Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 78737 / HA ZA 06-660
Vonnis van 17 januari 2006
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CRUISE TRAVEL NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Putten,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur mr. C.B. Gaaf,
advocaat mr. C. Almeida te Dordrecht,
1. [gedaagde A],
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
2. [gedaagde B],
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
procureur mr. B.J.H.L. Brouwer.
Partijen zullen hierna Cruise Travel en [gedaagden] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 18 oktober 2006
- de conclusie van antwoord in reconventie
- het proces-verbaal van comparitie van 22 december 2006.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Cruise Travel is een reisbureau gespecialiseerd in cruises. [gedaagden] heeft op
27 juli 2001 een reisovereenkomst gesloten met Cruise Travel voor een cruise met als startpunt San Francisco, Verenigde Staten, en vertrekdatum 12 oktober 2001. De reisovereenkomst is vervolgens neergelegd in een boekingsbevestiging van 15 augustus 2001. De totale reissom bedroeg € 6.687,05. [gedaagden] heeft een aanbetaling gedaan van ƒ 2.942,30 (€ 1.335,16). Op de boekingsbevestiging van 15 augustus 2001 is vermeld
dat de ANVR-reisvoorwaarden, de voorwaarden van de garantieregeling van de Stichting Garantiefonds Reisgelden en van de garantieregeling van de Stichting Calamiteitenfonds Reizen mede van toepassing zijn.
1.2. Op 12 september 2001 heeft [gedaagden] de reis per mail geannuleerd gelet op de gebeurtenissen in de Verenigde Staten van de dag daarvoor.
1.3. Cruise Travel heeft hierop bij email van 13 september 2001 als volgt gereageerd:
“(...) Uiteraard kunnen wij begrip opbrengen voor de onlustgevoelens die bij ieder van ons heersen na de verschrikkelijke ramp die de VS hebben getroffen. Wat betreft annuleringen geldt het volgende: De Stichting Calamiteitenfonds heeft besloten dat reizen die niet door kunnen gaan vanwege de gesloten luchthavens zonder kosten door de consument kunnen worden geannuleerd. (...) Als u op dit momentuw cruise van 12 oktober en de vluchten op
11 oktober wilt annuleren zijn de kosten 70% van f 14.711,50 = f 10.298.05. Tot 15 dagen voor vertrek worden deze kosten 100%. Mocht u na het lezen van bovenstaande toch willen annuleren, wilt u dan met ons contact opnemen. (...)”
1.4. Op die email heeft [gedaagden] op 14 september 2001 als volgt gereageerd:
“Ook na het lezen van uw e-mail, blijven wij bij ons standpunt dat wij geen gebruik zullen maken van deze reis. Zeker niet nu er berichten zijn van een vergeldings aktie door Amerika. Ik ben mij ervan bewust dat deze beslissing zowel voor U als voor ons gevolgen heeft. Normaal gesproken zou de reis door mij voor 100% reeds betaald zijn, doch door vertraging bij het verzenden van de bescheiden ben ik pas maandag 10 september j.l in het bezit gekomen van de papieren.
Mocht U zich desondanks genoodzaakt zien om betaling van mij te vorderen, dan zal ik mij hier tegen verzetten . Ik ga ervan uit dat dit niet zover zal komen.”
1.1. Cruise Travel heeft op 21 september 2001 een factuur gezonden aan [gedaagden] ten bedrage van ƒ 11.013,95 (€ 4.997,91), bestaande uit een bedrag van ƒ 10.298,05
(€ 4.673,05) aan annuleringskosten en ƒ 715,90 (€ 324,86) aan annuleringsverzekering. Deze factuur is door [gedaagden] niet voldaan.
1.1. Op 24 mei 2005 heeft de raadsvrouwe van Cruise Travel [gedaagden] per aangetekende brief, gericht aan een adres in Alicante, Spanje, gesommeerd de factuur van 21 september 2001, althans een bedrag van € 4.673,05 ( ƒ 10.298,05), alsnog te voldoen.
1.7. [gedaagden] heeft in 2006 een nieuwe cruise bij Cruise Travel geboekt met als vertrekdatum 9 juli 2006. De reissom voor deze cruise ter grootte van € 1.858,50 heeft [gedaagden] volledig voldaan. Cruise Travel heeft de tickets van die cruise onder zich gehouden als gevolg waarvan [gedaagden] geen gebruik heeft kunnen maken van deze reis.
3. De vordering in conventie
3.1. Cruise Travel vordert, na vermindering van eis ter comparitie, dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [gedaagden] hoofdelijk, des dat de één betaalt de ander zal zijn gekweten, tegen behoorlijk bewijs van kwijting zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 8.424,48 inclusief omzetbelasting, te vermeerderen met de contractuele rente van 1% van de hoofdsom voor elke maand of gedeelte daarvan met ingang van 3 oktober 2001 en [gedaagden] hoofdelijk, des dat de één betaalt de ander zal zijn gekweten, zal veroordelen in de kosten van de procedure.
1.2. Cruise Travel legt, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, de navolgende stellingen aan haar vordering ten grondslag. Alleen de reizen waarvan de Stichting Calamiteitenfonds heeft besloten dat deze niet door kunnen gaan vanwege gesloten luchthavens kunnen kosteloos worden geannuleerd. Omdat voor deze reis geen negatief reisadvies gold, kon de reis niet kosteloos worden geannuleerd. Op 21 september 2001 heeft Cruise Travel een annuleringsnota verzonden ten bedrage van ƒ 11.013,95. Voorafgaand aan het sluiten van de reisovereenkomst heeft Cruise Travel aan [gedaagden] een prospectus overhandigd waarin de algemene voorwaarden van Cruise Travel zelf zijn opgenomen. Naast deze algemene voorwaarden zijn de ANVR-voorwaarden van toepassing, die direct na het sluiten van de overeenkomst zijn verstrekt. Vanaf 3 oktober 2001 verkeerde [gedaagden] in verzuim. Ingevolge het bepaalde in artikel 18 van de algemene voorwaarden is een contractuele rente van 1% per maand verschuldigd. Ingevolge datzelfde artikel en de ANVR-voorwaarden vordert Cruise Travel een bedrag van € 768,-- aan buitengerechtelijke kosten.
4. Het verweer in conventie
1.1. [gedaagden] concludeert dat de rechtbank bij vonnis Cruise Travel niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vordering, althans deze zal afwijzen, althans deze zal beperken tot € 658,65 en de gevorderde rente zal beperken dan wel zal matigen tot een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, met veroordeling van Cruise Travel in de kosten van de procedure.
1.2. [gedaagden] voert tegen de achtergrond van de vaststaande feiten de volgende verweren. Op 11 september 2001 vonden de aanslagen op het WTC in New York plaats. De wereld stond hierdoor op z’n kop, er heerste angst voor nieuwe aanslagen in de Verenigde Staten, Amerikaanse luchthavens waren gesloten en er gold voor de Verenigde Staten een negatief reisadvies. Gelet op deze omstandigheden en het feit dat [gedaagden] al op
11 oktober 2001 naar de Verenigde Staten zou vertrekken, heeft hij de reis op 12 september 2001 geannuleerd. Er was sprake van een zeer uitzonderlijke situatie die annulering rechtvaardigde. Bovendien is de annulering op grond van het bepaalde in artikel 7:503 lid 3 BW niet aan de reiziger toe te rekenen, zodat [gedaagden] de factuur onbetaald kon laten. Op de overeenkomst worden de algemene voorwaarden van Cruise Travel en ANVR van toepassing verklaard. Mogelijke algemene voorwaarden van Holland Amerika Lijn, hierna HAL, zijn niet ontvangen zodat die nimmer van toepassing kunnen zijn. Het bedrag van
€ 5.006,34 is niet gespecificeerd, terwijl ook niet te herleiden is krachtens welke annuleringsregeling het bedrag verschuldigd is. [gedaagden] heeft op 12 september 2001, 29 dagen voor vertrek, de reis geannuleerd. Bij samenloop van twee verschillende regelingen dient de voor de consument meest gunstige bepaling te gelden. In artikel 10.2.b. van de Cruise Travel-voorwaarden, de meest gunstige bepaling, is opgenomen dat bij een annulering tussen 77 dagen tot 28 dagen voor vertrek 25% van de reissom verschuldigd is. Rekening houdend met de aanbetaling zou dan nog verschuldigd zijn een bedrag van
€ 658,65. De vordering tot betaling van rente dient te worden gematigd nu de vordering uit 2001 dateert maar eerst in mei 2006 aanhangig is gemaakt. Onjuist is dat [gedaagden] niet te traceren was. Cruise Travel heeft geen contact opgenomen met de door [gedaagden] opgegeven contactpersoon in Nederland.
[gedaagden] heeft in 2004 weer een reis geboekt via Cruise Travel, dit naar aanleiding van de door Cruise Travel toegezonden brochure op het adres van gedaagde sub 2 in Harderwijk. Op geen enkele wijze is toen door Cruise Travel kenbaar gemaakt dat er nog een factuur openstond. Cruise Travel heeft ook geen contact opgenomen met de Nederlandse accountant van [gedaagden], die een bankrekening voor hem beheert.
2. De vordering in reconventie
1.1. [gedaagden] vordert dat de rechtbank bij vonnis Cruise Travel zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan hem te voldoen een bedrag van € 1.982,50, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van Cruise Travel in de kosten van de procedure.
1.2. [gedaagden] legt, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, de navolgende stellingen aan zijn vordering ten grondslag. [gedaagden] maakt aanspraak op vergoeding van zijn schade omdat Cruise Travel ten onrechte geen uitvoering heeft gegeven aan de reisovereenkomst en zij geen rechtens juiste reden had om de tickets voor de nieuwe cruise onder zich te houden. Aan Cruise Travel komt geen retentierecht ex artikel 3:290 BW toe en haar algemene voorwaarden kennen een dergelijke regeling ook niet. Door de handelwijze van Cruise Travel is uitvoering van de reisovereenkomst blijvend onmogelijk geworden en is er sprake van verzuim aan de zijde van Cruise Travel zonder dat een ingebrekestelling noodzakelijk is. Cruise Travel dient het door [gedaagden] betaalde bedrag van € 1.858,50 aan hem te restitueren. Bovendien maakt hij aanspraak op een bedrag van € 124,-- wegens een noodzakelijke omzetting van een vlucht naar Nederland. Hij was voornemens op 25 juli 2006 naar Nederland te vliegen en had die vlucht al op 26 april 2006 geboekt. Vanwege de daarna geboekte cruise en de vertrekdatum van 9 juli 2006 heeft hij die vlucht omgeboekt naar 2 juli 2006. Deze kosten blijken achteraf nodeloos te zijn gemaakt en zijn rechtstreeks voortgevloeid uit het handelen van Cruise Travel.
3. Het verweer in reconventie
3.1. Cruise Travel concludeert dat de rechtbank bij vonnis [gedaagden] niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn vordering, althans deze zal afwijzen, met veroordeling van [gedaagden] in de kosten van de procedure.
3.2. Cruise Travel voert tegen de achtergrond van de vaststaande feiten de volgende verweren. Cruise Travel heeft een opeisbare vordering op [gedaagden] Nu de verbintenissen tussen [gedaagden] en Cruise Travel over en weer voortvloeien uit dezelfde rechtsverhouding en ook uit zaken die partijen eerder met elkaar hebben gedaan, was Cruise Travel bevoegd om de nakoming van haar verbintenis op te schorten en een retentierecht uit te oefenen ten aanzien van de tickets. Het geld dat [gedaagden] reeds voor de (tweede) reis heeft betaald, kan eventueel in mindering komen op de vordering van Cruise Travel op [gedaagden]
4. De beoordeling
in conventie
4.1. Tussen partijen is in geschil of [gedaagden] de reis op 12 september 2001 kosteloos kon annuleren. [gedaagden] heeft een beroep gedaan op het bepaalde in artikel 7:503 lid 3 BW. In het eerste lid van dat artikel is bepaald dat de reiziger de reisovereenkomst te allen tijde met onmiddellijke ingang kan opzeggen. Artikel 7:503 leden 2 en 3 BW bepalen vervolgens:
“2. Indien de reiziger opzegt wegens een aan hem toe te rekenen omstandigheid, vergoedt de reiziger de reisorganisator de schade die deze tengevolge van de opzegging lijdt. De schadevergoeding bedraagt ten hoogste eenmaal de reissom.
3. Indien de reiziger opzegt wegens een niet aan hem toe te rekenen omstandigheid, heeft hij recht op teruggave of kwijtschelding van de reissom of, indien de reis reeds ten dele is genoten, een evenredig deel daarvan.”
4.2. De vraag is of de reden voor annulering van de reis door [gedaagden] een omstandigheid betreft die aan hem is toe te rekenen. Ter comparitie heeft [gedaagden] een nadere verklaring gegeven voor de annulering van de reis: “Mijn partner zei mij op 11 september 2001 dat ze niet naar de Verenigde Staten wilde. Ik was het daarmee eens. Je moet het gevaar niet opzoeken. Ik voelde me niet veilig om daar naar toe te vliegen en vlieg nu nog steeds niet naar de VS. (...)” Hieruit kan niet anders worden geconcludeerd dan dat [gedaagden] om persoonlijke redenen niet langer gebruik wilde maken van de reis. Niet gesteld of gebleken is dat hij niet langer gebruik kon maken van de reis. Cruise Travel heeft immers onbetwist gesteld dat weliswaar gedurende vijf dagen na 11 september 2001 een negatief reisadvies voor de Verenigde Staten gold, maar dat daarna weer gevlogen is. Op het moment dat [gedaagden] volgens de boekingsgegevens zou vertrekken – dit was op
12 oktober 2001 – was er derhalve geen beletsel voor [gedaagden] om naar de Verenigde Staten te reizen. De reden voor annulering is dan ook gelegen in een omstandigheid die aan [gedaagden] valt toe te rekenen, zodat hij op grond van het bepaalde in artikel 7:503 lid 2 BW de schade die Cruise Travel als gevolg van de annulering heeft geleden, dient te vergoeden.
1.1. Cruise Travel heeft een bedrag van € 5.006,34 aan hoofdsom gevorderd. Opgemerkt wordt dat dit een ander bedrag is dan aanvankelijk door Cruise Travel bij brief van 21 september 2001 aan [gedaagden] in rekening is gebracht. Dit was immers een bedrag van € 4.673,05. Het gevorderde bedrag van € 5.006,34 is aanvankelijk niet door Cruise Travel onderbouwd. Eerst ter comparitie is namens Cruise Travel toegelicht dat dit bedrag neerkomt op 70% van de reissom, zulks primair op basis van de HAL-voorwaarden. Die HAL-voorwaarden zijn niet door Cruise Travel in het geding gebracht, terwijl in de dagvaarding niet is gesteld dat het bedrag is gebaseerd op een artikel in de HAL-voorwaarden. [gedaagden] heeft de toepasselijkheid van de HAL-voorwaarden betwist.
Ter comparitie heeft Cruise Travel erkend dat de HAL-voorwaarden destijds niet aan [gedaagden] zijn verstrekt. Bovendien is niet gesteld of gebleken dat deze voorwaarden met [gedaagden] zijn overeengekomen. Op de boekingsbevestiging ontbreekt iedere verwijzing naar deze voorwaarden. De enkele verwijzing door Cruise Travel ter comparitie naar artikel 2 2e van de Cruise Travel-voorwaarden, waarin, kort samengevat, is bepaald dat indien voor een bepaalde reis afwijkende voorwaarden worden gehanteerd deze voorwaarden bij afwijzing voorrang genieten, is daartoe onvoldoende.
Er wordt dan ook van uitgegaan dat de toepasselijkheid van de HAL-voorwaarden niet is overeengekomen. Namens Cruise Travel is ter zitting subsidiair gesteld dat de hoofdsom is gebaseerd op de daadwerkelijk door haar geleden schade omdat dat bedrag bij haar in rekening is gebracht door de agent. Nog afgezien van het feit dat deze stelling eerst ter zitting naar voren is gebracht, is deze stelling, gelet op de betwisting door [gedaagden] dat hij dit bedrag verschuldigd zou zijn, niet dan wel onvoldoende gemotiveerd onderbouwd, zodat daaraan voorbij wordt gegaan.
1.4. [gedaagden] heeft als verweer opgeworpen dat de annuleringskosten op basis van de Cruise Travel-voorwaarden hooguit 25% van de reissom kunnen bedragen. Volgens hem komt dit overeen met ƒ 3.677,87 (€ 1.668,94) waarvan reeds is voldaan ƒ 2.942,30
(€ 1.335,16), zodat nog maximaal verschuldigd zou zijn ƒ 735,57 (€ 333,79) te vermeerderen met de kosten van de annuleringsverzekering van ƒ 715,90 (€ 324,86), totaal ƒ 1.451,47 (€ 658,65).
De toepasselijkheid van de Cruise Travel-voorwaarden is bij conclusie van antwoord door [gedaagden] erkend, zodat daarvan wordt uitgegaan. Het eerst ter comparitie naar voren gebrachte verweer dat de Cruise Travel-voorwaarden en de ANVR-voorwaarden nooit zijn ontvangen door [gedaagden], doet, wat daar ook van zij, niet af aan de toepasselijkheid van die voorwaarden maar zou slechts een beroep op de vernietigbaarheid van een bepaling in de algemene voorwaarden mogelijk maken. Een dergelijk beroep is evenwel niet gedaan. In artikel 10 van de Cruise Travel-voorwaarden staat, voor zover hier relevant:
“(...)
3 e. Deze schade wordt, in die gevallen dat geen afwijkende annuleringsbepalingen gelden (zie artikel 10, lid 4), (...) op de volgende bedragen of percentages gesteld:
(...)
b) bij annulering tussen 77 dagen tot 28 dagen voor de dag van vertrek 25% van de reissom. (...)”
Cruise Travel heeft ter zitting erkend dat de annuleringskosten volgens deze voorwaarden, rekening houdend met de datum waarop de reis is geannuleerd, 25% bedragen. Tussen partijen staat vast dat de reissom € 6.687,05 bedroeg, zodat de annuleringskosten die Cruise Travel op [gedaagden] kan vorderen € 1.671,76 bedragen. Hierop strekt in mindering het bedrag dat [gedaagden] reeds had aanbetaald, te weten € 1.335,16 (en niet het foutief door partijen berekende bedrag van € 1.377,41 of € 1.337,41), zodat aan schade resteert een bedrag van € 336,60. Volgens de berekening van [gedaagden] zelf komt daar dan nog bij een bedrag van € 324,86 aan kosten voor de annuleringsverzekering, hetgeen resulteert in een schade van € 661,46.
1.5. Cruise Travel heeft daarnaast contractuele rente gevorderd van 1% over het bedrag van € 8.424,48 vanaf 3 oktober 2001. In dat bedrag is echter eveneens een post aan contractuele rente opgenomen ter grootte van € 2.650,14. Ter zitting is namens Cruise Travel verklaard dat die rente is berekend tot 14 maart 2006. Aldus vordert Cruise Travel tweemaal de contractuele rente. Bovendien wordt aldus contractuele rente gevorderd over de opgevoerde buitengerechtelijke kosten zonder dat is gesteld waarop die vordering is gebaseerd. Dit betekent dat eventuele contractuele rente slechts kan worden toegewezen over de hoofdsom, die is gesteld op € 661,46.
1.6. Cruise Travel heeft contractuele rente gevorderd op basis van artikel 18 van de Cruise Travel-voorwaarden. In dit artikel is bepaald dat de reiziger die niet tijdig aan een geldelijke verplichting voldoet een rente verschuldigd is van 1% per maand.
Het verweer van [gedaagden], dat alleen de wettelijke rente kan worden toegewezen zulks op basis van de ANVR-voorwaarden, gaat niet op nu Cruise Travel haar vordering niet heeft gebaseerd op de ANVR-voorwaarden maar enkel en alleen op haar eigen algemene voorwaarden. Ook overigens loopt op grond van het bepaalde in artikel 6:119 lid 3 BW de bedongen rente, die hoger is dan de wettelijke rente, in plaats van de wettelijke rente. In beginsel is de contractuele rente van 1% per maand dan ook toewijsbaar. Door [gedaagden] is geen verweer gevoerd tegen de datum van verzuim, 3 oktober 2001, zodat daarvan wordt uitgegaan. [gedaagden] heeft echter een beroep gedaan op matiging van die rente gelet op het tijdsverloop. Ter comparitie is namens Cruise Travel verklaard dat zij veel moeite heeft gedaan om [gedaagden] te traceren. Vast staat dat Cruise Travel niet beschikte over de (latere) adresgegevens van [gedaagden] Op de boekingsbevestiging is het toenmalige adres van [gedaagden] in Spanje vermeld, welk adres destijds door [gedaagden] is opgegeven. Ook latere correspondentie – de brief van Cruise Travel van 21 september 2001 – is naar dit adres verzonden. [gedaagden] is, blijkens zijn verklaring ter comparitie, in 2001 verhuisd en heeft het huis in Spanje verhuurd. Hij heeft echter nagelaten zijn nieuwe adresgegevens aan Cruise Travel door te geven, ofschoon hij wist dat Cruise Travel pretendeerde een vordering op hem te hebben. Het enkele feit dat Cruise Travel zou hebben nagelaten zijn contactpersonen in Nederland te raadplegen, doet niet af aan de genoemde verplichting van [gedaagden] Ook het verweer dat gedaagde sub 2 in Nederland woonde, kan [gedaagden] niet baten nu ook zij vanaf 2002 op een ander adres in Nederland is gaan wonen en niet gesteld of gebleken is dat zij haar adreswijziging aan Cruise Travel heeft doorgegeven. Ten slotte is ook het enkele feit dat Cruise Travel één of meer algemene folders heeft gestuurd naar adressen in Harderwijk en Ermelo onvoldoende om te kunnen leiden tot de conclusie dat Cruise Travel [gedaagden] rechtsgeldig had kunnen aanschrijven en aanmanen.
Anderzijds is niet gebleken van enige actie van de zijde van Cruise Travel tussen eind 2001 en 24 mei 2005, de datum waarop de aangetekende brief van de raadsvrouwe van Cruise Travel is verzonden naar het adres in Spanje. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, is onvoldoende de verklaring namens Cruise Travel ter zitting, dat het incassobureau tot en met 2003 zonder resultaat met de zaak is bezig geweest en dat begin 2004 tevergeefs een advocaat in Spanje is ingeschakeld. Een en ander brengt met zich dat de contractuele rente eerst toewijsbaar is vanaf 24 mei 2005.
1.1. Ten slotte heeft Cruise Travel een bedrag van € 768,-- aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd, zulks met een beroep op artikel 18 van de Cruise Travel-voorwaarden. In dat artikel is bepaald dat de reiziger is gehouden tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van 15%, met een minimum van € 45,--. [gedaagden] heeft geen verweer gevoerd tegen het bestaan en de hoogte van de buitengerechtelijke incassokosten. Nu echter slechts een bedrag van € 661,46 aan hoofdsom toewijsbaar is, zal aan buitengerechtelijke kosten een bedrag van € 99,22 (15% van € 661,46) worden toegewezen.
1.8. Nu partijen over en weer op onderdelen in het (on)gelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in reconventie
1.9. In reconventie staat de vraag centraal of Cruise Travel een retentierecht toekwam op de tickets van de tweede cruise van [gedaagden] in 2006, totdat [gedaagden] de schade voortvloeiend uit de annulering van de reis aan Cruise Travel had voldaan. Ofschoon in conventie is geoordeeld dat Cruise Travel een vordering op [gedaagden] had, stond het haar niet vrij de tickets van de tweede cruise onder zich te houden nu [gedaagden] de volledige reissom van die tweede cruise tijdig had voldaan. Anders dan Cruise Travel meent, vloeien de verplichting voor Cruise Travel om de tickets van deze tweede cruise in 2006 te verstrekken en de verplichting voor [gedaagden] om de schade die het gevolg was van de annulering van de eerste cruise in 2001 aan Cruise Travel te voldoen, niet voort uit dezelfde rechtsverhouding maar betreffen het hier twee verschillende, los van elkaar staande, reisovereenkomsten en derhalve twee vorderingen.
1.1. Hieruit volgt dat Cruise Travel toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de reisovereenkomst. Nakoming van de reisovereenkomst is blijvend onmogelijk geworden door de handelwijze van Cruise Travel als gevolg waarvan zij van rechtswege in verzuim is. Cruise Travel is dan ook gehouden de schade die [gedaagden] hierdoor heeft geleden, te vergoeden. Die schade bestaat uit de door [gedaagden] voldane reissom van € 1.858,50. De vordering van [gedaagden] tot vergoeding van de schade bestaande uit de omboekingskosten van € 124,-- van zijn vlucht naar Nederland, zal echter worden afgewezen. Immers, ook als Cruise Travel de tickets tijdig zou hebben verstrekt en zij dus niet toerekenbaar tekort zou zijn geschoten in de nakoming van haar verplichting, zou [gedaagden] deze kosten hebben moeten maken.
1.11. Tegen de vordering tot vergoeding van wettelijke rente vanaf de dag van dit vonnis is geen verweer gevoerd, zodat dat deel van de vordering zal worden toegewezen.
1.12. Cruise Travel zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank begroot de proceskosten aan de zijde van [gedaagden] op:
- salaris procureur € 768,-- (2 punten × tarief € 384,--)
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1. veroordeelt [gedaagden] om aan Cruise Travel te betalen een bedrag van € 661,46, vermeerderd met de contractuele rente van 1% per maand vanaf 24 mei 2005 tot de dag van volledige betaling,
1.2. verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
1.3. compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt,
1.4. wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
1.5. veroordeelt Cruise Travel om aan [gedaagden] te betalen een bedrag van
€ 1.858,50, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6: 119 BW over het nog niet betaalde deel van het toegewezen bedrag vanaf (17 januari 2007...datum vonnis) tot de dag van volledige betaling,
1.6. veroordeelt Cruise Travel in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 768,--,
1.7. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.H.A. Heenk en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2007.