ECLI:NL:RBZUT:2007:BA7961

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
2 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
80016 - KG ZA 06-219
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijdering laurierhaag en dwangsommen in burenrechtelijke geschil

In deze zaak, die voor de Rechtbank Zutphen is behandeld, hebben eisers, echtelieden A en B, gedaagden, ook echtelieden A en B, aangeklaagd vanwege hinder veroorzaakt door een laurierhaag die door gedaagden is geplant. De eisers vorderden onder andere dat gedaagden de haag zouden verwijderen of snoeien, zodat deze niet hoger zou reiken dan de onderzijde van de kozijnen van hun woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de haag, hoewel deze voldoet aan de wettelijke bepalingen, hinder veroorzaakt door het licht te onthouden aan de woning van eisers. De rechtbank heeft de wettelijke criteria van artikel 6:162 BW toegepast om te beoordelen of de hinder onrechtmatig is. De rechtbank oordeelde dat gedaagden geen rechtvaardigingsgrond had voor het handhaven van de haag op de huidige hoogte, en dat de belangen van eisers bij ongehinderd licht zwaarder wogen dan de belangen van gedaagden. De vordering van eisers om de haag te verwijderen of te snoeien werd toegewezen, met een dwangsom van EUR 100,00 per dag voor het geval gedaagden niet aan de veroordeling zouden voldoen. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitgesproken op 2 februari 2007.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 80016 / KG ZA 06-219
Vonnis in kort geding van 2 februari 2007
in de zaak van
1. [eiser A],
en
2. [eiser B]
beiden wonende te [woonplaats], gemeente Oude IJsselstreek,
echtelieden,
eisers,
procureur mr. J.M.J.M. Doon,
tegen
1. [gedaagde A],
en
2. [gedaagde B],
wonende te [woonplaats], gemeente Oude IJsselstreek,
echtelieden,
gedaagden,
procureur mr. T.R.M. Welling.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagden]. genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, betekend op 22 augustus 2006
- de mondelinge behandeling ter terechtzitting van 5 september 2006
- de pleitnota van [eisers]
- de pleitnota van [gedaagden].
- de aanhouding ten behoeve van de tussen partijen te beproeven mediation
- de brief van mr. Doon d.d. 15 januari 2007 inhoudende, dat de mediationpoging niet is
geslaagd en dat hij verzoekt vonnis te wijzen
- de brieven van mr. Welling van respectievelijk 17 en 22 januari 2007, inhoudende het
verzoek om voortzetting van de mondelinge behandeling
- de brief van mr. Doon d.d. 23 januari 2007, waarbij deze zich verzet tegen voortzetting
van de mondelinge behandeling.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Bij op 1 oktober 2003 ten overstaan van mr. A. Pera, notaris te Zelhem, verleden akte is aan [eisers], ieder voor de onverdeelde helft, geleverd het voorhuis van de woonboerderij met een gedeelte van de schuur, met ondergrond, erf, tuin en weiland, staand een gelegen aan de [adres, postcode, woonplaats], destijds gemeente Wisch en thans gemeente Oude IJsselstreek, uitmakende een ter plaatse kennelijk aangeduid gedeelte ter grootte van ongeveer zevenentwintig are dertig centiare van het perceel kadastraal bekend gemeente Varsseveld, [kadasteraanduiding], geheel groot drieënveertig are twintig centiare, een en ander zoals schetsmatig op de aan die akte gehechte tekening aangegeven met B1.
2.2. Bij diezelfde akte is aan [gedaagden]., ieder voor de onverdeelde helft, geleverd het zijhuis van de woonboerderij met een gedeelte van de schuur, met ondergrond, erf en tuin, staande en gelegen aan de [adres, postcode, woonplaats], destijds gemeente Wisch en thans gemeente Oude IJsselstreek, uitmakende het resterende ten name van verkoper staande gedeelte ter grootte van ongeveer vijftien are negentig centiare van het genoemde perceel gemeente Varsseveld, [kadasteraanduiding], een en ander zoals schetsmatig op de aan die akte gehechte tekening aangegeven met B2.
2.3. Vorenbedoelde leveringsakte houdt - voor zover hier van belang - het volgende in:
“(...)
Artikel 7
A. ERFDIENSTBAARHEDEN
Vestiging
Tengevolge van de ligging van het gekochte sub B.1 ten opzichte van het gekochte sub
B.2, en de hierop gestichte opstallen, en de voorgenomen verbouwing hiervan,
worden ten nutte en ten laste van de beide perceelsgedeelten over en weer gevestigd
de volgende erfdienstbaarheden:
1. de erfdienstbaarheden van licht en uitzicht, inhoudende de bevoegdheid om aan en in de op het heersend erf reeds aangebrachte en terzake van het betreffende bouwplan nog aan te brengen opstallen, balkons, ramen en lichten te hebben op kortere afstand van het dienend erf dan in de wet is toegelaten, zonder dat hiervoor een der in de Wet genoemde beperkingen geldt;
2. de erfdienstbaarheid van overbouw, (...);
3. de erfdienstbaarheden tot afvoer van regenwater en drop overeenkomstig de reeds
aangebrachte en nog aan te brengen goten, leidingen en putten en mede
inhoudende de verplichting van het dienend erf het overlopende water van de
daken van de op het heersend erf gebouwde opstallen te ontvangen;
4. al zodanige andere erfdienstbaarheden als zijn vereist tot bestendiging van de
toestand waarin deze gedeelten zich ten opzichte van elkaar bevinden.
Bepalingen
Voorts gelden de volgende bepalingen:
- Alle kosten van onderhoud en vernieuwing van ieder gedeelte van de tot deze
erfdienstbaarheden behorende werken, worden gedragen door de eigenaren van die
percelen, die ervan profiteren, voor gelijke delen.
(...)”.
2.4. De onderhavige woonboerderij is door partijen, ieder afzonderlijk verbouwd. Het bouwplan voor deze verbouwingen, waarvoor door de gemeente aan partijen vergunning is verleend, betrof de gehele woonboerderij.
2.5. Na vernieuwing van de daken, sloten de dakvlakken van de beide woningen zowel aan de voorzijde als aan de achterzijde niet meer op elkaar aan.
2.6. Aan de voorzijde van zijn woning heeft [gedaagden]. geen dakgoot aangebracht.
2.7. [gedaagden]. heeft op enige afstand uit de erfgrens een laurierhaag geplant.
2.8. Bij brief van 4 november 2005 heeft mr. Doon namens [eisers]
[gedaagden]. gesommeerd binnen 7 dagen wijzigingen aan te brengen in de aansluiting van zijn dak aan het dak van de woning van [eisers], alsmede aan de door [gedaagden]. aangebrachte goot. Aan deze sommatie heeft [gedaagden]. geen gevolg gegeven. Aan de op 3 augustus 2006 door mr. Doon namens [eisers] herhaalde sommatie heeft [gedaagden]. eveneens geen gevolg gegeven.
3. Het geschil
3.1. [eisers] vordert na wijziging van eis - dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [gedaagden]. zal veroordelen:
I om binnen vier weken na betekening van dit vonnis zodanige werkzaamheden te voeren als nodig zijn om het door [gedaagden]. aangelegde dak - zowel aan de voorzijde als de achterzijde van de woning van [gedaagden]. - bouwkundig goed te doen aansluiten aan het dak van [eisers] door de door [gedaagden]. aangebrachte en nog aan te brengen dakpannen dakpansgewijs over de door [gedaagden]. aangebrachte dakpannen vallen en eventuele
hoogteverschillen tussen de daken in het dak van [gedaagden]. weg te nemen;
II om binnen vier weken na betekening van dit vonnis aan de voorzijde van hun woning over de volle breedte een zinken mastgoot aan te brengen en deze deugdelijk aan te sluiten op het riool;
III om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis de door [gedaagden]. langs de erfgrens van de woningen van partijen geplaatste haag hetzij te verwijderen en verwijderd te houden hetzij zodanig te snoeien zodat de haag niet hoger reikt dan de onderzijde van de kozijnen welke zich bevinden in de linker zijmuur van de woning van [eisers] - van de voorzijde van de woning van [eisers] gezien - en deze haag op die hoogte gesnoeid te houden, met dien verstande dat dit slechts geldt voor dat deel van de haag dat naast de zijkant van de woning van [eisers] is geplaatst aldus, dat het deel vanaf de hoek van de woning van [eisers] tot aan de openbare weg niet behoeft te worden gesnoeid;
IV tot betaling aan [eisers] van een dwangsom van EUR 1.000,00 per dag indien niet wordt voldaan aan het onder I tot en met III gevorderde;
V in de proceskosten, het gebruikelijke nasalaris daaronder begrepen, dat nasalaris voor de procureur op voorhand te begroten op een bedrag van EUR 131,00 zonder betekening en EUR 205,00 bij betekening van dit vonnis, met bevel aan dat vonnis te voldoen indien [gedaagden]. niet binnen veertien dagen na schriftelijke uitnodiging tot betaling vrijwillig volledig aan deze veroordeling voldoet.
3.2. [gedaagden]. voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Aan zijn vordering om de hoogteverschillen tussen de beide daken van de woningen van partijen weg te nemen heeft [eisers] ten grondslag gelegd, dat [gedaagden]. met de renovatie van het dak van zijn woning is begonnen nadat
[eisers] de renovatie van het dak van zijn woning had voltooid, zodat [gedaagden]. gehouden was zorg te dragen voor een deugdelijke aansluiting van de beide daken, alsmede dat [gedaagden]. bij de uitvoering van die werkzaamheden zich niet heeft gehouden aan de door de gemeente opgelegde voorwaarden in de vergunningverlening.
4.2. [gedaagden]. heeft deze stellingen van [eisers] gemotiveerd betwist.
4.3. Uit de door partijen overgelegde foto’s van de dakrenovaties blijkt, dat beide partijen gelijktijdig bezig waren met de uitvoering van de werkzaamheden. Dit brengt met zich, dat zij gehouden waren tot onderling overleg over de wijze van een deugdelijke aansluiting van de beide daken op elkaar. Vaststaat, dat dit overleg niet heeft plaatsgevonden, althans niet heeft geleid tot afstemming van de werkzaamheden aldus, dat de beide daken deugdelijk op elkaar zouden aansluiten. Het enkele feit, dat [eisers] eerder gereed was met de renovatie van het dak van zijn woning dan [gedaagden]. maakt dit niet anders.
Tevens staat vast, dat [eisers] heeft volstaan met het vervangen van de panlatten, het dakbeschot en een enkel verrot deel van de dragende constructie, terwijl [gedaagden]. de dragende constructie geheel heeft vernieuwd.
Ook staat vast, dat na de uitgevoerde renovaties van het dak van de woningen van partijen tussen de beide daken een hoogteverschil is ontstaan.
Nu enerzijds [eisers] stelt, dat [gedaagden]. zich niet heeft gehouden aan de door de gemeente opgelegde voorwaarde in de vergunningverlening doch die vergunning niet heeft overgelegd, en [gedaagden]. die stelling gemotiveerd betwist en zijnerzijds stelt dat [eisers] zijn werkzaamheden ondeugdelijk heeft uitgevoerd, hetgeen door [eisers] gemotiveerd is betwist, valt zonder nader onderzoek naar de feiten en eventueel deskundigenbericht - waarvoor in kort geding geen plaats is - niet vast te stellen aan wie van partijen het ontstaan van dit hoogteverschil is te wijten.
Voor toewijzing van de onder 3.1 sub I vermelde vordering van [eisers] is dan ook geen plaats. Dit zou anders kunnen zijn als voldoende aannemelijk is, dat [eisers] een zodanig spoedeisend belang heeft bij deze vordering dat het oordeel van de bodemrechter niet zou kunnen worden afgewacht.
Dienaangaande is door [eisers] echter niets gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt.
Deze vordering moet daarom worden afgewezen.
4.4. Hetgeen hiervoor onder 4.3 is overwogen, geldt evenzeer voor de vordering van [eisers] om [gedaagden]. te veroordelen aan de voorzijde van hun woning over de volle breedte een zinken mastgoot aan te brengen en deze deugdelijk aan te sluiten op het riool. Ook deze vordering moet daarom worden afgewezen.
4.5. Met betrekking tot de laurierhaag staat vast, dat deze door [gedaagden]. is geplant nadat partijen hun woningen in gebruik hadden genomen en dat deze haag zich bevindt op de grond van [gedaagden]. op een afstand van tenminste 0.50 meter van de perceelsgrens, welke onder meer wordt gevormd door de zijkant van de woning van [eisers]. Voorts staat vast, dat deze haag zich bevindt voor twee ramen in die zijkant van de woning van [eisers] en dat de hoogte van de haag uitkomt boven de onderste helft van die ramen doch lager is dan de wettelijk toegestane hoogte van twee meter voor een scheidsmuur.
4.6. [gedaagden]. heeft ten verwere aangevoerd, dat hij deze haag wil houden op een hoogte van 1.50 tot 1.60 meter en dat hij daarmee blijft binnen de wettelijke bepalingen, alsmede dat hij door het aanbrengen van de haag hoopt te voorkomen dat bezoekers van de podotherapiepraktijk van [naam] bij [eisers] door de ramen naar binnen kijken en evenzo die bezoekers verstoken blijven van de starende ogen van de kant van
[eisers].
4.7. Vooropgesteld wordt, dat in beginsel geen rechtvaardigingsgrond is gelegen in het feit, dat een eigenaar een hem in de wet toegekende bevoegdheid uitoefent, zodat reeds hierom het eerste verweer moet worden verworpen.
Uit de overgelegde foto’s is voorshands voldoende aannemelijk, dat de hoogte van de onderhavige laurierhaag licht onthoudt aan de woning van [eisers] en daarmee hinder veroorzaakt. Of deze hinder onrechtmatig is, dient te worden beoordeeld aan de hand van de wettelijke criteria van artikel 162 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.
Dit betekent, dat moet worden bezien of [gedaagden]. door het plaatsen en houden van de onderhavige laurierhaag op een hoogte boven de onderkant van de bewuste ramen zonder rechtvaardigingsgrond handelt in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.
4.8. Met de stelling van [gedaagden]., dat hij wil voorkomen dat bezoekers van de podotherapiepraktijk van [naam] bij [eisers] door de ramen naar binnen kijken, dient hij geen belang van zichzelf, zodat dit geen rechtvaardigingsgrond oplevert nu [eisers] zelf aan dat belang kennelijk geen waarde hecht. Dit deel van het verweer moet daarom worden verworpen.
4.9. [gedaagden]. heeft zijn stelling, dat hij wil voorkomen dat bezoekers van de podotherapiepraktijk van [naam] verstoken blijven van de starende ogen van de kant van
[gedaagden]. op geen enkele wijze feitelijk onderbouwd, zodat tegenover de gemotiveerde betwisting door [eisers] onvoldoende aannemelijk is òf en in hoeverre hiervan sprake is. Daarbij komt, dat de door [gedaagden]. gewenste hoogte van de laurierhaag van 1.50 à 1.60 meter niet kan voorkomen, dat in de woning van [eisers] voor de ramen staande personen bedoelde bezoekers kunnen waarnemen. Dientengevolge is voorshands onvoldoende aannemelijk dat bij afweging van de wederzijdse belangen de belangen van [gedaagden]. bij het hebben van een laurierhaag met een hoogte van 1.50 à 1.60 meter voor de ramen van de woning van [eisers] zwaarder dienen te wegen dan de belangen van [eisers] bij de ongehinderde toetreding van licht in hun woning door de onderhavige ramen.
Op grond van het vorenoverwogene is voorshands voldoende aannemelijk, dat de bodemrechter - later oordelend - tot de conclusie zal komen, dat het houden van de laurierhaag boven de onderzijde van de onderhavige ramen in de woning van [eisers] door [gedaagden]. onrechtmatig is. Deze vordering van [eisers] is daarom voor toewijzing vatbaar als hierna aan te geven.
4.10. Aan de te verbeuren dwangsommen zal een maximum worden verbonden. Dit laat uiteraard onverlet, dat bij voortgaande overtreding van dit vonnis oplegging van hogere dwangsommen kan worden gevorderd dan wel hernieuwde oplegging van dezelfde dwangsommen. Het bedrag van zowel de dwangsom als het maximum staat in een redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde prikkelende werking van de dwangsomoplegging.
4.11. Aangezien partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd aldus, dat iedere partij met de eigen kosten belast blijft.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. veroordeelt [gedaagden]. om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de door [gedaagden]. langs de erfgrens van de woningen van partijen geplaatste haag hetzij te verwijderen en verwijderd te houden hetzij zodanig te snoeien zodat de haag niet hoger reikt dan de onderzijde van de kozijnen welke zich bevinden in de linker zijmuur van de woning van [eisers] - van de voorzijde van de woning van [eisers] gezien - en deze haag op die hoogte gesnoeid te houden, met dien verstande dat dit slechts geldt voor dat deel van de haag dat naast de zijkant van de woning van [eisers] is geplaatst aldus, dat het deel vanaf de hoek van de woning van [eisers] tot aan de openbare weg niet behoeft te worden gesnoeid;
5.2. veroordeelt [gedaagden]. tot betaling aan [eisers] van een dwangsom van EUR 100,00 (eenhonderd euro) per dag, voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet voldoet aan de hiervoor onder 5.1 vermelde veroordeling;
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4. compenseert de proceskosten aldus, dat iedere partij met de eigen kosten belast blijft;
5.5. wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.A.M. Vrendenbarg-Elsbeek en in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2007.