ECLI:NL:RBZUT:2007:AZ8696

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
16 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/800025-04
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplichtigheid aan hennepkwekerij met vrijspraak voor betrokkenheid bij grote ondergrondse kwekerij

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 16 februari 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van medeplichtigheid aan een hennepkwekerij. De verdachte, geboren in 1944 en woonachtig in Heerde, werd beschuldigd van het opzettelijk telen van hennepplanten in de periode van 1 januari 2002 tot en met 9 februari 2004, samen met zijn zoon en anderen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte medeplichtig was aan de hennepkwekerij, maar sprak hem vrij van betrokkenheid bij een grote ondergrondse kwekerij die door zijn zoon was ingericht in zeecontainers.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de nauwe samenwerking tussen de verdachte en zijn zoon met betrekking tot de ondergrondse kwekerij. De verdachte had weliswaar kennis van de activiteiten van zijn zoon, maar er was geen bewijs dat hij zelf betrokken was bij de aanleg of het in werking houden van de kwekerij. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten 2, 3, 4 en 5, en sprak hem daarvan vrij.

De rechtbank legde de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden op, met daarnaast een taakstraf van 50 uren. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de maatschappelijke gevolgen van de hennepteelt, maar besloot tot een lichtere straf dan door de officier van justitie was gevorderd, gezien de beperkte bewezenverklaring.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/800025-04
Uitspraak d.d.: 16 februari 2007
Tegenspraak/ oip
VERKORT VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [geboortedatum] 1944,
wonende te [adres en woonplaats]
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 februari 2007.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari 2002 tot en met
09 februari 2004 in de gemeente Heerde, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
art 3 lid 1 ahf/ond B Opiumwet
art 11 lid 2 Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 3 lid 1 ahf/ond C Opiumwet
ALTHANS, dat
[zoon van verdachte], althans één of meer onbekend gebleven personen op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari 2002 tot en met 09 februari 2004 in de gemeente Heerde, met elkaar, althans één van hen, (telkens) opzettelijk in (een) pand(en) en/of in (een) container(s) en/of in (een) stal(len) (aan de [adres]) heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari 2002 tot en met 09 februari 2004 in de gemeente Heerde, in elk geval in Nederland, meermalen, althans éénmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of (financiële en/of andere) middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of (telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die
[zoon van verdachte], althans (een) onbekend gebleven persoon/personen, voornoemd pand(en) en/of container(s) en/of stal(len) voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen;
art 3 lid 1 ahf/ond B Opiumwet
art 11 lid 2 Opiumwet
art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 3 lid 1 ahf/ond C Opiumwet
2.
hij op of omstreeks 10 februari 2004 in de gemeente Heerde, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 2130 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel
aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 10 februari 2004 in de gemeente Heerde, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen van categorie I onder 7°, te weten een (balletjes)pistool, zijnde (een) voorwerp(en) vermeld op lijst a of lijst b van de bij de Regeling Wapens en Munitie behorende bijlage I, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 46 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 13 lid 1 Wet wapens en munitie
4.
hij op of omstreeks 10 februari 2004 in de gemeente Heerde, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapens van categorie II, te weten één stroomstootwapen en/of twee, althans één (traan)gasbusje(s), voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
5.
hij op of omstreeks 10 februari 2004 in de gemeente Heerde, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen één of meer wapens van categorie III, te weten een pistool (merk: FN) en/of een geweer (merk: CZ), en/of munitie van categorie III, te weten zeshonderdvijfenzeventig, althans één of meer patro(o)n(en), voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Gevoerde verweren:
Namens verdachte is aangevoerd dat de anonieme melding en de gehouden warmtemeting niet als grondslag voor de zoeking van 10 februari 2004 gebezigd konden worden. De informatie uit de anonieme tip was op dat moment twee maanden oud en de uitkomst van de warmtemeting was op dat moment een maand oud. Bovendien kon er door aanwezigheid van de paardenstallen en een kweekvijver geen exacte temperatuur aangegeven worden, zodat die warmtemeting zondermeer niet redengevend kon zijn voor een gerechtvaardigd vermoeden.
Voorts is het perceel zonder toestemming van verdachte en/of zijn zoon betreden.
Het ter plaatse aangetroffen bewijs is onrechtmatig verkregen en dient daarom als zodanig uitgesloten te worden.
Voorts is aangevoerd dat, voor zover er sprake was van een redelijk vermoeden van schuld, de cautie op een eerder moment gegeven had moeten worden.
De zoeking die vervolgens heeft plaatsgevonden was onrechtmatig omdat er geen machtiging was afgegeven. De handelingen hebben zich niet beperkt tot zoekend rondkijken.
De rechtbank is van oordeel dat de feitelijke grondslag van de verweren niet aannemelijk is geworden.
Op 19 december 2003 werd in een anonieme tip bij het Front-Office van Meld Misdaad Anoniem gemeld dat in een stal door verdachte en zijn zoon hennep werd gekweekt. Nadat deze melding is doorgeleid aan de politie te Heerde is op 14 januari 2004 door het Bureau Recherche Ondersteuning een warmteonderzoek gehouden waaruit bleek dat de warmteuitstraling van een kapschuur meer dan normaal was. Dit leverde een aanwijzing op voor verdenking van een in werking zijnde hennepkwekerij. Naar aanleiding hiervan is er een team geformeerd dat op 10 februari 2004 een nader onderzoek zou instellen op het terrein. Bij betreding van het terrein is het doel van het bezoek aan verdachte en zijn zoon meegedeeld waarna de zoon van verdachte, nog voordat hem de cautie kon worden gegeven, spontaan heeft meegedeeld waar zich een hennepkwekerij bevond. Vervolgens is direct de cautie gegeven. Tijdens de ontmanteling van de kwekerij bleek dat op de openbare weg aan de achterzijde van het terrein ook een sterke hennepgeur werd waargenomen, hetgeen er op zou kunnen duiden dat er nog ergens hennep(afval) aanwezig zou kunnen zijn. Verdachtes zoon verklaarde desgevraagd van niets te weten, waarna het gehele perceel buiten de woning is bekeken. Al rondkijkend werden vervolgens luchtgaten aangetroffen en bleek dat gedeeltes van ingegraven zeecontainers zichtbaar waren. Na het op heterdaad aantreffen van die ondergrondse hennepkwekerij zijn vervolgens de woningen betreden om te kijken of daar ook goederen met betrekking tot de Opiumwet aanwezig waren. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat, indien op dat moment de toestand bevroren was, een machtiging zonder meer zou zijn verleend. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Het is niet vast komen te staan dat er sprake is geweest van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn zoon ten aanzien van de in het dossier als locatie 1 aangeduide hennepkwekerij, dat er sprake is van medeplegen. Verdachte wist dat zijn zoon daar een hennepkwekerij had en heeft daar niet tegen opgetreden. Niet is gebleken dat verdachte zelf zou delen in de winst van het strafbaar handelen of dat hij meer heeft gedaan dan alleen het ter beschikking stellen van die locatie.
Ten aanzien van de in feit 2 bedoelde ondergrondse hennepkwekerij, locatie 3-4, is niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op enigerlei wijze betrokken is geweest bij de aanleg van die kwekerij en/of betrokken is geweest bij het in werking houden daarvan. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van (mede)plegen. Gelet op de grootte van die ondergrondse kwekerij en de hoeveelheid werkzaamheden die moeten worden verricht om een kwekerij van dat formaat aan te leggen en in werking te houden, is het naar het oordeel van de rechtbank ongeloofwaardig dat verdachte niet heeft geweten dat zijn zoon een ondergrondse kwekerij had aangelegd en dat hij deze in werking hield, doch medeplichtigheid ten aanzien van deze locatie is niet ten laste gelegd.
Bovendien is naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte behoort hiervan te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
De rechtbank zal ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit een kortere pleegperiode bewezen verklaren dan door de officier van justitie is gevorderd, nu de rechtbank van oordeel is dat er geen wettig en overtuigend bewijs aanwezig is dat die hennepkwekerij al vóór augustus 2003 was opgericht.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
[zoon van verdachte] in de periode van 01 augustus 2003 tot en met 09 februari 2004 in de gemeente Heerde opzettelijk in een pand aan de [adres] heeft geteeld en/of bewerkt en/of verwerkt, een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan van meer dan 30 gram, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
tot en bij het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 01 augustus 2003 tot en met 09 februari 2004 in de gemeente Heerde opzettelijk gelegenheid en middelen heeft verschaft, door aan die [zoon van verdachte] voornoemd pand voor de teelt van hennepplanten ter beschikking te stellen.
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat meer of anders is ten las-te gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf:
1. subs: Medeplichtigheid aan: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, aanhef en sub B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I).
Gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf met daarnaast een taakstraf als na te melden op zijn plaats. Bedoelde taakstraf zal moeten worden verricht op een projectplaats als opgenomen in de door de Stichting Reclassering Nederland gehanteerde lijst van projectplaatsen.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte wist dat zijn zoon een hennepkwekerij had opgericht en in werking hield in één van de gebouwen op zijn terrein. Het valt verdachte te verwijten dat verdachte niet heeft ingegrepen, waardoor die kwekerij in stand bleef. Algemeen bekend is dat dergelijke activiteiten plegen te leiden tot nadelige maatschappelijke gevolgen als gezondheidsschade voor gebruikers en sociale overlast.
Nu de rechtbank komt tot een geringere bewezenverklaring dan waar de officier van justitie zijn eis op heeft gebaseerd, zal de rechtbank een lichtere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 48, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.
Beslissing
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
Bepaalt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van
2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot de navolgende taakstraf, te weten:
een werkstraf gedurende 50 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 25 dagen.
Aldus gewezen door mrs. Van Harreveld, voorzitter, Van Hoorn en Van Breda, rechters, in tegenwoordigheid van Jansen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van
16 februari 2007.