ECLI:NL:RBZUT:2006:AZ5125

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
22 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-580334-06
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van Breda
  • A. Borgerhoff Mulder
  • J. van der Hooft
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meerdere overtredingen van de Opiumwet met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 22 december 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1956 en thans gedetineerd. De verdachte werd beschuldigd van meerdere overtredingen van de Opiumwet, waarbij hij opzettelijk heroïne en cocaïne heeft verkocht en aanwezig heeft gehad. De feiten vonden plaats in de gemeente Apeldoorn tussen 1 september 2005 en 20 september 2006. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, meermalen heroïne en cocaïne heeft verkocht en dat hij op 20 september 2006 in zijn woning een hoeveelheid van deze verdovende middelen aanwezig had. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en de resultaten van het opsporingsonderzoek in overweging genomen, waaruit bleek dat de verdachte een vaste klantenkring had opgebouwd en regelmatig drugs verkocht vanuit zijn woning.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft als bijzondere voorwaarde opgelegd dat de verdachte zich moet houden aan de aanwijzingen van de reclassering, inclusief eventuele ambulante behandeling. Daarnaast zijn er in beslag genomen voorwerpen, waaronder mobiele telefoons, verbeurd verklaard of teruggegeven. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte in de drugshandel en zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder zijn medewerking aan het onderzoek.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/580334-06
Uitspraak d.d.: 22 december 2006
TEGENSPRAAK / dip
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [geboortedatum] 1956,
wonende te [plaats],
thans gedetineerd in het HvB Ooyerhoekseweg, Zutphen.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 december 2006.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2005 tot en met 19 september 2006 in de gemeente Apeldoorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine), zijnde heroïne, en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 20 september 2006 in de gemeente Apeldoorn opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 5 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine), zijde heroïne en/of ongeveer 3 à 4 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 47
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen inzake het bewijs
1. De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de rechtbank het onder 1 tenlastegelegde bewezen zal verklaren, voor zover het betrekking heeft op de handel in heroïne. De officier van justitie heeft voor de handel in cocaïne een (partiële) vrijspraak gevorderd. Voorts heeft de officier van justitie geconcludeerd tot bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde.
2. De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat het onder 1 tenlastegelegde, voor zover het betrekking heeft op de handel in heroïne, bewezen kan worden. De raadsman heeft daarbij aangetekend dat deze handel plaatsvond vanaf begin 2006 en niet -zoals de officier van justitie bewezen acht- vanaf september 2005. Voor het overige zou verdachte moeten worden vrijgesproken. Voorts heeft de raadsman betoogd dat het onder 2 tenlastegelegde niet bewezen kan worden, allereerst omdat verdachte niet wist dat zich in zijn woning en in het bijzonder in de toiletpot verdovende middelen bevonden en ten tweede omdat uit het dossier niet blijkt dat het om cocaïne of heroïne gaat.
3. In het hoofdproces-verbaal (voetnoot 1) wordt door de betrokken opsporingsambtenaren een samenvatting gegeven van het opsporingsonderzoek. Uit dat opsporingsonderzoek blijkt dat een wijkagent in de periode van maart tot juli 2006 signalen kreeg dat harddruggebruikers veelvuldig de woning van verdachte aan de [adres] bezochten. Naar aanleiding hiervan werd een onderzoek ingesteld. Daarbij werden telefoons afgeluisterd en observeerden opsporingsambtenaren de woning van verdachte. Dat onderzoek leidde tot een inval in de woning van verdachte op 20 september 2006 (voetnoot 2). Daar werden in de toiletpot zakjes witte en bruine stof aangetroffen, waarvan men het vermoeden had dat het ging om cocaïne en heroïne. Ook werd op de tafel in de woonkamer een bolletje op cocaïne gelijkende stof aangetroffen en bij de fouillering van verdachte werd een wikkel met op heroïne gelijkende stof aangetroffen (voetnoot 3). De politie heeft deze stoffen telkens onderzocht op de aanwezigheid van cocaïne of heroïne. Uit deze onderzoeken (voetnoot 4) bleek dat de aanwezigheid van heroïne en cocaïne kon worden aangetoond. Verdachte, de medeverdachte [medeverdachte A] en een persoon genaamd [medeverdachte B] werden in de woning aangehouden.
4. In het verdere verloop van het opsporingsonderzoek zijn diverse personen gehoord. Zo heeft [medeverdachte B] tijdens zijn verhoor bij de politie verklaard dat hij bij verdachte heroïne kocht (voetnoot 5). Hij kende verdachte sinds een half jaar. Naast [medeverdachte B] hebben negen andere personen (voetnoot 6) verklaard dat zij ook heroïne kochten bij verdachte. In dit verband hecht de rechtbank waarde aan de verklaringen van [persoon A] (voetnoot 7) en [persoon B] (voetnoot 8). Zij hebben verklaard dat ze al lange tijd heroïne gebruiken. [persoon A] voegde daar aan toe dat hij ongeveer anderhalf jaar geleden voor het eerst heroïne heeft gekocht bij verdachte. [persoon B] verklaarde dat hij vanaf de zomer van 2005 heroïne kocht bij verdachte.
5. Verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard (voetnoot 9) dat hij in een periode heroïne heeft verkocht aan verslaafden. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij vanaf de jaarwisseling 2005/2006 heroïne heeft verkocht.
6. De rechtbank is van oordeel dat de feiten bewezen kunnen worden als hierna onder het kopje 'bewezenverklaring'omschreven.
7. Anders dan de verdediging in het kader van feit 1 heeft aangevoerd, is de rechtbank er niet van overtuigd dat verdachte pas vanaf januari 2006 is begonnen met het verkopen en afleveren van heroïne. Bij de politie (voetnoot 10) heeft verdachte immers verklaard dat hij is begonnen met de handel in harddrugs op het moment dat de Stadsbank zijn uitkering beperkte tot ? 35,= per week. Verdachte werd gehoord op 21 september 2006 en hij verklaarde op die dag dat zijn uitkering een jaar geleden werd ingekort tot ? 35,= per week. De rechtbank is van oordeel dat uit deze verklaring, gecombineerd met hetgeen [persoon A] en [persoon B] in dit verband hebben verklaard, genoegzaam kan worden afgeleid dat verdachte niet pas vanaf januari 2006 is begonnen met het verkopen en afleveren van heroïne, maar al vanaf september 2005.
8. De raadsman heeft betreffende feit 2 namens verdachte aangevoerd dat verdachte niet wist dat zich in zijn woning verdovende middelen bevonden en dat niet is gebleken dat het ook echt om verdovende middelen ging.
Wat betreft dat laatste heeft de rechtbank hiervoor al beschreven dat zich in het dossier testrapporten bevinden die ook betrekking hebben op de verdovende middelen die in de toiletpot zijn aangetroffen. Op dit punt mist het verweer van de raadsman dan ook feitelijke grondslag en behoort het reeds hierom te worden verworpen.
9. De eerstgenoemde stelling van de verdediging is naar het oordeel van de rechtbank niet houdbaar. Verdachte was degene die in de woning aan de [adres] zijn verblijf had. Het is niet gebleken dat ook anderen in dezelfde woning als verdachte hebben gewoond. In beginsel moet ervan worden uitgegaan dat degene die zijn verblijf heeft in de woning ook weet wat zich daar afspeelt. Daarbij komt dat verdachte in zijn verklaring bij de politie op 21 september 2006 (voetnoot 11) heeft verklaard dat hij betreffende zijn handel in heroïne een vaste klantenkring had opgebouwd. Hij had een dagtaak aan het dealen. Het begon zo rond 10:00 uur en duurde tot circa 18:00 uur, zeven dagen per week. Meestal verkocht hij op locatie, maar er werd ook vanuit zijn woning gedeald. Dat dit gebeurde, blijkt ook uit de verklaring van [medeverdachte B].(voetnoot 12) Hij heeft immers verklaard dat hij op 20 september 2006 in de woning van verdachte, nota bene in de woonkamer, heroïne heeft gebruikt. Hij kwam drie keer per week bij verdachte thuis om heroïne te kopen. Ook uit de verklaringen van [persoon C] (voetnoot 13) en [persoon D] (voetnoot 14) blijkt dat er in de woning regelmatig werd gebruikt en gehandeld. Verdachte moet zich daarvan bewust zijn geweest. Het valt immers niet in te zien dat, daar waar hij in zijn woning verdovende middelen verkocht en accepteerde dat er door anderen in zijn woning drugs werd gebruikt, verdachte gelijktijdig van de aanwezigheid van die middelen geen wetenschap zou hebben. Het kan in het midden blijven of de aangetroffen verdovende middelen toebehoorden aan verdachte of aan een andere persoon in de woning. Die omstandigheid is immers niet van belang. Door het actief verkopen van verdovende middelen vanuit zijn woning en het als bewoner toestaan dat derden drugs gebruikten in zijn woning, wordt daarmee door verdachte welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij -alleen of met anderen- mede verdovende middelen voorhanden heeft.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 1 september 2005 tot en met 19 september 2006 in de gemeente Apeldoorn meermalen, telkens opzettelijk, heeft verkocht en afgeleverd een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine), zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 20 september 2006 in de gemeente Apeldoorn opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10, eerste lid, van de Opiumwet, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10, eerste lid, van de Opiumwet.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
1. De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank aan verdachte zal opleggen een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijk strafdeel dient volgens de officier van justitie een bijzondere voorwaarde te worden verbonden, te weten dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen van de reclassering, ook als dat mocht inhouden het volgen van een ambulante behandeling. De in beslag genomen voorwerpen, te weten twee telefoons, dienen verbeurd verklaard te worden.
2. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat een verdere voortzetting van de detentie niet in het belang van verdachte is. Omdat vrijspraak is verzocht voor het tweede tenlastegelegde feit en gelet op de leeftijd van verdachte, is een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden in de visie van de raadsman een te zware straf. De raadsman van verdachte heeft betoogd dat verdachte het verdient om op korte termijn in vrijheid gesteld te worden. Om die reden zou een gevangenisstraf van niet meer dan zes maanden, in combinatie met een werkstraf, meer passend zijn.
3. De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In de hierna te noemen omstandigheden heeft de rechtbank de redenen gevonden die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur leiden.
4. De rechtbank stelt vast dat verdachte zich gedurende een jaar heeft bezig gehouden met het verkopen en afleveren van heroïne. Dat deed hij kennelijk zeer regelmatig, aangezien verdachte bij de politie hierover heeft verklaard dat hij er een dagtaak aan had. (voetnoot 15) Op die manier hebben zeer schadelijke verdovende middelen het maatschappelijk verkeer bereikt, met alle daarmee gepaard gaande risico's voor de volksgezondheid. Een grote groep mensen is gedurende lange tijd door verdachte voorzien van heroïne en daarmee heeft verdachte de verslavingsproblematiek van deze mensen in stand gehouden. Het is algemeen bekend dat verslaafden niet zelden misdrijven plegen om op die manier in hun verslaving te kunnen voorzien. Ten slotte is aannemelijk dat de toeloop van verslaafden naar de woning van verdachte voor overlast heeft gezorgd bij mensen die daar niet om hebben gevraagd. Dat, en de hiervoor genoemde omstandigheden brengen met zich dat een forse gevangenisstraf gerechtvaardigd is.
5. In de rechtspraak wordt als oriëntatiepunt in soortgelijke zaken, waar het om een soortgelijke periode gaat, genomen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden. Op grond van de volgende overwegingen komt de rechtbank tot een lagere gevangenisstraf dan gevorderd.
6. In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank echter mee dat hij nog niet eerder tot straf is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Als zodanig is verdachte op het gebied van drugscriminaliteit dus first-offender. Voorts weegt mee dat uit het dossier is gebleken dat verdachte gedurende het onderzoek zijn medewerking daaraan heeft verleend en dat die omstandigheid er mede aan heeft bijgedragen dat een distributiekanaal voor deze schadelijke verdovende middelen door de politie is opgerold. De rechtbank heeft verder acht geslagen op verdachtes fysieke en psychische gesteldheid en vindt daarin ook omstandigheden die wat betreft de strafoplegging verzachtend behoren te werken.
7. De rechtbank is van oordeel dat een voorwaardelijk strafdeel, gekoppeld aan een bijzondere voorwaarde, voor verdachte een kader kan scheppen om te werken aan zichzelf en aan een verbetering van zijn positie, zodat ook uitzicht bestaat op een normale terugkeer in de maatschappij zonder criminele recidive. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat na te melden straf passend en geboden is.
8. Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, zal de rechtbank de teruggave aan verdachte gelasten van de in beslag genomen mobiele telefoon van het merk SAMSUNG, type SGH-E800, aangezien uit de processtukken en het verhandelde ter terechtzitting niet is gebleken dat het hier gaat om een voorwerp dat vatbaar is voor verbeurdverklaring. Nu geen strafvorderlijk belang zich verzet tegen teruggave, terwijl verdachte als rechthebbende van het voorwerp kan worden aangemerkt, dient deze telefoon te worden teruggegeven aan verdachte.
9. Dat geldt evenwel niet voor de andere telefoon die onder verdachte in beslag werd genomen, te weten de mobiele telefoon van het merk NOKIA, type 1100. Daarvan is wel komen vast te staan dat het feit onder 1 is begaan met behulp van deze telefoon, zodat dit goed verbeurd zal worden verklaard. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 33, 33a, 57, 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 (veertien) maanden.
Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de navolgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die veroordeelde zullen worden gegeven door of namens de reclassering, ook als dit inhoudt dat veroordeelde zich ambulant zal laten behandelen. De veroordeelde zal zich dan ook moeten houden aan de regels die door of namens de behandelend instelling zullen worden gegeven.
Geeft de reclasseringsinstelling opdracht de veroordeelde bij de naleving van de opgelegde voorwaarde hulp en steun te verlenen.
Beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Verklaart verbeurd het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een mobiele telefoon van het merk NOKIA, type 1100;
Gelast de teruggave van het in beslag genomen, nog niet teruggeven voorwerp, te weten:
- een mobiele telefoon van het merk SAMSUNG, type SGH-E800.
Aldus gewezen door mrs. Van Breda, voorzitter, Borgerhoff Mulder en Van der Hooft, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Kuipers, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 december 2006.
Mr. Borgerhoff Mulder is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1 Voor zover in dit vonnis wordt gesproken van het hoofdproces-verbaal, wordt daarmee bedoeld het proces-verbaal, genummerd PL0620/06-207533, in de wettelijke vorm opgemaakt door [agent A] en [agent B], respectievelijk brigadier en agent van politie in het politiedistrict Apeldoorn, door hen gesloten en getekend op 25 oktober 2006.
2 Zie hiervoor het proces-verbaal, genummerd PL0620/06-247754 (gevoegd als dossierpagina 160 bij het hoofdproces-verbaal), in de wettelijke vorm opgemaakt door [agent A], brigadier van politie in het politiedistrict Apeldoorn, door hem gesloten en getekend op 21 september 2006.
3 Zie hiervoor het proces-verbaal, genummerd PL0620/06-247754 (gevoegd als dossierpagina 161 bij het hoofdproces-verbaal), in de wettelijke vorm opgemaakt door [agent A], en [agent B], respectievelijk brigadier en agent van politie in het politiedistrict Apeldoorn, door hen gesloten en getekend op 20 september 2006. Ook wordt in dit verband verwezen naar het proces-verbaal, genummerd PL0620/06-247754 (gevoegd als dossierpagina 165 bij het hoofdproces-verbaal), in de wettelijke vorm opgemaakt door [agent A], [agent C], [agent D], [agent E], [agent F] en [agent G], onderscheidenlijk brigadier, brigadier, surveillant, hoofdagent, aspirant en surveillant van politie in het politiedistrict Apeldoorn, door hen gesloten en getekend op 24 oktober 2006.
4 Zie hiervoor de processen-verbaal, beide genummerd PL0620/06-247754 (gevoegd als respectievelijk dossierpagina 163 en 164 bij het hoofdproces-verbaal), telkens in de wettelijke vorm opgemaakt door [agent B], agent van politie in het politiedistrict Apeldoorn, in beide gevallen door hem gesloten en getekend op 4 oktober 2006.
5 Zie hiervoor het proces-verbaal, genummerd PL0620/06-247754 (gevoegd als dossierpagina 174 bij het hoofdproces-verbaal), in de wettelijke vorm opgemaakt door [agent H] en [agent F], respectievelijk hoofdagent en aspirant van politie in het politiedistrict Apeldoorn, door hen gesloten en getekend op 20 september 2006.
6 Te weten [persoon E] (p. 180), [persoon F] (p. 187), [persoon G] (p.190), [persoon C] (p. 192), [persoon H] (p. 194), [persoon I] (p. 197), [persoon K] (p. 199), [persoon A] (p. 183) en [persoon B] (p. 185).
7 Zie hiervoor het proces-verbaal, genummerd PL0620/06-247754 (gevoegd als dossierpagina 183 bij het hoofdproces-verbaal), in de wettelijke vorm opgemaakt door [agent A] en [agent I], respectievelijk brigadier en surveillant van politie in het politiedistrict Apeldoorn, door hen gesloten en getekend op 26 september 2006.
8 Zie hiervoor het proces-verbaal, genummerd PL0620/06-247754 (gevoegd als dossierpagina 185 bij het hoofdproces-verbaal), in de wettelijke vorm opgemaakt door [agent E], hoofdagent van politie in het politiedistrict Apeldoorn, door hem gesloten en getekend op 27 september 2006.
9 Zie hiervoor het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 22 september 2006, opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, en de griffier.
10 Zie hiervoor het proces-verbaal, genummerd PL0620/06-247754 (gevoegd als dossierpagina 204 bij het hoofdproces-verbaal), in de wettelijke vorm opgemaakt door [agent A] en [agent H], respectievelijk brigadier en hoofdagent van politie in het politiedistrict Apeldoorn, door hen gesloten en getekend op 21 september 2006.
11 Zie hiervoor het proces-verbaal genoemd in voetnoot 10.
12 Zie voor de vindplaats van het bedoelde proces-verbaal voetnoot 5.
13 Zie hiervoor het proces-verbaal, genummerd PL0620/06-247754 (gevoegd als dossierpagina 192 bij het hoofdproces-verbaal), in de wettelijke vorm opgemaakt door [agent A], brigadier van politie in het politiedistrict Apeldoorn, door hem gesloten en getekend op 27 september 2006.
14 Zie hiervoor het proces-verbaal, genummerd PL0620/06-247754 (gevoegd als dossierpagina 194 bij het hoofdproces-verbaal), in de wettelijke vorm opgemaakt door [agent B] en [agent K], beiden agent van politie in het politiedistrict Apeldoorn, door hen gesloten en getekend op 28 september 2006.
15 Zie voor de vindplaats van bedoeld proces-verbaal voetnoot 10.