ECLI:NL:RBZUT:2007:BA2865

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
12 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/436
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L. van Gijn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor zorggebouwen in Ermelo niet geschorst

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zutphen op 12 april 2007 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een bouwvergunning voor zorggebouwen in Ermelo. Verzoekers, die zich verzetten tegen de verleende bouwvergunning, hebben betoogd dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat het bouwplan niet in strijd is met de ter plaatse geldende bestemming 'verpleeginrichting'. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bouwvergunning is verleend voor de bouw van vijf zorggebouwen, die zijn bestemd voor de verpleging van personen met een verstandelijke beperking en die voldoen aan de eisen van het bestemmingsplan.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat de bouwplannen voldoende zijn geconcretiseerd en dat de functie van de gebouwen als zorggebouwen niet in strijd is met de bestemming. De verzoekers hebben daarnaast aangevoerd dat het bestreden besluit op basis van onvolledige en onjuiste informatie is genomen, maar de voorzieningenrechter heeft deze gronden niet aannemelijk geacht voor toewijzing van het verzoek. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is om de bouwvergunning te schorsen en heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.

De uitspraak is gedaan in het kader van een procedure op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, waarbij de voorzieningenrechter de spoedeisendheid van het verzoek heeft beoordeeld. De rechtbank heeft de proceskosten niet toegewezen, aangezien er geen aanleiding was voor een veroordeling in die kosten. De uitspraak is openbaar gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. P.M. Saedt.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Voorzieningenrechter
Reg.nr.: 07/436
Uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening in het geschil tussen:
[verzoekers]
te Ermelo,
verzoekers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ermelo
verweerder.
Stichting ’s Heeren Loo Midden-Nederland,
derde partij, te Ermelo.
1. Bestreden besluit
Het besluit van verweerder van 7 maart 2007 met kenmerk 07/4926.
2. Procesverloop
Bij besluit van 2 oktober 2006 heeft verweerder aan de derde partij een reguliere bouwvergunning verleend voor het bouwen van 5 zorggebouwen met bergingen op het perceel Molenkamp (ongenummerd) te Ermelo.
Bij brief van 7 november 2006 hebben verzoekers bezwaar gemaakt tegen het besluit van 2 oktober 2006.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van verzoekers – overeenkomstig het advies van de commissie voor bezwaarschriften – ongegrond verklaard.
Tegen dat besluit hebben verzoekers bij faxbericht van 13 maart 2007 beroep ingesteld bij de rechtbank. Daarbij hebben zij tevens verzocht om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Het verzoek is behandeld ter zitting van 3 april 2007, waar van verzoekers [verzoeker 1 en verzoeker 2] in persoon zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A. Oosterveer, J.J. van ' t Spijker en M. Stans. Voorts is de derde partij gehoord, vertegenwoordigd door [naam].
3. Motivering
3.1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb dient te worden nagegaan, of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, een voorlopige voorziening vereist. Voor zover deze toetsing meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft deze uitspraak daaromtrent een voorlopig karakter en is deze niet bindend voor de beslissing in die procedure.
3.2. Verzoekers hebben betoogd dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Ter onderbouwing van dat betoog hebben zij aangevoerd dat:
1. uitsluitend gebouwen met de bestemming ‘verpleging’ zijn toegestaan en de bouwvergunning is verleend voor gebouwen met de brede bestemming ‘gezondheidszorg’;
2. uit de inrichting en opzet van de gebouwen blijkt dat die niet strookt met de normen die golden toen de plangever gebouwen voor ‘verpleging’ bepaalde;
3. uit de bouwtekeningen blijkt dat, aansluitend aan het onder 2. gestelde, voorzien wordt in de bouw van appartementen die volgens gehanteerde definities aangemerkt dienen te worden als ‘woning’ en als zodanig zouden kunnen worden gebruikt, terwijl dit volgens het bestemmingsplan niet is toegestaan.
3.3. Op de in geding zijnde gronden rust – voor zover van belang – blijkens de plankaart, behorende bij het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Buitengebied 1968”, de bestemming “Verpleeginrichting”.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 20, van de bij het bestemmingsplan behorende voorschriften, wordt in die voorschriften onder "verpleeginrichting" verstaan: een gebouw, bestemd en kennelijk geschikt voor de verpleging van personen.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, van die voorschriften is de op de kaart voor “Verpleeginrichting” aangewezen grond bestemd voor tuinen en erven, zomede de bouw van gebouwen, andere bouwwerken en werken ten dienste van verpleging, zoals sanatoria, gestichten en herstellingsoorden.
3.4. Het ter beoordeling staande bouwplan voorziet in de bouw van 5 zorggebouwen met woonunits. Gelet op de stukken in het dossier en de door verweerder en de derde partij ter zitting verstrekte informatie, wordt de derde partij de zakelijk gerechtigde ten aanzien van die gebouwen en wordt de bouw daarvan gefinancierd vanuit de AWBZ. De units zullen worden bewoond door cliënten van de derde partij die thans al op het terrein van de instelling wonen en die een verstandelijke beperking hebben. Van hen heeft een aantal cliënten, naast een verstandelijke beperking, één of meer lichamelijke beperkingen (in vaktermen ‘ernstig meervoudig beperkt’, EMB). In gebouw A worden ten behoeve van deze cliënten 4 appartementen en 12 zitslaapkamers en gemeenschappelijke ruimtes gerealiseerd. De andere cliënten hebben, naast hun verstandelijke beperking, tevens gedragsproblemen (in vaktermen ‘moeilijk verstaanbaar gedrag’, MVG). In elk van de gebouwen B1, B2, C en D worden ten behoeve van deze cliënten eveneens 4 appartementen, 12 zitslaapkamers en gemeenschappelijke ruimtes gerealiseerd. De inrichting is afgestemd op deze specifieke groepen. Zo zijn er extra brede deuren en speciale separatieruimten. Alle cliënten hebben een zogenoemde AWBZ-indicatie voor verblijf en zijn aangewezen op 24 uurszorg. Dit brengt onder meer met zich dat zij slechts dan in de gezamenlijke woonkamers verblijven, als daarvoor toestemming is gegeven door behandelaars. Van een woning of van een zelfstandige woonruimte, toegankelijk voor regulier woningzoekenden, zal derhalve geen sprake zijn. Met de cliënten zal evenmin een huurovereenkomst worden gesloten. De derde partij is de enige instantie die is betrokken bij het verlenen van intramurale zorg, waartoe overigens ook de zorg voor huisvesting behoort.
3.5. Onder deze omstandigheden is de voorzieningenrechter met verweerder van oordeel dat de in de aanvraag om bouwvergunning en de bouwtekeningen genoemde gezondheidszorgfunctie van de te realiseren gebouwen zodanig is geconcretiseerd, dat sprake is van gebouwen ten dienste van verpleging. De omstandigheid dat in de bouwaanvraag gesproken wordt van gebouwen ten dienste van gezondheidszorg, doet aan dat oordeel, gegeven die concretisering, niet af. Aldus is van strijdigheid met het bestemmingsplan, als betoogd door verzoekers, geen sprake.
De conclusie is dat verweerder de bouwvergunning niet wegens strijd met het bestemmingsplan heeft moeten weigeren.
3.6. Verzoekers hebben voorts eerst ter zitting bij pleitnota nog als gronden aangevoerd - kort gezegd - dat het bestreden besluit op basis van onvolledige en onjuiste informatie is genomen, onderzoek op het gebied van verkeer en parkeren ontbreekt, de bouwlocatie is gesitueerd binnen een stankcirkel, er onvoldoende en onzorgvuldig over het bouwplan is gecommuniceerd met belanghebbenden, het advies van de welstandscommissie niet ten grondslag had mogen worden gelegd aan het bestreden besluit en het kappen van bomen in strijd is met het zogenoemde Masterplan.
Verweerder heeft ter zitting gesteld dat hij door deze gronden, die niet in het verzoekschrift zijn opgevoerd, is overvallen en niet in staat is hieromtrent het standpunt van verweerder weer te geven.
De voorzieningenrechter acht niet op voorhand aannemelijk geworden dat in deze verzoeksgronden een grond is gelegen voor toewijzing van het verzoek.
3.7. Ter zitting hebben partijen, op een daartoe strekkende vraag van de voorzieningenrechter, ermee ingestemd dat met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak wordt gedaan in de hoofdzaak. Daarvoor kan aanleiding bestaan indien nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter zal aan dat artikellid geen toepassing geven, aangezien niet op voorhand kan worden uitgesloten dat de eerst ter zitting aangevoerde gronden aanleiding geven tot nader onderzoek als bedoeld in dat artikellid.
3.8. Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening dient te worden afgewezen.
3.9. Er is geen aanleiding voor een -veroordeling in proceskosten.
4. Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek af.
Aldus gegeven door mr. L. van Gijn en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2007 in tegenwoordigheid van mr. P.M. Saedt als griffier.