ECLI:NL:RBZUT:2007:BB2881
Rechtbank Zutphen
- Kort geding
- G. Vrieze
- Rechtspraak.nl
Opschorting van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf in kort geding
In deze zaak vorderde eiser in kort geding de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf die hem was opgelegd. Eiser was bij vonnis van de kantonrechter te Apeldoorn op 31 augustus 2006 veroordeeld tot veertien dagen hechtenis wegens het handelen in strijd met de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen. Dit vonnis was onherroepelijk geworden op 28 december 2006. Eiser had op 10 april 2007 een verzoek om gratie ingediend, maar vorderde nu dat de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf zou worden opgeschort totdat op dat gratieverzoek was beslist.
De rechtbank oordeelde dat eiser ontvankelijk was in zijn vordering tegen de Staat en de Officier van Justitie, ondanks dat de Officier van Justitie een orgaan van de Staat is en niet zelfstandig kan worden betrokken in een civiele procedure. De voorzieningenrechter overwoog dat de minister van Justitie bevoegd is om de tenuitvoerlegging van de straf op te schorten totdat op het gratieverzoek is beslist. De minister had echter in dit geval besloten om de tenuitvoerlegging niet op te schorten, omdat de omstandigheden die door eiser waren aangevoerd niet voldoende waren om aan te nemen dat het gratieverzoek hoogstwaarschijnlijk zou worden toegewezen.
De rechtbank concludeerde dat de minister in redelijkheid had kunnen besluiten om de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf niet op te schorten. Eiser had onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zijn situatie, als mantelzorger voor zijn 91-jarige moeder, zo ernstig was dat dit een opschorting van de straf rechtvaardigde. De vordering van eiser werd afgewezen en hij werd veroordeeld in de proceskosten.