ECLI:NL:RBZUT:2006:AZ5099

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
22 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-460498-06
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meerdere overtredingen van de Opiumwet met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 22 december 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in Turkije en thans gedetineerd. De verdachte werd beschuldigd van meerdere overtredingen van de Opiumwet, waaronder het opzettelijk verkopen, afleveren en aanwezig hebben van heroïne en cocaïne in de periode van 1 januari 2006 tot en met 19 september 2006. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in deze periode meermalen drugs heeft verhandeld, waarbij hij samenwerkte met anderen en ook alleen handelde. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en een bijzondere voorwaarde dat hij zich moet houden aan de aanwijzingen van de reclassering. De rechtbank heeft ook verschillende in beslag genomen voorwerpen, waaronder mobiele telefoons en een geldbedrag, verbeurd verklaard en de in beslag genomen verdovende middelen onttrokken aan het verkeer. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van een van de tenlastegelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij dit feit had begaan. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden, waarbij de rechtbank rekening heeft gehouden met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de drugshandel.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/460498-06
Uitspraak d.d.: 22 december 2006
TEGENSPRAAK / dip
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats] Turkije op [geboortedatum] 1977,
wonende te [plaats],
thans gedetineerd in het HvB Doetinchem.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 december 2006.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 19 september 2006 (met uitzondering van 30 mei 2006) in de gemeente Apeldoorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal,(telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine), zijnde heroïne, en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 20 september 2006 in de gemeente Apeldoorn opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine), zijnde heroïne, en/of ongeveer 3 à 4 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 30 mei 2006 in de gemeente Apeldoorn tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft vervoerd en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt aan [gebruiker A] en/of [gebruiker B], een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(parketnummer 801322/06)
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
4.
hij op of omstreeks 30 mei 2006 in de gemeente Apeldoorn tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,4 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of ongeveer 5,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(parketnummer 801322/06)
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen inzake het bewijs
Betreffende het onder 1 en 2 tenlastegelegde:
1. De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de rechtbank het onder 1 tenlastegelegde bewezen zal verklaren, voor zover het betrekking heeft op de periode vanaf 1 april 2006. Voorts heeft de officier van justitie geconcludeerd tot vrijspraak voor het onder 2 tenlastegelegde.
2. De raadsman van verdachte heeft het standpunt van de officier van justitie niet bestreden en heeft in zijn pleidooi tot uitdrukking gebracht dat de bewijsmiddelen toereikend zijn om tot een bewezenverklaring voor het onder 1 tenlastegelegde te kunnen komen, met beperking van de periode in dier voege, dat zij aanvangt op 1 april 2006.
3. In het hoofdproces-verbaal (voetnoot 1) wordt door de betrokken opsporingsambtenaren een samenvatting gegeven van het opsporingsonderzoek. Uit dat opsporingsonderzoek blijkt dat een wijkagent in de periode van maart tot juli 2006 signalen kreeg dat harddruggebruikers veelvuldig de woning van medeverdachte [medeverdachte] aan [adres en plaats] bezochten. Naar aanleiding hiervan werd een onderzoek ingesteld. Daarbij werden telefoons afgeluisterd en observeerden opsporingsambtenaren de woning van [medeverdachte]. In het verloop van die opsporingshandelingen kwam verdachte in beeld. Het onderzoek leidde uiteindelijk tot een inval in de woning van [medeverdachte] op 20 september 2006 (voetnoot 2). Daar werd in de toiletpot zakjes witte en bruine stof aangetroffen, waarvan men het vermoeden had dat het ging om cocaïne en heroïne. Ook werd op de tafel in de woonkamer een bolletje op cocaïne gelijkende stof aangetroffen. De politie heeft deze stoffen telkens onderzocht op de aanwezigheid van cocaïne of heroïne. Uit deze onderzoeken (voetnoot 3) bleek dat het inderdaad ging om heroïne en cocaïne. De verdachte, medeverdachte [medeverdachte] en een persoon genaamd [naam] zijn in de woning aangehouden.
4. In het verdere verloop van het onderzoek zijn diverse personen gehoord. [medeverdachte] heeft op 21 september 2006 (voetnoot 4) verklaard dat hij zijn heroïne telkens heeft gekocht bij verdachte. Verdachte leverde hem het afgelopen half jaar om de dag heroïne en af en toe ook cocaïne. De verklaring van [medeverdachte] vindt steun in andere zich in het dossier bevindende verklaringen. Zo heeft [getuige] op 19 juli 2006 (voetnoot 5) verklaard over twee drugsdealers, genaamd [dealer] en [verdachte]. Hij 'haalde' bij deze personen. Hij hoefde dan maar te bellen en dan kwam iemand de cocaïne of heroïne brengen. De kwaliteit van de cocaïne en heroïne was bij [verdachte] altijd goed, zo verklaarde [getuige A]. Hij bestelde iedere keer een bolletje heroïne en een bolletje cocaïne. Toen hem tijdens het verhoor door de politie een foto van verdachte werd getoond, herkende [getuige A] hem als de '[verdachte]' waarover hij sprak. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij ook wel '[verdachte]' wordt genoemd.
5. Een andere betrokkene, [getuige B], heeft op 28 september 2006 (voetnoot 6) verklaard dat [medeverdachte] zijn heroïne bij [verdachte] kocht. Dat wist hij omdat hij er een paar keer bij was toen [verdachte] heroïne bracht bij [medeverdachte], aldus [getuige B].
6. Bij de politie heeft verdachte gedurende het opsporingsonderzoek elke betrokkenheid bij de handel in verdovende middelen ontkend. Ter terechtzitting van de rechtbank heeft verdachte echter toegegeven dat hij heeft gehandeld in heroïne en cocaïne. Hij heeft verklaard dat hij sinds april 2006 gemiddeld tweemaal per week heroïne, en soms ook cocaïne, verkocht aan [medeverdachte]. Elke keer verkocht hij vijf gram.
7. De rechtbank is van oordeel dat het onder 1 tenlastegelegde feit bewezen kan worden als hierna onder het kopje 'bewezenverklaring' omschreven.
8. Het onder 2 tenlastegelegde feit kan evenwel niet worden bewezen. Uit het dossier blijkt dat in de woning van [medeverdachte] verdovende middelen zijn aangetroffen. Het ging daarbij om heroïne en cocaïne. (voetnoot 7) Op dat moment was verdachte ook in de woning. Dat enkele feit is naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende voor een bewezenverklaring. Het valt immers niet uit te sluiten dat verdachte zich niet bewust is geweest van de aanwezigheid van die drugs in de woning van [medeverdachte]. Verdachte heeft ontkend dat hij met die drugs iets van doen heeft gehad en zijn aanwezigheid in de woning van [medeverdachte] verklaard door op te merken dat hij ook wel eens bij [medeverdachte] langs kwam om een kop koffie te drinken. Er kan dan ook niet van worden uitgegaan dat verdachte op de hoogte is geweest van de aanwezigheid van heroïne en cocaïne in de woning van [medeverdachte] en dat hij die verdovende middelen daardoor ook mede voorhanden heeft gehad. Om die reden zal de rechtbank verdachte hiervan vrijspreken.
Betreffende het onder 3 en 4 tenlastegelegde:
9. De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de rechtbank het onder 3 en 4 tenlastegelegde bewezen zal verklaren.
10. De raadsman van verdachte heeft het standpunt van de officier van justitie niet bestreden en heeft in zijn pleidooi tot uitdrukking gebracht dat de bewijsmiddelen toereikend zijn om tot een bewezenverklaring voor het onder 3 en 4 tenlastegelegde te kunnen komen.
11. In het hoofdproces-verbaal in deze zaak (voetnoot 8) wordt door de betrokken opsporingsambtenaren een samenvatting gegeven van het opsporingsonderzoek. Uit dat onderzoek (voetnoot 9) blijkt dat verbalisanten op 30 mei 2006 twee hun ambtshalve bekende harddrugsgebruikers, te weten [gebruiker B] en [gebruiker A], het trappenhuis van een flat aan [adres en plaats] zagen binnengaan. De verbalisanten hebben gezien dat beide personen in het trappenhuis bleven wachten. Vijf minuten later stopte een witte Seat Ibiza voor de flat. Deze auto werd bestuurd door [dealer], een bij verbalisanten ambtshalve bekende drugsdealer. Verdachte zat als passagier in de auto. Verbalisanten zagen dat verdachte uit de auto stapte en het trappenhuis binnen ging. Verbalisanten zagen dat verdachte het trappenhuis niet verliet om op één van de galerijen te komen, maar na circa vijf minuten weer de flat verliet en terugliep naar de auto. Direct na verdachte hebben [gebruiker B] en [gebruiker A] de flat verlaten.
12. Naar aanleiding hiervan werd aan de bestuurder van de witte Seat Ibiza een stopteken gegeven. Op de achterbank van de auto werd een zwarte portemonnee aangetroffen. In deze portemonnee werden 21 bolletjes met op cocaïne of heroïne gelijkende stof aangetroffen. Hierop werden [dealer] en verdachte aangehouden. De in beslag genomen bolletjes zijn getest op de aanwezigheid van cocaïne of heroïne (voetnoot 10) en het resultaat van de test was positief. Na weging bleek het te gaan om 1, 4 gram van een materiaal bevattende heroïne en 5,7 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Monsters van de in beslag genomen drugs zijn ter analyse gestuurd naar het Nederlands Forensisch Instituut. Op 30 juni 2006 werd gerapporteerd dat de onderzochte monsters inderdaad cocaïne en heroïne bevatten. (voetnoot 11)
13. In het verdere verloop van het onderzoek zijn meerdere personen gehoord. Zo heeft [gebruiker B] op 31 mei 2006 (voetnoot 12) verklaard dat hij op 30 mei 2006 samen met zijn vriendin [gebruiker A] met een drugsdealer had afgesproken in een flat. Ze hadden bij een dealer die zij kennen als '[verdachte]' één bolletje wit (de rechtbank merkt op dat dit sluiertaal is voor cocaïne) en één bolletje bruin (de rechtbank merkt op dat dit sluiertaal is voor heroïne) besteld. Toen de politie hem een foto toonde van verdachte, herkende [gebruiker B] deze persoon als de '[verdachte]' waarover hij sprak. [gebruiker B] heeft verder verklaard dat de kwaliteit van de drugs van [verdachte] goed was en dat hij dit, na twintig jaar verslaving, wel kan beoordelen. Dit wordt bevestigd in de verklaring van [gebruiker A]. Zij verklaarde op 31 mei 2006 bij de politie (voetnoot 13) dat zij op 30 mei 2006 bruin (waarmee ze heroïne bedoelde) en wit (waarmee ze cocaïne bedoelde) wilde kopen. Ze belde om die reden naar haar dealer. De naam van deze dealer is '[verdachte]'. [verdachte] zei dat ze naar de flat moest komen en dat ze naar de achtste etage moest gaan. [gebruiker A] is vervolgens met haar vriend [gebruiker B] naar de flat gegaan en zij bleven wachten op de achtste verdieping. Op een gegeven moment kwam [verdachte] uit de lift. Ze kocht toen van hem een bolletje heroïne en een bolletje cocaïne. [gebruiker A] herkende verdachte op een foto die de politie haar toonde als de persoon die zij heeft omschreven als '[verdachte]'. Ze geeft verder nog aan dat de heroïne en de cocaïne die zij van [verdachte] kreeg, van goede kwaliteit was. [gebruiker A] gaf aan dat zij in staat was dit te beoordelen omdat ze al vijftien jaar drugverslaafd is.
14. Bij de politie heeft verdachte elke betrokkenheid bij deze feiten ontkend. Ter terechtzitting heeft verdachte echter verklaard dat hij samen met [dealer] in diens auto naar de flat is gereden en dat hij daar de heroïne en cocaïne heeft verkocht en afgeleverd aan [gebruiker B] en [gebruiker A]. Over de portemonnee met drugs die in de auto werd aangetroffen, heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat deze portemonnee de handelsvoorraad heroïne en cocaïne van hem en [dealer] betrof.
15. De rechtbank is van oordeel dat de onder 3 en 4 tenlastegelegde feiten bewezen kunnen worden als hierna onder het kopje 'bewezenverklaring' omschreven.
Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan. De verdachte behoort hiervan te worden vrijgesproken, op gronden als hiervoor overwogen.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 1 april 2006 tot en met 19 september 2006, met uitzondering van 30 mei 2006 in de gemeente Apeldoorn telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine), en een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op 30 mei 2006 in de gemeente Apeldoorn tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft vervoerd en verkocht en afgeleverd aan [gebruiker A] en [gebruiker B], een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4.
hij op 30 mei 2006 in de gemeente Apeldoorn tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,4 gram van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en ongeveer 5,7 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10, eerste lid, van de Opiumwet, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Het medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10, eerste lid, van de Opiumwet, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde:
Het medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10, eerste lid, van de Opiumwet.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
1. De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank aan verdachte zal opleggen een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijk strafdeel dient volgens de officier van justitie een bijzondere voorwaarde te worden verbonden, te weten dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen van de reclassering. De in beslag genomen voorwerpen, te weten drie telefoons, een geldbedrag en een portemonnee dienen verbeurd verklaard te worden. De in beslag genomen verdovende middelen dienen te worden onttrokken aan het verkeer.
2. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de eis van de officier van justitie redelijk is.
3. De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In de hierna te noemen omstandigheden heeft de rechtbank de redenen gevonden die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur leiden.
4. De rechtbank stelt vast dat verdachte zich gedurende een half jaar heeft bezig gehouden met het verkopen en afleveren van heroïne en cocaïne. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij wekelijks hoeveelheden verkocht en afleverde in de orde van grootte van tien tot vijftien gram. Op die manier hebben zeer schadelijke verdovende middelen het maatschappelijk verkeer bereikt, met alle daarmee gepaard gaande risico's voor de volksgezondheid. Verdachtes handelen heeft het mogelijk gemaakt dat een groep verslaafden gedurende enige tijd werd voorzien van heroïne en cocaïne en daarmee heeft verdachte bijgedragen aan het in stand houden van de verslavingsproblematiek van deze groep. Het is algemeen bekend dat verslaafden niet zelden misdrijven plegen om in hun verslaving te kunnen voorzien. Deze, en de hiervoor genoemde omstandigheden brengen met zich dat slechts een gevangenisstraf met een onvoorwaardelijk deel gerechtvaardigd is.
5. In de rechtspraak wordt als oriëntatiepunt in soortgelijke zaken, waar het om een soortgelijke periode gaat, genomen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden. Op grond van de volgende overwegingen komt de rechtbank tot een lagere gevangenisstraf dan gevorderd.
6. In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat hij nog niet eerder tot straf is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Als zodanig is verdachte op het gebied van drugscriminaliteit first-offender. Voorts weegt mee dat verdachte ter terechtzitting openheid van zaken heeft gegeven. De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf voorts laten meewegen dat de periode waarin verdachte zich bezig hield met de handel in drugs niet erg lang heeft geduurd.
7. De rechtbank is van oordeel dat een voorwaardelijk strafdeel, gekoppeld aan een bijzondere voorwaarde, voor verdachte een kader kan scheppen om verder te werken aan zichzelf en aan een verbetering van zijn positie, zodat ook uitzicht bestaat op een normale terugkeer in de maatschappij zonder criminele recidive. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat na te melden straf passend en geboden is. Daarbij wordt tevens recht gedaan aan de ernst van het bewezenverklaarde.
8. De onder verdachte in beslag genomen vier mobiele telefoons, de portemonnee en het geldbedrag zal de rechtbank verbeurd verklaren, aangezien verdachte de bewezenverklaarde feiten met behulp van die voorwerpen heeft begaan, dan wel omdat verdachte het geldbedrag heeft verkregen door het plegen van deze feiten. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
9. Nu de in beslag genomen middelen, te weten 1,4 gram heroïne en 5,7 gram cocaïne, middelen zijn als bedoeld in artikel 2 van de Opiumwet, dienen deze op grond van artikel 13a van de Opiumwet te worden onttrokken aan het verkeer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 33, 33a, 47, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 13a van de Opiumwet.
BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 1, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) maanden.
Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 4 (vier) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de navolgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die veroordeelde zullen worden gegeven door of namens de reclassering.
Geeft de reclasseringsinstelling opdracht de veroordeelde bij de naleving van de opgelegde voorwaarde hulp en steun te verlenen.
Beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Verklaart verbeurd de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een mobiele telefoon van het merk NOKIA, type 6230i;
- een mobiele telefoon van het merk NOKIA, type 3120;
- een mobiele telefoon van het merk NOKIA, type 2600;
- een mobiele telefoon van het merk NOKIA, type 6100;
Verklaart verbeurd het in beslag genomen, nog niet teruggegeven geldbedrag, te weten:
- een geldbedrag van € 130,=;
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen verdovende middelen, te weten:
- 5,7 gram van een materiaal bevattende cocaïne;
- 1,4 gram van een materiaal bevattende heroïne;
Aldus gewezen door mrs. Van der Hooft, voorzitter, Borgerhoff Mulder en Van Breda, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Kuipers, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 december 2006.
Voetnoot:
1 Voor zover in dit vonnis wordt gesproken van het hoofdproces-verbaal, wordt daarmee bedoeld het proces-verbaal, genummerd PL0620/06-207533, in de wettelijke vorm opgemaakt door [naam brigadier en agent], respectievelijk brigadier en agent van politie in het politiedistrict Apeldoorn, door hen gesloten en getekend op 26 oktober 2006.
2 Zie hiervoor het gevoegde proces-verbaal, genummerd PL0620/06-247754 (dossierpagina 160), in de wettelijke vorm opgemaakt door [naam brigadier] brigadier van politie in het politiedistrict Apeldoorn, door hem gesloten en getekend op 21 september 2006.
3 Zie hiervoor de processen-verbaal, beide genummerd PL0620/06-247754 (gevoegd als respectievelijk dossierpagina 163 en 164 bij het hoofdproces-verbaal), telkens in de wettelijke vorm opgemaakt door [agent], agent van politie in het politiedistrict Apeldoorn, in beide gevallen door hem gesloten en getekend op 4 oktober 2006.
4 Zie hiervoor het proces-verbaal, genummerd PL0620/06-247754 (gevoegd als dossierpagina 58 bij het hoofdproces-verbaal), in de wettelijke vorm opgemaakt door [naam hoofdagent] en [agent], respectievelijk hoofdagent en agent van politie in het politiedistrict Apeldoorn, door hen gesloten en getekend op 21 september 2006.
5 Zie hiervoor het proces-verbaal, genummerd PL0620/06-318211 (gevoegd als dossierpagina 47 bij het hoofdproces-verbaal), in de wettelijke vorm opgemaakt door [namen hoofdagenten], beiden hoofdagent van politie in het politiedistrict Apeldoorn, door hen gesloten en getekend op 19 juli 2006. Zie tevens het proces-verbaal, genummerd PL0620/06-247754 (gevoegd als dossierpagina 49 bij het hoofdproces-verbaal), in de wettelijke vorm opgemaakt door [naam brigadier] brigadier van politie in het politiedistrict Apeldoorn, door hem gesloten en getekend op 27 september 2006.
6 Zie hiervoor het proces-verbaal, genummerd PL0620/06-247754 (gevoegd als dossierpagina 51 bij het hoofdproces-verbaal), in de wettelijke vorm opgemaakt door [agent] en [naam agent], beiden agent van politie in het politiedistrict Apeldoorn, door hen gesloten en getekend op 28 september 2006.
7 Zie voor de vindplaatsen van de processen-verbaal de voetnoten 2 en 3.
8 Voor zover in dit vonnis wordt verwezen naar het hoofdproces-verbaal in deze zaak, wordt daarmee bedoeld het proces-verbaal, genummerd PL0620/06-204419, in de wettelijke vorm opgemaakt door [namen hoofdagent], beiden hoofdagent van politie in het politiedistrict Apeldoorn, door hen gesloten en getekend op 20 juni 2006.
9 Zie met name het relaas van verbalisanten, vervat in het proces-verbaal, genummerd PL0620/06-290345 (gevoegd als dossierpagina 30 bij het hoofdproces-verbaal in de gevoegde zaak), in de wettelijke vorm opgemaakt door [namen hoofdagenten], beiden hoofdagent van politie in het politiedistrict Apeldoorn, door hen gesloten en getekend op 2 juni 2006.
10 Zie hiervoor het ambtelijk verslag, vervat in het proces-verbaal, genummerd PL0620/06-290345 (gevoegd als dossierpagina 32 bij het hoofdproces-verbaal in de gevoegde zaak), in de wettelijke vorm opgemaakt door [naam hoofdagent], hoofdagent van politie in het politiedistrict Apeldoorn, door hem gesloten en getekend op 8 juni 2006.
11 Zie hiervoor het deskundigenrapport van het NFI d.d. 30 juni 2006, opgemaakt en ondertekend door Ing. A.G.A. Sprong, vast gerechtelijk deskundige.
12 Zie hiervoor het proces-verbaal, genummerd PL0620/06-290345 (gevoegd als dossierpagina 40 bij het hoofdproces-verbaal in de gevoegde zaak), in de wettelijke vorm opgemaakt door [hoofdagent], hoofdagent van politie in het politiedistrict Apeldoorn, door hem gesloten en getekend op 31 mei 2006.
13 Zie hiervoor het proces-verbaal, genummerd PL0620/06-290345 (gevoegd als dossierpagina 43 bij het hoofdproces-verbaal in de gevoegde zaak), in de wettelijke vorm opgemaakt door [naam hoofdagent], hoofdagent van politie in het politiedistrict Apeldoorn, door hem gesloten en getekend op 31 mei 2006.