zal de door OVZ te vergoeden pensioenschade van [eiser] -overeenkomstig zijn winstaandeel van 60%- worden begroot op f 78.000,--, hetgeen neerkomt op € 35.394,86.
D. Smartengeld
2.15. Voor wat betreft de te hanteren maatstaf verwijst de rechtbank naar hetgeen zij in het tussenvonnis van 31 januari 2007 in r.o. 2.43. heeft overwogen.
2.16. [eiser] heeft gesteld dat hij ten gevolge van het ongeval last heeft van voortdurende nekklachten, spierspanningshoofdpijn en een depressief toestandsbeeld. Voorts is sprake van verminderde concentratie, verminderde aandrift, versnelde uitputbaarheid en slecht te controleren emotionaliteit. Het maken van gezamenlijke tochtjes op de motor, stedenbezoek en andere korte uitstapjes zijn niet meer mogelijk. Het dagelijks en het sociaal functioneren zijn door het ongeval ernstig beperkt. [eiser] is feitelijk volledig arbeidsongeschikt. Als gevolg van het ongeval heeft hij de winkel, die hij als zijn levenswerk beschouwde, verloren. Op alle terreinen van het leven treden ernstige belemmeringen op als gevolg van concentratieproblemen, motivatieverlies en extreme moeheid, die alle zijn te beschouwen als verschijnselen van een depressie die weer veroorzaakt is door het ongeval.
Een en ander is door OVZ niet dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken. Het vorenstaande rechtvaardigt het toekennen van een immateriële schadevergoeding van
€ 10.000,--. Anders dan [eiser] heeft [eiser] als gevolg van het ongeval tevens depressieve klachten ontwikkeld, hetgeen een hoger bedrag aan smartengeld rechtvaardigt.
2.17. Voormeld bedrag wordt -naar aanleiding van hetgeen in het tussenvonnis van
30 juni 2004 (r.o. 2.7) en in het tussenvonnis van 15 maart 2006 (r.o. 2.12.) is overwogen- verhoogd met € 5.000,--. In de rapportage van prof. dr. G.F. Koerselman zijn immers voldoende aanknopingspunten te vinden voor de aanname dat het ontstaan van de depressieve klachten van [eiser] en de ernst van die klachten mede zijn terug te voeren op het feit dat OVZ de klachten van [eiser] ten onrechte niet als ongevalsgevolg heeft willen erkennen en als gevolg daarvan lange tijd weigerachtig is geweest om door middel van bevoorschotting het wegvallen van [eiser] in de zaak financieel op te vangen als ge[eiser]arva[eiser] hebben moeten besluiten de winkel, hun levenswerk, te sluiten. OVZ heeft aldus gehandeld in strijd met de gedragsregels bij de behandeling van personenschade in het verkeer, opgenomen in Bedrijfsregeling no 15, hetgeen onrechtmatig is jegens [eiser].
2.18. Aan [eiser] zal dan ook ter zake van immateriële schadevergoeding worden toegekend een bedrag van in totaal € 15.000,--vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de ongevalsdatum over een bedrag van € 10.000,-- als gevorderd en vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 5.000,-- vanaf de dag der dagvaarding.
2.19. De slotsom houdt in dat de vorderingen van [eiser] in hoofdsom voor toewijzing vatbaar zijn tot een bedrag van € 340.528,53.
2.20. OVZ dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de kosten van het geding, de kosten van de deskundigenberichten daaronder begrepen. Nu OVZ de kosten van de deskundigenberichten integraal heeft voldaan[eiser]r da[eiser] daaraan door middel van voorschotbetalingen hebben behoeven bij te dragen, zal deze post verder buiten beschouwing blijven. In de omstandigheid dat de st[eiser]n va[eiser] en de onderbouwing van veel schadeposten elkaar grotendeels overlappen wordt aanleiding gevonden om bij de begroting van het procureurssalaris zowel ten aanzien van [eiser] als ten aanzien van [eiser] uit te gaan van een gemiddeld liquidatietarief VI. Bij de proceskosten zal verder niet worden onderscheiden tussen de door [eiser] en de door [eiser] -echtelieden- gemaakte advocaatkosten. Beiden hebben immers dezelfde advocaat, zodat een splitsing van kosten niet doelmatig voorkomt.
De kosten van het incident zullen worden gecompenseerd, omdat partijen daarin over en weer op enig punt in het ongelijk zijn gesteld.
2.21. De kosten aan [eiser]e va[eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 77,56
- vast recht € 3.632,00
- salaris procureur € 13.000,00 (6,5 punten × tarief € 2.000,00)
Totaal € 16.709,56
3. De beslissing
De rechtbank
ten aanzien van [eiser]
3.1. veroordeelt OVZ om aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 340.528,53 (driehonderd veertigduizend vijfhonderd achtentwintig euro en drieënvijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 10.000,00 vanaf 15 december 1999 en vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 5.000,-- vanaf 7 november 2002 tot de dag van volledige betaling,
3.2. veroordeelt OVZ om, indien de inspecteur der belastingen zich op het standpunt stelt dat de aan [eiser] toegekende schadevergoeding aan belastingheffing in Box 1 onderhevig is en dit standpunt -na eventuele bestrijding van dat standpunt door OVZ namens [eiser] (die OVZ daartoe op eerste verzoek een machtiging dient te verlenen)- tot in hoogste instantie stand houdt, [eiser] financieel zodanig te compenseren dat hij daarmee in dezelfde positie wordt gebracht alsof de aan hem toegekende schadevergoeding niet onderhevig is aan belastingheffing in Box 1,
ten[eiser]n va[eiser]
3.3. veroordeelt OVZ in de proceskosten, aan [eiser]e va[eiser] tot op heden begroot op € 16.709,56
3.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.5. compenseert de kosten van het incident aldus, dat iedere partij met de eigen kosten belast blijft,
3.6. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.C.M. Willemse en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2007.?