ECLI:NL:RBZUT:2007:BB6956

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
31 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
81304 - HA ZA 06-1096
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Royement van een turnleraar door de Koninklijke Nederlandse Gymnastiek Unie na strafrechtelijke veroordeling

In deze zaak vorderde [eiser] de vernietiging van zijn royement door de Koninklijke Nederlandse Gymnastiek Unie (KNGU), dat was opgelegd na een strafrechtelijke veroordeling voor schuldheling. [eiser] had meer dan 30 jaar in de turnwereld gewerkt en was lid van de KNGU. In 2005 werd hij door de Tuchtcommissie van de KNGU geroyeerd na een klacht van het bondsbestuur, die voortvloeide uit een strafrechtelijk onderzoek naar diefstal van turntoestellen. De Tuchtcommissie oordeelde dat [eiser] aanzienlijke schade had berokkend aan de KNGU en de turnsport in het algemeen. De Commissie van Beroep bevestigde deze beslissing in 2006. [eiser] voerde aan dat het royement onterecht was, omdat het niet in verhouding stond tot de feiten en dat de KNGU niet had gewacht op de uitkomst van zijn cassatieprocedure. De rechtbank oordeelde dat de tuchtrechtelijke beslissingen bindend waren en dat er geen reden was om te twijfelen aan de rechtmatigheid van het royement. De rechtbank concludeerde dat de KNGU niet onredelijk had gehandeld door [eiser] te royeren, gezien de ernst van de strafbare feiten en de reputatieschade die de KNGU had geleden. De vorderingen van [eiser] werden afgewezen en hij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 81304 / HA ZA 06-1096
Vonnis van 31 oktober 2007
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
procureur mr. A.J.H. Ozinga,
advocaat mr. S.F.H. Jellinghaus te Tilburg,
tegen
de vereniging
KONINKLIJKE NEDERLANDSE GYMNASTIEK UNIE,
gevestigd te Beekbergen,
gedaagde,
procureur mr. C.B. Gaaf,
advocaten mr. H.J.A. Knijff en mr. J.N. Stamhuis, beiden te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [eiser] en de KNGU genoemd worden.
1. De procedure
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
-de dagvaarding
-de conclusie van antwoord
-de conclusie van repliek
-de conclusie van dupliek
-de pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser] is meer dan 30 jaar betrokken geweest in de turnwereld en lid geweest van de KNGU. Vanaf augustus 1995 tot in november 2004 heeft [eiser] een eigen turnhal gehad in Alkmaar, waar hij turnopleidingen en medische begeleiding aanbood voor turners uit onder meer de wereldtop. [eiser] is diverse malen als personal coach van een aantal topturners tijdens diverse EK’s en WK’s turnen en trampolinespringen uitgezonden geweest.
2.2. Bij uitspraak van 25 november 2005 heeft de Tuchtcommissie van de KNGU aan [eiser] de straf opgelegd van royement als lid van de KNGU, naar aanleiding van een klacht van het bondsbestuur die als volgt luidt: “Het bondsbestuur heeft bij de politie aangifte gedaan van diefstal van turntoestellen. Betrokkene is als verdachte aangemerkt en tegen hem is strafrechtelijk onderzoek ingesteld. Daarmee heeft betrokkene artikel 7.1.b van de Statuten, alsmede overtreding van artikel 2.2.01 onder c van het Huishoudelijk Reglement (HR) overtreden.”.
In de uitspraak staat onder het kopje “bevindingen” het volgende vermeld:
“Bij vonnis van 15 december 2004 is betrokkene door de rechtbank te Alkmaar veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier jaar. De rechtbank heeft in totaal acht diefstallen van turntoestellen en brandstichting van de sporthal te Opmeer bewezen verklaard (www.rechtspraak.nl, LJNAR7617). Betrokkene is in hoger beroep (arrest van het Gerechtshof te Amsterdam d.d. 22 juli 2005, rechtbank) veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden voor acht feiten ter zake van heling van diverse turntoestellen.”
Daarna wordt – onder meer – het volgende overwogen:
“De Tuchtcommissie is van oordeel dat betrokkene niet alleen de gedupeerde verenigingen en de betrokken Gemeenten aanzienlijke schade heeft berokkend maar ook de turnsport in het algemeen. Betrokkene heeft daarmee tevens gehandeld in strijd met de belangen van de KNGU. Gelet op de ernst van de gedragingen, de enorme schade die hij heeft toegebracht, de vergaande onsportiviteit waarvan hij heeft blijkgegeven, evenals de grote impact die zijn aanhouding, berechting en veroordeling binnen de turnwereld heeft gehad acht de Commissie de zwaarst mogelijke straf op zijn plaats(…) ”.
2.3. Bij uitspraak van 9 mei 2006 heeft de Commissie van Beroep van de KNGU de uitspraak van de Tuchtcommissie van de KNGU bekrachtigd. In deze uitspraak is onder meer het volgende overwogen omtrent door [eiser] aangevoerde grieven:
“Grief 1
De straf is onrechtmatig en voorbarig in verband met het beroep in cassatie dat tegen de veroordeling in hoger beroep is ingesteld.
Deze grief moet worden verworpen. Er is geen bepaling in het toepasselijke tuchtrecht op grond waarvan de behandeling in deze beroepsprocedure moet worden aangehouden in afwachting van een beslissing van de Hoge Raad in het cassatieberoep. Daarbij komt dat [eiser] geen specifieke feiten en omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden geconcludeerd dat het bestreden arrest niet in stand zal blijven en dat hij van alle blaam zal worden gezuiverd. Andere gronden voor aanhouding van de behandeling van deze procedure zijn gesteld noch gebleken.
Grief 2
De KNGU heeft de resultaten van een intern onderzoek waaruit de betrokkenheid van [eiser] bij de verdwenen turntoestellen zou kunnen worden afgeleid, veel te snel ter beschikking gesteld van de politie en hem daardoor de mogelijkheid ontnomen om zelf een onderzoek in te stellen. De KNGU had daarmee volgens [eiser] moeten wachten totdat zijn betrokkenheid uit een onderzoek definitief was gebleken.
Voor zover [eiser] bedoeld heeft dat hij door de gestelde handelswijze onredelijk in zijn belangen is geschaad, kan deze grief ook niet slagen. Wat ook zij van de keur aan argumenten die deze stelling vergezellen, er bestaat geen enkele geschreven of ongeschreven regel op grond waarvan KNGU verplicht was tot inachtneming van de door [eiser] be(t)oogde handelwijze. Evenmin kan worden ingezien dat in verband met de volgens de Wit jarenlange relatie tussen partijen en zijn gestelde verdiensten voor de KNGU de feitelijke gang van zaken moreel verwerpelijk is. [eiser] miskent dat juist uit het interne onderzoek van de KNGU zijn betrokkenheid op enigerlei wijze bij de verdwijning van toestellen van de KNGU was gebleken. (...)
Grief 3
De strafbare feiten (...) is niet gerelateerd aan de doelstelling van de KNGU als bedoeld in artikel 2 van het huishoudelijk reglement en zijn vermeende gedragingen hebben de belangen van de KNGU niet geschaad en hebben hem evenmin financieel voordeel opgeleverd.
Deze grief moet ook worden verworpen. Blijkens het arrest heeft [eiser] zich beziggehouden met de handel in turntoestellen van de KNGU en bij haar aangesloten turnverenigingen en had hij redelijkerwijs moeten vermoeden dat die toestellen afkomstig waren van diefstal. [eiser] heeft generlei feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan kan worden geoordeeld dat dit anders ligt. Zijn strafbare gedragingen zijn [eiser] zeer zwaar aan te rekenen, nu hij daardoor de KNGU en diverse turnverenigingen gedupeerd heeft. Het is volstrekt evident dat hij daardoor hun belangen geschaad heeft als bedoeld in artikel 7.1.b van de statuten van de KNGU en artikel 2.2.01 sub c van het huishoudelijk reglement van de KNGU. Ook zijn veroordeling op zich is in dit geval al voldoende voor het oordeel dat hij de bedoelde belangen heeft geschaad. Leden van de KNGU behoren zich te onthouden van het plegen van strafbare feiten.
Tenslotte is voldoende gebleken dat [eiser] financieel voordeel heeft verkregen. Immers, aldus het arrest, uit zijn verklaringen komt naar voren dat de opbrengsten werden aangewend om openstaande rekeningen en schulden van de turnvereniging van [eiser] te voldoen. Ook dit is niet op inhoudelijke gronden door [eiser] ontkracht.”
2.4. Bij vonnis van de voorzieningenrechter in deze rechtbank d.d. 1 september 2006 is de werking van het royement van [eiser] geschorst totdat in een bodemprocedure is beslist omtrent de gebondenheid van [eiser] aan de daartoe strekkende tuchtrechtelijke uitspraken.
Bij op 12 december 2006 gewezen arrest van het Gerechtshof te Arnhem, rechtdoende in hoger beroep in kort geding is voormeld vonnis vernietigd en zijn de vorderingen van [eiser], strekkende tot (tijdelijke) ongedaanmaking van het royement, (alsnog) afgewezen.
2.5. In de strafzaak is bij arrest van de Hoge Raad d.d. 29 mei 2007 het arrest van het Gerechtshof te Amsterdam d.d. 22 juli 2005 vernietigd, uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van de onder 1 en 10 ten laste gelegde schuldheling en de strafoplegging. De Hoge Raad heeft de zaak teruggewezen naar het hof om in zoverre de zaak in hoger beroep opnieuw te berechten.
3. De vordering
3.1. [eiser] vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
primair:
1. de beslissing tot royement van de KNGU d.d. 25 november 2005 zal vernietigen,
2. de KNGU zal veroordelen tot publicatie van de vernietiging van het royement in het eerstvolgende Bondsblad over te gaan en in ieder geval binnen 1 maand na betekening van het te dezen te wijzen vonnis,
3. de KNGU zal veroordelen in de kosten van het geding,
subsidiair:
zal worden gewezen dat het besluit op grond van de eerder genoemde feiten en omstandigheden niet de redelijkheidstoets van artikel 2:8 BW kan doorstaan. Als gevolg daarvan is het ex artikel 2:15 BW vernietigbaar,
althans een zodanig beslissing als de rechtbank in goede justitie noodzakelijk acht.
3.2. [eiser] legt aan zijn vorderingen, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, de navolgende stellingen ten grondslag.
De KNGU was in eerste instantie niet voornemens tot royement over te gaan. Indien dit wel het geval was, had de KNGU dat gelijk nadat het Gerechtshof te Amsterdam op 22 juli 2005 arrest in de strafzaak had gewezen moeten doen. In november 2005 heeft hij in een televisie-uitzending kenbaar gemaakt dat hij Nederland per 1 januari 2006 zou verlaten om in Spanje te gaan werken als coach voor topturners. Twee dagen na deze uitzending ontving hij het bericht van de KNGU dat hij was geroyeerd. Dat de grondslag van het royement niet gelegen is binnen de sfeer van de strafrechtelijke procedure van [eiser] is hiermee een feit. De mededeling van hem dat hij naar Spanje zou gaan om daar topturners te trainen, is de reden geweest voor zijn royement.
Zijn werknemer, [naam], hield zich onder meer bezig met de in- en verkoop van de turntoestellen. Daarbij heeft hij buiten zijn medeweten ook een eigen handel opgezet., waarbij hij (eveneens buiten zijn medeweten) gebruik maakte van de naam en faciliteiten van het turncentrum van [eiser]. Hij betwist dat hij willens en wetens hieraan heeft meegewerkt. Van schuldheling is dan ook geen sprake.
Ook in het tuchtrecht moet worden uitgegaan van de onschuldpresumptie. Zolang de stafprocedure nog niet geheel is doorlopen, bestaat geen reden voor een royement voor het leven.
Hij is gedurende zijn leven uitsluitend binnen de turnwereld werkzaam is geweest. Hij is tientallen jaren als turntrainer werkzaam geweest, in het bijzonder op internationaal topniveau. Als gevolg van een definitief royement kan hij niet meer deelnemen aan wedstrijden, trainingen, cursussen en andere activiteiten die door de KNGU of een organisatorisch onderdeel daarvan worden georganiseerd. Deelname aan het EK, het WK en de Olympische Spelen is dan ook niet mogelijk, om dat daarvoor het lidmaatschap van de KNGU noodzakelijk is. Naast het feit dat door het royement de eer en goede naam van [eiser] worden aangetast, is het voor hem na een definitief royement niet meer mogelijk zijn vak als turncoach uit te oefenen, ook niet in internationaal verband. Ook is het niet mogelijk om een eigen turnorganisatie op te zetten of anderszins in zijn inkomsten te voorzien.
Een royement voor het leven is onredelijk bezwarend en disproportioneel.
De KNGU heeft ten onrechte haar belang niet afgewogen tegen zijn belang. De KNGU
heeft niet naar de specifieke omstandigheden van de zaak gekeken, maar klakkeloos verwezen naar het oordeel van de Tuchtcommissie.
De KNGU had ook een royement voor tijdelijke duur, een tijdelijke schorsing of een andersluidende straf in de zin van artikel 2.4.01 lid 1 van het tuchtreglement kunnen opleggen. Dat royement als een te zware maatregel moet worden beschouwd blijkt ook uit
het feit dat een turntrainer (van turnclub “Turning Point” uit Sittard), die door de rechtbank Maastricht schuldig is bevonden aan ontuchtige handelingen met een minderjarige turnster tijdens een zomerstage en die werd veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur, van de KNGU geen tuchtrechtelijke straf opgelegd gekregen.
Bij het opleggen van een tuchtmaatregel mag worden verwacht dat een consequent beleid wordt gevoerd. Daarvan is in deze geen sprake nu ernstiger voorvallen, welke ook direct van invloed zijn op het beroep van turncoach, door de KNGU beduidend minder hard gestraft worden. Daarbij komt dat nu de KNGU moet worden aangemerkt als monopolist, bij het toetsen van besluiten van de KNGU een verhoogde zorgvuldigheidstoets moet worden toegepast.
Het besluit tot royement is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, zodat het besluit op grond van artikel 7: 904 BW jo artikel 6: 248 lid 2 BW dan wel artikel 2: 8 BW jo artikel 2:15 lid 1 sub b BW moet worden vernietigd.
De KNGU ontneemt hem de mogelijkheid om zijn beroep als turncoach uit te oefenen. De KNGU maakt daarmee inbreuk op de vrijheid van arbeids- en beroepskeuze, hetgeen onrechtmatig is.
4. Het verweer
4.1. De KNGU concludeert dat de rechtbank [eiser] niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn vorderingen, althans hem deze zal ontzeggen met zijn veroordeling in de kosten van het geding.
4.2. Op het verweer van de KNGU zal, voor zover van belang, hierna nader worden ingegaan.
5. De beoordeling
5.1. In het -op tegenspraak gewezen- arrest van het Gerechtshof te Amsterdam d.d.
22 juli 2005 is in acht gevallen bewezen verklaard dat [eiser] zich aan schuldheling heeft schuldig gemaakt. Als gevolg van het arrest van de Hoge Raad staat inmiddels in de strafzaak onherroepelijk vast dat [eiser] zich in zes gevallen aan schuldheling heeft schuldig gemaakt. In het kader van de onderhavige procedure levert dat oordeel van de Hoge Raad -behoudens tegenbewijs- dwingend bewijs op van voormelde strafbare feiten.
[eiser] heeft weliswaar aangeboden om al zijn stellingen te bewijzen, maar hij gaat er daarbij aan voorbij dat een partij die niet aan haar stelplicht heeft voldaan, op die grond niet tot (tegen)bewijs kan worden toegelaten (Hoge Raad 3 december 2004, NJ 2005,160). Daarvan is in casu sprake nu [eiser] niet voldoende gemotiveerd heeft gesteld waarom in bedoelde zes gevallen van schuldheling geen sprake kan zijn. Onder deze omstandigheden staat ook in het kader van de onderhavige procedure vast dat [eiser] zich in zes gevallen schuldig heeft gemaakt aan schuldheling.
5.2. Tussen partijen is niet in geschil dat de uitspraken van de tuchtorganen partijen binden op de wijze als bedoeld in art. 7:904 lid 1 BW.
Dit houdt in dat voor toewijzing van de vordering slechts plaats is indien geoordeeld wordt dat gebondenheid van [eiser] aan de tuchtrechtelijke beslissingen - in verband met de inhoud of wijze van totstandkoming daarvan - in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
5.3. Over de wijze waarop de gewraakte beslissingen tot stand zijn gekomen heeft [eiser] niet geklaagd. Hij is het niet eens met de inhoud van de beslissingen. In het licht van voormeld toetsingskader zijn de beslissingen in kwestie onaantastbaar als de grenzen waarbinnen redelijk denkende mensen van mening kunnen verschillen, niet zijn overschreden.
5.4. De stelling van [eiser] dat de strafrechtelijke procedure geen grondslag voor het royement is geweest wordt gepasseerd. De klacht van het bondsbestuur, waarop de tuchtcommissie heeft beslist, dateert van 21 april 2004. In die klacht wordt melding gemaakt van aangifte van strafbare feiten. De tuchtrechter heeft -met recht- de beslissing van de strafrechter in hoger beroep afgewacht, alvorens op de klacht te beslissen. Uit de inhoud van beide beslissingen blijkt onmiskenbaar dat de ernst en de impact van de strafbare feiten waarvoor [eiser] is veroordeeld de enige reden zijn om hem te royeren. Dit wordt niet anders doordat de eerste beslissing van de tuchtrechter enige maanden na het arrest van het Gerechtshof te Amsterdam is gegeven. Het enkele feit dat deze beslissing van de tuchtrechter enige dagen nadat [eiser] in een televisieprogramma zijn toekomstplannen kenbaar had gemaakt, kan niet tot de conclusie leiden dat enkel die kennisgeving voor de KNGU redengevend is geweest voor het royement van [eiser].
5.5. Bij pleidooi heeft [eiser] aangevoerd dat de oordelen van het Gerechtshof te Amsterdam, welke door de Hoge Raad zijn vernietigd, betrekking hebben op turntoestellen die aan de KNGU in eigendom toebehoorden en dat het juist dat aspect is geweest dat aanleiding was tot de aangifte van de KNGU jegens hem en dat het niet is uitgesloten dat [eiser] op dit punt wordt vrijgesproken.
5.6. Daargelaten dat [eiser] in het geheel niet heeft onderbouwd waarop hij die mening baseert, kan ook al zou hij voor de betreffende twee feiten door het hof worden vrijgesproken -gegeven het feit dat inmiddels in zes gevallen onherroepelijk vaststaat dat hij zich aan schuldheling heeft schuldig gemaakt- niet gezegd worden dat [eiser] door het arrest van de Hoge Raad van alle blaam is gezuiverd. Bij pleidooi heeft de KNGU aangevoerd dat het feit dat het (in eerste instantie) om eigendommen van de KNGU ging niet de aanleiding is geweest om [eiser] te royeren. De stelling dat schuldheling minder erg is dan diefstal, waarvan hij eerder werd beschuldigd en dat de onherroepelijk bewezen verklaarde feiten geen betrekking hebben op eigendommen van de KNGU, kan [eiser] dan ook niet baten. Zowel diefstal als schuldheling zijn vermogensdelicten en vallen onder de categorie misdrijven. [eiser] heeft ook niet gemotiveerd gesteld dat de zes onherroepelijk bewezen feiten van aanzienlijk minder gewicht zijn dan de twee feiten die door het Hof opnieuw dienen te worden onderzocht. Met andere woorden, aannemelijk is dat, ook al zou het Hof [eiser] van twee feiten vrijspreken, een significante onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal resteren, waarmee de ernst van de zes bewezen verklaarde feiten gegeven is. In de gegeven omstandigheden kan niet worden gezegd dat de tuchtrechter naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar heeft gehandeld door [eiser] niet te schorsen in afwachting van een definitieve beslissing in de strafrechtelijke procedure. Opgemerkt wordt nog dat -gelijk de KNGU heeft betoogd- uit de statuten van de KNGU niet blijkt dat een lid eerst kan worden geroyeerd nadat hij onherroepelijk strafrechtelijk is veroordeeld.
5.7. Genoegzaam aannemelijk is dat de KNGU reputatieschade heeft geleden doordat de bij haar aangesloten toptrainer [eiser] zich meerdere malen aan een misdrijf als schuldheling heeft schuldig gemaakt en daarvoor strafrechtelijk tot onvoorwaardelijke gevangenisstraf is veroordeeld, zij het dat de hoogte van die straf mogelijk aan verandering onderhevig is. [eiser] heeft bij pleidooi aangevoerd dat hij als gevolg van zijn status als toptrainer extra hard is gestraft. Dit betoog kan [eiser] niet baten omdat juist van iemand met zijn status mag worden verwacht dat hij zich niet schuldig maakt aan strafbare feiten. Dat de Tuchtcommissie van de KNGU zich aan een inconsistent strafbeleid heeft schuldig gemaakt, is -daargelaten dat de bodemrechter ter zake terughoudendheid dient te betrachten- niet komen vast te staan. De KNGU heeft immers aangevoerd dat “de zwaardere gevallen” waarnaar [eiser] heeft verwezen in deze niet relevant zijn. De zaak van de trainer van “Turning Point” niet omdat deze in hoger beroep door het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch is vrijgesproken, de zaak van turntrainer Jan T. niet omdat deze geen lid was van de KNGU. Dit alles is door [eiser] niet tegengesproken.
5.8. Ook al biedt het tuchtrecht van de KNGU de mogelijkheid om minder verdergaande straffen of maatregelen op te leggen, in deze kan -gegeven de door de KNGU opgelopen reputatieschade en gegeven het beperkte toetsingskader in deze- niet worden gezegd dat het royement van [eiser] onmiskenbaar een disproportionele maatregel is. Het mag weliswaar zo zijn dat [eiser], doordat hij geen lid meer is van de KNGU, geen topturners van de KNGU mag begeleiden bij grote toernooien zoals de EK, de WK en de Olympische Spelen, dit wil nog niet zeggen dat de beslissing om hem als lid van de KNGU te royeren neerkomt op een beroepsverbod. Ten eerste heeft de KNGU gesteld dat het royement slechts nationale werking heeft, zodat [eiser] zich in het buitenland bij een soortgelijke organisatie kan aansluiten en langs die weg topturners kan begeleiden op de grote toernooien als evengemeld. Dit is door [eiser] niet, althans niet gemotiveerd weersproken. Ten tweede heeft de KNGU er op gewezen dat niets eraan in de weg staat dat [eiser] topturners op persoonlijke titel traint. [eiser] heeft die stelling onderscheven nu hij bij gelegenheid van het pleidooi heeft verklaard dat hij thans, zij het niet officieel, topturners traint. Voor zover het royement al een inbreuk maakt op de vrijheid van arbeids- en beroepskeuze van [eiser], dient te worden geoordeeld dat [eiser] dit aan zijn eigen misdragingen heeft te wijten. Hetzelfde geldt voor de stelling van [eiser] dat hij als gevolg van het royement in eer en goede naam wordt aangetast, nog daargelaten dat de strafrechtelijke veroordeling wegens schuldheling op zichzelf al een aantasting in eer en goede naam oplevert. Nu in feite van een beroepsverbod geen sprake is, mist het betoog van [eiser] bij pleidooi dat het tuchtrecht een soort strafrecht is en dat in het strafrecht bij een veroordeling tot een tijdelijke gevangenisstraf de duur van ontzetting uit rechten, waaronder het uitoefenen van bepaalde beroepen, maximaal vijf jaar kan bedragen, relevantie. Voorts wordt nog opgemerkt dat [eiser] -gelijk de KNGU heeft betoogd- ook een turnschool zou kunnen exploiteren. Niet aannemelijk is geworden dat [eiser] als gevolg van het royement in de toekomst blijvend van inkomsten verstoken zou moeten blijven. Ook om die reden kan niet gezegd worden dat het royement onmiskenbaar een disproportionele maatregel is.
5.9. Tot slot wordt nog overwogen dat -daar waar het Gerechtshof te Amsterdam nog niet heeft beslist ten aanzien van de twee strafbare feiten in kwestie en de strafoplegging- het bepaald prematuur is om in het kader van de onderhavige procedure vooruit te lopen op de beslissing van de tuchtrechter op het door [eiser] op 10 juni 2007 ingediende -maar nog nader te onderbouwen- herzieningsverzoek. Anders dan [eiser] heeft aangevoerd leest de rechtbank in de statuten van de KNGU niet dat herziening van een royement niet mogelijk is. Overigens hebben de vertegenwoordigers van de KNGU bij pleidooi bedoelde stelling van [eiser] weersproken.
5.10. Het vorenoverwogene brengt met zich dat de vorderingen bij gebrek aan deugdelijke grondslag afgewezen dienen te worden. Toetsing aan de artikelen 6: 248 lid 2 BW dan wel artikel 2: 8 BW jo artikel 2:15 lid 1 sub b BW leidt niet tot een ander oordeel.
5.11. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van KNGU worden begroot op:
- vast recht € 248,00
- salaris procureur € 1.808,00 (4,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 2.056,00
6. De beslissing
De rechtbank
6.1. wijst de vorderingen af,
6.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van KNGU tot op heden begroot op € 2.056,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.A.M. Vrendenbarg-Elsbeek en in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2007.?