ECLI:NL:RBZUT:2007:BA5774

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
31 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
76538 - HA ZA 06-305
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onenigheid over premiebetaling en opschorting van verzekeringsovereenkomst

In deze zaak, uitgesproken op 31 januari 2007 door de Rechtbank Zutphen, stond de verzekeringsmaatschappij Achmea tegenover de besloten vennootschap Ihon Verkeersmaterialen- en Naampatten Industrie B.V. De kern van het geschil betrof de betaling van premies door Ihon en de daaropvolgende opschorting van de dekking door Achmea. Ihon had in september 2002 onenigheid geuit over de hoogte van de premie, die door Achmea was vastgesteld op 6,863% van het verzekerd loon, terwijl Ihon meende dat deze op 5,1% moest worden vastgesteld. Ondanks herhaalde verzoeken om verduidelijking, bleef Achmea in gebreke met een tijdige reactie, wat leidde tot een betalingsachterstand van meer dan € 8.000.

Achmea schorste de dekking van de verzekering, wat leidde tot een geschil over de rechtmatigheid van deze opschorting. Ihon vorderde dat Achmea werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 30.167,17, vermeerderd met rente en kosten. De rechtbank oordeelde dat de opschorting van de dekking door Achmea rechtmatig was, omdat Ihon niet tijdig aan haar betalingsverplichtingen had voldaan. De rechtbank wees de vorderingen van Ihon af en veroordeelde haar in de proceskosten, die werden begroot op € 2.716,50.

De rechtbank overwoog dat de voorwaarden van Achmea niet onredelijk bezwarend waren en dat de opschorting in overeenstemming was met de redelijkheid en billijkheid. De rechtbank concludeerde dat Ihon niet had aangetoond dat de opschorting onterecht was en dat de betalingsachterstand, die voortvloeide uit de onenigheid over de premie, niet voldoende was om de opschorting te rechtvaardigen. De beslissing van de rechtbank bevestigde de rechtsgeldigheid van de opschortingsclausule in de verzekeringsvoorwaarden.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 76538 / HA ZA 06-305
Vonnis van 31 januari 2007
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
IHON VERKEERSMATERIALEN- EN NAAMPLATEN INDUSTRIE B.V.,
gevestigd te Enschede,
eiseres,
procureur mr. A.J. Zeyl,
advocaat mr. R.J. Leijsen te Enschede,
tegen
de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
gedaagde,
procureur mr. E.J. Verster,
advocaat mr. A. Robustella te Ede.
Partijen zullen hierna Ihon en Achmea genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 21 juni 2006
- het proces-verbaal van comparitie van 27 juli 2006
- de correctie van het proces-verbaal van comparitie
- de akte van Ihon van 20 september 2006
- de akte houdende producties van Achmea van 20 september 2006
- de akte van Ihon van 15 november 2006
- de antwoordakte van Achmea van 15 november 2006
- de akte uitlating productie van 29 november 2006
- de akte van Ihon van 13 decembver 2006
- de akte uitlating productie van Achmea van 27 december 2006.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Ihon is bij (de rechtvoorgangster van) Achmea verzekerd voor de loonbetalingsverplichting bij ziekte van haar werknemers.
2.2. Van de verzekeringsovereenkomst maakten de Verzekeringsvoorwaarden Gak Ziektewetverzekering Conventioneel deel uit. Artikel 10.3 van deze voorwaarden luidt:
“(...) a
De premie is bij vooruitbetaling verschuldigd en dient telkens uiterlijk op de premievervaldag ten kantore van Reaal of een door haar aangewezen vertegenwoordiger te zijn voldaan in guldens Nederlands Courant.
b.
Indien de premie niet uiterlijk op de premievervaldag door Reaal is ontvangen en aangenomen, kan Reaal verzekeringnemer schriftelijk aanmanen tot betaling binnen een termijn van 30 dagen onder de mededeling dat bij niet-voldoening binnen de gestelde termijn de dekking wordt opgeschort met ingang van die premievervaldag. De verzekeringnemer dient het verschuldigde bedrag inclusief kosten en interest alsnog te betalen.
c.
Bij voldoening binnen de gestelde termijn van 30 dagen zoals hiervoor bedoeld onder b. bestaat geen recht op uitkering voor loonschade waarvan de daaraan ten grondslag liggende ziekte is ontstaan in de schorsingsperiode vanaf de premievervaldag.(...)
De dekking wordt (bij niet voldoening binnen 30 dagen) weer van kracht voor loonschade waarvan de daaraan ten grondslag liggende ziekte is aangevangen ná de dag, waarop de verschuldigde premie, kostenvergoeding en interest door Reaal zijn ontvangen en aanvaard.
Tijdens de periode van schorsing (bij niet voldoening binnen 30 dagen) is Reaal bevoegd de verzekering op een door haar te bepalen tijdstip te beëindigen zonder inachtneming van een opzegtermijn. (...)”
2.3. Artikel 13 van de huidige door Achmea gehanteerde algemene voorwaarden luidt:
3. “(...) 3. Indien de premiebetaling achterwege blijft, schort de verzekeraar de dekking op met ingang van de premievervaldag en nadat de verzekeringsnemer nogmaals in de gelegenheid is gesteld aan zijn verplichtingen te voldoen. Er ontstaat geen recht op uitkering voor ziektegevallen die ontstaan tijdens deze opschortingsperiode. (...)
4. De dekking wordt weer van kracht met ingang van de dag na de datum waarop de verzekeraar de premie heeft ontvangen en geaccepteerd. (...)”
2.4. Omstreeks september 2002 is aan Ihon meegedeeld dat de definitieve premie voor het jaar 2001 was vastgesteld op 6,863% van het verzekerd loon. Omdat Ihon zich op het standpunt stelde dat de premie moest worden vastgesteld op 5,1% van het verzekerd loon heeft zij telefonisch contact opgenomen met (de rechtvoorgangster van) Achmea.
2.5. Ihon heeft de facturen met betrekking tot het over 2001 en 2002 nog te betalen bedrag alsmede de facturen voor de eerste drie kwartalen 2003 tot maart 2006 onbetaald gelaten. In maart 2006 heeft zij het achterstallige bedrag aan Achmea voldaan.
2.6. Vanaf mei 2004 heeft Ihon haar premiebetalingen hervat.
2.7. Een werknemer van Ihon, [werknemer A], is in de periode tussen 19 mei 2004 en 23 oktober 2005 ziek geweest. Een andere werknemer, [werknemer B], is op 22 juli 2005 ziek geworden. Ihon heeft de ziektegevallen gemeld bij Achmea. Achmea weigert de loonkosten van deze werknemers te betalen.
3. De vordering
3.1. Ihon vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis
Achmea zal veroordelen aan Ihon [de vermelding “gedaagde” beschouwt de rechtbank als een kennelijke verschrijving] te betalen
- de somma van € 30.167,17, te vermeerderen met een bedrag van € 465,63 voor elke week die verstrijkt na 20 december 2004,
- de wettelijke rente over een bedrag van € 19.986,53 vanaf 30 mei 2005 tot aan de dag der betaling,
- de wettelijke rente verder vanaf elke vervaldatum van hetgeen Achmea moest betalen, subsidiair de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele betaling
- de buitengerechtelijke kosten ad € 1.200,--
en Achmea te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2. Zij legt aan deze vordering het volgende ten grondslag.
Nadat zij Achmea telefonisch aan Achmea uitleg had gevraagd van de naar haar mening onjuist berekende premie over 2001 heeft een medewerkster van Achmea haar meegedeeld dat de zaak uitgezocht zou worden en dat zolang de premiefacturen moesten blijven liggen. Achmea heeft pas bij brief van 30 augustus 2004 gereageerd, dit naar aanleiding van een brief van de advocaat van Ihon. Daardoor was een betalingsachterstand van € 8.098,18 opgebouwd.
Hoewel zij daartoe verplicht was, heeft Achmea dan wel haar rechtsvoorgangster verzuimd Ihon te wijzen op de gevolgen van het niet tijdig betalen van de premie, met name op haar opschortingsbevoegdheid.
Het recht van de verzekeraar tot opschorting is een algemene opschortingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 6:262 Burgerlijk Wetboek (BW). Dit brengt met zich dat de dekking herleeft op het moment waarop de verzekerde alsnog de premies betaalt.
Indien het beding in de verzekeringsvoorwaarden aan een verzekeraar een verstrekkend opschortingsbeding toekent, moet een dergelijk beding worden gekwalificeerd als een beding in de algemene voorwaarden dat de gebruiker een verdergaande bevoegdheid tot opschorting verleent dan de wet hem toekent. Ihon roept de vernietiging van het in artikel 10.3d respectievelijk artikel 13 van de voorwaarden van Achmea in, omdat het een onredelijk bezwarend beding is.
Het is in strijd met de redelijkheid en billijkheid om dekking te onthouden. Er zijn een paar premies niet betaald, omdat tussen partijen verschil van mening bestond over de hoogte van de premie. Achmea heeft eerst jaren later duidelijkheid verschaft over de hoogte van de premie.
4. Het verweer
4.1. Achmea heeft geconcludeerd dat de rechtbank de vordering van Ihon zal afwijzen, met veroordeling van Ihon in de kosten van het geding.
4.2. Achmea voert de volgende verweren.
Zij betwist dat een medewerkster van haar of van een van haar rechtvoorgangsters naar aanleiding van de door Ihon gestelde onjuistheid van het premiepercentage heeft meegedeeld dat zij de door haar gehanteerde premiepercentages nader zou bezien en dat Ihon gedurende dat onderzoek niet gehouden was de premienota’s te betalen.
Zij was bevoegd op grond van de algemene verzekeringsvoorwaarden de dekking van de met Ihon gesloten verzekeringsovereenkomst op te schorten. Zij heeft voordat het eerste ziektegeval zich voordeed Ihon meegedeeld dat de dekking van de verzekering zal worden opgeschort indien de premienota’s onbetaald blijven. De dekking van de verzekerings-overeenkomst herleeft eerst vanaf het moment dat de achterstallige premies betaald zijn, dus vanaf 10 maart 2006.
Het bepaalde in artikel 7:934 BW staat niet in de weg aan een gerechtvaardigd beroep van Achmea op opschorting, omdat de verzekeringsovereenkomst voorziet in de gevolgen van niet-betaling van de premies. Daar komt bij dat dat artikel eerst op 1 januari 2006 in werking is getreden, terwijl het dispuut over de opschorting betrekking heeft op de jaren 2001 en 2002. Ihon heeft als rechtspersoon de overeenkomst met Achmea gesloten. De betreffende bepaling heeft alleen dwingende werking als de verzekeringsnemer een natuurlijk persoon is die niet handelt in de uitoefening van zijn bedrijf of beroep.
Artikel 7:934 BW doorkruist de door Achmea in haar verzekeringsvoorwaarden opgenomen clausule over dekkingsopschorting enkel als er sprake is van vergeetachtigheid c.q. nonchalance ten aanzien van het niet tijdig betalen van de premies, maar daar is in dit geval geen sprake van.
Van onredelijke bezwarendheid van de door Achmea gehanteerde voorwaarde is geen sprake, zo blijkt ook uit artikel 7:934 BW. Ihon kan geen beroep doen op het onredelijk bezwarend zijn van dit beding, aangezien zij niet als consument maar als rechtspersoon de overeenkomst is aangegaan.
5. De beoordeling
5.1. Het beroep van Ihon op de door haar gestelde en door Achmea betwiste mededeling van een medewerkster van Achmea dat in afwachting van de uitkomst van het onderzoek naar het juiste premiepercentage de nota’s zouden moeten blijven liggen, kan haar niet baten. Ihon heeft immers niet alleen de naar haar stelling onjuiste aanvullende nota voor het jaar 2001 en de nota voor het nog openstaande premiebedrag voor 2002 onbetaald gelaten, maar ook, zonder deugdelijke reden, de nota’s waarin haar de eerste drie kwartalen van 2003 in rekening werden gebracht. Gesteld noch gebleken is dat in deze drie nota’s een onjuist premiebedrag is vermeld. Bij de comparitie van partijen is zijdens Ihon verklaard dat zij deze drie nota’s onbetaald heeft gelaten uit irritatie over het uitblijven van bericht van Achmea.
5.2. Achmea heeft bij akte van 20 september 2006 brieven van 22 augustus 2003, 5 september 2003 en 27 oktober 2003 aan Ihon in het geding gebracht, waarin Ihon gesommeerd wordt de over 2001 en 2002 nog verschuldigde bedragen te voldoen. Op de sommatie van 27 oktober 2003 staat vermeld dat deze aangetekend verzonden is. Achmea heeft echter geen bewijs van ontvangst van deze aangetekende brief in het geding gebracht. Voorts heeft zij brieven van 12 september 2003 en 3 oktober 2003 in het geding gebracht, waarin Ihon wordt gesommeerd de premienota’s van 10 maart 2003, 13 juni 2003 en 2 juli 2003 te betalen.
In haar brieven van 22 augustus 2003 en 12 september 2003 schrijft Achmea aan Ihon:
“(...) Eventuele claims over deze en eerdere periodes worden uitbetaald zodra de openstaande vordering is voldaan. (...)”
In de overige brieven deelt Achmea Ihon mee:
“(...) zoals in de polisvoorwaarden is vastgelegd, zullen wij de dekking van de verzekering opschorten indien wij uw betaling niet ontvangen. Voor ziektegevallen die ontstaan in de periode van opschorting bestaat geen recht op uitkering. U blijft wel de gehele jaarpremie verschuldigd Wij herstellen de dekking vanaf de dag na ontvangst van uw betaling en de eventuele wettelijke rente. (...)”
Ihon heeft aangevoerd dat zij de brieven van 5 september 2003, 27 oktober 2003 en 3 oktober 2003 niet heeft ontvangen. Zij heeft bij gebrek aan wetenschap betwist dat zij zijn verzonden. Deze stellingen worden gelet op het volgende verworpen.
De door Achmea in het geding gebrachte brieven zijn geadresseerd aan:
IHON INDUSTRIE- EN HANDELSONDE, [naam], Aronskelkstraat 9, 7531 TR Enschede. Uit de door Ihon in het geding gebrachte stukken blijkt dat op dat adres haar kantoor en fabriek gevestigd zijn. Omdat het in het belang van crediteuren als Achmea is dat door haar aangemaakte facturen en aanmaningen ook inderdaad worden verzonden, komt het niet aannemelijk voor dat de betreffende brieven niet zijn verzonden. Nu Achmea beschikte over het juiste adres van Ihon gaat de rechtbank ervan uit dat de door Achmea genoemde aanmaningen in de betreffende periode per post naar Ihon zijn verstuurd.
Het is niet geloofwaardig dat vervolgens deze brieven tot drie keer toe niet door de post zouden zijn bezorgd, temeer niet nu uit de door Ihon in het geding gebrachte producties blijkt dat zij de brief van 12 september 2003 wel heeft ontvangen. De rechtbank gaat er daarom vanuit een of meer van deze waarschuwingen ook door Ihon zijn ontvangen. Ihon heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd ten aanzien van het falen van de postbezorging op haar adres voor wat betreft de betreffende drie brieven.
5.3. Ihon heeft de nietigheid van het beding in artikel 10.3d respectievelijk artikel 13 van de voorwaarden van Achmea ingeroepen, omdat het een onredelijk bezwarend beding is.
Vooropgesteld wordt dat het bepaalde in artikel 6:236c BW slechts van toepassing is voor consumentenovereenkomsten, terwijl Ihon als rechtspersoon heeft gehandeld. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt echter dat uit is gegaan van een reflexwerking van de betreffende bepaling voor kleine ondernemers, zoals Ihon. Dat kan Ihon evenwel niet baten, omdat het beding niet onredelijk bezwarend is.
De belangrijkste verplichting van de verzekerde is de betaling van de overeengekomen premie. Aan een verzekeringsovereenkomst is eigen dat zonder premiebetaling in beginsel geen aanspraak op dekking bestaat. Daarom mag van de verzekeraar niet worden verlangd dat deze de dekking langer dan de 30 dagen van het beding laat voortduren wanneer de verzekerde gedurende die termijn niet betaalt. Die betalingstermijn is redelijk. De opschorting vindt in de praktijk pas plaats nadat de verzekerde voor de gevolgen van de wanbetaling is gewaarschuwd, welke voorwaarde door de rechtspraak en literatuur is gesteld. Voor vernietiging van het beding is dus geen plaats.
5.4. In het algemeen is een beroep op de opschortingsbevoegdheid niet in strijd met de maatstaven van redelijkheid en billijkheid. Ihon heeft als bijzondere omstandigheden aangevoerd dat er een paar premies niet zijn betaald, dat zij vanaf mei 2004 de premiebetaling heeft hervat en dat Achmea eerst jaren later de gevraagde duidelijkheid heeft verschaft. Deze feiten en omstandigheden brengen echter niet met zich dat het beroep van Achmea op het opschortingsbeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Weliswaar heeft Ihon de premiebetalingen in mei 2004 hervat, zij heeft de achterstallige premies eerst in maart 2006 voldaan, terwijl Achmea bij brief van 30 augustus 2004 aan de advocaat van Ihon de premienota’s al heeft toegelicht. Ihon heeft haar stelling dat zij herhaalde malen contact met Achmea heeft gehad over de volgens haar onjuiste premienota’s niet onderbouwd door bijvoorbeeld het in het geding brengen van afschriften van de aan Achmea gezonden brief of brieven.
Daar komt bij dat in het geval Ihon van mening was dat haar ten onrechte een te hoge premie in rekening was gebracht, zij had kunnen volstaan met het - voorlopig, tot de nadere uitleg van Achmea - onbetaald laten van het naar de mening van Ihon onverschuldigde deel van de premie. Het geschil over de hoogte van de premienota over 2001 rechtvaardigde niet het gedurende vier jaar onbetaald laten van ook de premienota’s over het laatste kwartaal van 2002 en de eerste drie kwartalen van 2003, temeer niet nu over die premienota’s géén verschil van mening bestond. Ook het beroep op de redelijkheid en billijkheid treft daarom geen doel.
5.5. Dit alles leidt tot afwijzing van de vorderingen van Ihon. Zij zal als de in het ongelijkgestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. Die kosten worden als volgt begroot:
- vast recht € 690,--
- salaris procureur 2.026,50 (3,5 punten × tarief € 579,--)
Totaal € 2.716,50
6. De beslissing
De rechtbank
wijst de vorderingen af,
veroordeelt Ihon in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Achmea gevallen en begroot op € 690,-- voor verschotten en € 2.026,50 voor salaris procureur.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.A.M. Vrendenbarg-Elsbeek en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2007.