RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
parketnummer: 06/580332-06
vord. na voorw. veroord.: 09/757532-04 (TUL)
uitspraak d.d.: 19 december 2006
tegenspraak / dip / oip
[verdachte],
geboren te [plaats] op [geboortedatum],
wonende te [plaats],
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring te Zutphen, Verlengde Ooyerhoekseweg 21.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 december 2006.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 augustus 2006 te Didam, gemeente Montferland, en/of in de gemeente Zevenaar, althans in Nederland, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte zijn penis en/of zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] gestopt/gestoken en/of de vagina van die [slachtoffer] betast en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte
- die [slachtoffer] heeft vastgegrepen en/of de autogordel van die [slachtoffer] heeft losgemaakt en/of over die [slachtoffer] heen is geklommen en/of die [slachtoffer] (terug) in zijn/de auto heeft getrokken en/of
- die [slachtoffer] (met kracht) tegen die auto heeft aangedrukt (gehouden) en/of de telefoon van die [slachtoffer] heeft afgepakt en/of weggegooid en/of die [slachtoffer] (met kracht) op de grond heeft gedrukt/geduwd en/of bovenop die [slachtoffer] is gaan en/of blijven liggen en/of de onderbroek van die [slachtoffer] opzij heeft geduwd en/of (aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
art 242 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 21 augustus 2006 te Didam, gemeente Montferland, en/of in de gemeente Zevenaar, althans in Nederland, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit het
- meermalen, althans eenmaal betasten van de schaamstreek en/of bilstreek en/of bovenbe(e)n(en) van die [slachtoffer] en/of
- meermalen, althans eenmaal zoenen/kussen van die [slachtoffer] op haar wang(en) en/of op haar mond en/of op haar hand(en) en/of elders op haar lichaam en/of
- meermalen, althans eenmaal brengen van zijn, verdachtes, penis en/of vinger(s) in (de nabijheid van) haar vagina en/of anus en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het
- vastgrijpen van die [slachtoffer] en/of los maken van de autogordel van die [slachtoffer] en/of over die [slachtoffer] heen klimmen en/of die [slachtoffer] (terug) in zijn/de auto trekken en/of
- die [slachtoffer] (met kracht) tegen die auto aan drukken en/of de telefoon van die [slachtoffer] af pakken en/of weg gooien en/of die [slachtoffer] (met kracht) op de grond drukken/duwen en/of bovenop die [slachtoffer] gaan en/of blijven liggen en/of de onderbroek van die [slachtoffer] opzij duwen;
art 246 Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op 21 augustus 2006 in Nederland, door geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte zijn penis en zijn vingers in de vagina van die [slachtoffer] gestopt en de vagina van die [slachtoffer] betast en bestaande dat geweld hierin dat verdachte
- die [slachtoffer] heeft vastgegrepen en de autogordel van die [slachtoffer] heeft losgemaakt en over die [slachtoffer] heen is geklommen en die [slachtoffer] terug in zijn auto heeft getrokken en
- die[slachtoffer] met kracht tegen die auto heeft aangedrukt en de telefoon van die [slachtoffer] heeft afgepakt en weggegooid en die [slachtoffer] met kracht op de grond heeft gedrukt en bovenop die [slachtoffer] is gaan en blijven liggen en de onderbroek van die [slachtoffer] opzij heeft geduwd en aldus voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.
De rechtbank heeft voor haar oordeel steun gevonden in de verklaringen afgelegd door aangeefster bij de politie en ter terechtzitting, waar zij door de rechtbank als getuige is gehoord, alsmede in de verklaringen afgelegd door getuigen. Met name de consistente en zeer gedetailleerde verklaringen van aangeefster, de getuigenverklaringen en de telefoongesprekken met de 112-centrale hebben aan het bewijs bijgedragen. Daar staat tegenover dat de verklaringen van verdachte tamelijk algemeen en niet consistent zijn.
De raadsman heeft betoogd dat de door aangeefster afgelegde verklaringen niet geloofwaardig zijn, aangezien hetgeen volgens aangeefster tussen het moment van de gestelde verkrachting en haar thuiskomst om 5:30 uur heeft plaatsgevonden, niet in het door haar genoemde tijdsbestek kan hebben plaatsgevonden. Om die reden heeft de raadsman van verdachte aangedrongen op een onderzoek door een deskundige van de bandopnamen van de door aangeefster gevoerde zogenaamde "112-telefoongesprekken", met name om vast te stellen of tijdens het eerste telefoongesprek van [slachtoffer] met de 112-centraliste, dat werd gevoerd om 5:24:15 uur, een tweede vrouwspersoon aanwezig was. In dat verband merkt hij op dat verdachte onwetend is van de gesprekken en vermoedt dat die geënsceneerd zijn.
De rechtbank wijst met betrekking tot het tweede "112-telefoongesprek", dat om 5:27:29 uur heeft plaatsgevonden erop, dat aangeefster heeft verklaard dat dat gesprek heeft plaatsgevonden toen zij onderweg naar huis weer in de auto zat, dat verdachte heeft verklaard (pagina 74) dat aangeefster door iemand werd gebeld toen zij bijna thuis was en dat de broer van verdachte heeft verklaard (pagina 46) dat hij van zijn broer heeft vernomen dat aangeefster onderweg met iemand aan het bellen is geweest.
Verdachte heeft voorts bij de politie verklaard dat alleen hij en aangeefster zich in de auto bevonden. Aangeefster heeft overeenkomstig verklaard.
Naar het oordeel van de rechtbank staat het tijdstip van thuiskomst niet zodanig vast dat gezegd kan worden dat aangeefster om 5:30 uur thuis is gekomen, aangezien zowel aangeefster (pagina 23) als haar moeder hebben verklaard dat aangeefster omstreeks 5:30 uur thuis was. Aangeefster heeft nog verklaard dat zij zich het tijdstip van haar thuiskomst niet meer heel erg goed kan herinneren.
De rechtbank heeft, gelet op het vorenoverwogene, geen aanleiding om op dit punt in zoverre aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster te twijfelen. Dat de centraliste de indruk heeft gekregen dat een tweede vrouwspersoon aanwezig was, omdat zij een hoog stemgeluid heeft waargenomen, doet aan de betrouwbaarheid van de verklaringen niet af. De rechtbank ziet dan ook geen reden het door de raadsman verzochte deskundige onderzoek van de bandopnamen alsnog te laten uitvoeren.
De raadsman heeft er voorts op gewezen dat aangeefster aanvankelijk heeft verklaard over het eerste "112-telefoongesprek" dat zij wel twintig keer heeft gezegd "waarom doe je dit, laat me gaan", en "ik wil dit niet" en dat verdachte tijdens dat gesprek zou hebben gezegd "dan heb je pech, ik wil dit gewoon", terwijl uit de bandopname daarvan niet is gebleken. Voorts blijkt uit de bandopname niet dat er sprake was van veel vrachtverkeer, zoals aangeefster heeft verklaard.
De rechtbank is uit de eerste verklaring van aangeefster van 21 augustus 2006 gebleken dat zij over dat telefoongesprek heeft verklaard dat zij tegen de centraliste had gezegd: "Help ik word verkracht en ik weet niet waar ik ben. Ik sta ergens langs een snelweg" en dat verdachte toen haar telefoon weggooide. Deze verklaring komt in grote lijnen overeen met de door de rechtbank beluisterde bandopname. De rechtbank concludeert dat aldus het betoog van de raadsman feitelijke grondslag ontbeert.
De raadsman heeft vervolgens geredeneerd dat verdachte, vanwege de door de raadsman in de verklaring van aangeefster gelezen vooraankondiging door aangeefster, moet hebben geweten dat zij 112 heeft gebeld en het om die reden niet logisch is dat hij vervolgens gedacht zou hebben dat aangeefster met haar moeder heeft gebeld.
De rechtbank leest de aangifte op dit punt zo, dat verdachte niet wist met wie aangeefster belde. Uit haar verklaring blijkt niet dat aangeefster een uitdrukkelijke mededeling, en aldus een vooraankondiging, deed aan verdachte over welk nummer zij belde.
De raadsman heeft de verklaringen van aangeefster voorts ongeloofwaardig geacht ter zake van het weggooien van de telefoon door verdachte.
De rechtbank acht het evenwel niet uitgesloten dat de verbinding werd verbroken op het moment dat verdachte de telefoon van aangeefster heeft afgenomen.
De raadsman heeft voorts gesteld dat de verklaring van aangeefster ook ongeloofwaardig is voor wat betreft het onbruikbaar worden van haar telefoon. Aangeefster zou nadien nog op die telefoon zijn teruggebeld door 112 en zou zij er later op de dag met haar vriendinnen mee hebben gebeld.
De rechtbank is niet gebleken dat aangeefster heeft verklaard dat haar telefoontoestel meteen geheel onbruikbaar is geworden door de val van het toestel. Wel is haar gebleken dat het scherm van haar telefoon door de val niet meer functioneerde. De rechtbank is voorts evenmin gebleken dat aangeefster heeft verklaard dat zij later met die mobiele telefoon haar vriendinnen heeft gebeld.
De raadsman heeft verklaard dat door het in onbruikraken van het telefoontoestel geen volledig beeld is te verkrijgen van het telefonisch verkeer die nacht.
De rechtbank is uit de verklaringen van getuigen, verdachte en aangeefster niet gebleken van overig telefoonverkeer.
De rechtbank ziet, anders dan de raadsman, niet in waarom de verklaring van aangeefster ter zake van het drugsgebruik van verdachte inconsistent zou zijn. De rechtbank vermag niet in te zien waarom verdachte niet tevens in de auto alsook in de woning in Wehl drugs kan hebben gebruikt.
De raadsman heeft gesteld dat aangeefster eerst heeft verklaard gefingeerd te hebben een vriend te hebben en daarna te hebben verklaard dat zij een vriend heeft. De rechtbank is gebleken dat aangeefster enkel heeft verklaard dat zij verliefd is op een jongen (pagina 31). Aldus is van een inconsistentie geen sprake.
Ook met betrekking tot het voeren van een persoonlijk gesprek en de handtastelijkheden in de woning in Wehl, zoals verklaard door aangeefster, vermag de rechtbank geen inconsistentie zien. Blijkens pagina 20 heeft aangeefster verklaard dat zij en verdachte in de woning hebben gepraat en dat hij daar handtastelijk werd. Blijkens pagina 30 heeft aangeefster verklaard dat verdachte in de woning begon te praten over de woning zelf en voorts dat hij daar handtastelijk is geweest.
De raadsman heeft er op gewezen dat en waarom de verklaring van aangeefster hiaten, inconsistenties en ongeloofwaardigheden bevat ter zake van het tijdsverloop.
De rechtbank is uit de afgelegde verklaringen gebleken dat verdachte en aangeefster om omstreeks 3:00 uur de broer van verdachte bij diens woning hebben afgezet. De rechtbank stelt vast dat aangeefster voor de tijd die is verstreken tussen het moment dat zij en verdachte de woning in Wehl hebben verlaten (volgens de verklaringen van aangeefster om ongeveer 4:00 uur) en het tijdstip van het eerste "112-telefoongesprek" (5:24:15 uur) niet heeft verklaard over wat er in de tussentijd is gebeurd. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit het gegeven dat aangeefster niets heeft verklaard niet worden afgeleid dat het door haar gegeven tijdschema onjuist is. In dit verband wijst de rechtbank er op dat volgens de niet-eenduidige verklaringen van verdachte, hij en aangeefster, nadat verdachtes broer in Doetinchem was afgezet nog circa anderhalf uur tot 2 uur hebben rondgereden alvorens zij tussen 4:30 uur en 5:00 uur seks met elkaar hebben gehad.
De raadsman heeft er op gewezen dat, hoewel aangeefster heeft verklaard door verdachte ondermeer hardhandig op de grond te zijn gegooid en ruw te zijn gepenetreerd, daarvoor geen medische onderbouwing is geboden.
Dat volgens de medische verklaring, opgesteld door de huisarts van aangeefster op 20 september 2006, geen sprake is van letsel, betekent naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf niet dat er sprake moet zijn geweest van vrijwillige seks.
De raadsman heeft vervolgens, op basis van de verklaring van getuige [getuige A], de persoon van aangeefster gelijkgesteld met de persoon van haar vriendin [getuige B] en daarmee gesuggereerd dat aangeefster net als haar vriendin seksueel liberaal is. De rechtbank ziet evenwel in het dossier geen grond voor een dergelijke volledige gelijkstelling van beide individuen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de raadsman er op gewezen dat getuige [getuige B] heeft verklaard dat als zij iets niet wilde dat verdachte voorstelde, het dan niet gebeurde. Dat enkele feit betekent evenwel niet dat verdachte niet anders zou kunnen handelen bij aangeefster. De rechtbank is voorts gebleken dat getuige [getuige B] niet heeft verklaard dat verdachte ook afzag van seks als zij in het geheel geen seks wenste, zodat dit betoog niet kan afdoen aan de verklaringen van aangeefster.
De raadsman heeft betoogd, dat blijkens de verklaring van mevrouw [getuige B], verdachte al meermalen in en buiten een auto zonder condoom te gebruiken seks heeft gehad, zodat sprake kan zijn geweest van vrijwillige seks met aangeefster. Wat daar ook van zij, het betoog sluit niet uit dat sprake is geweest van onvrijwillige seks.
De raadsman heeft er nog op gewezen dat getuige [getuige B], reeds drie jaar vriendin van aangeefster, heeft verklaard dat zij twijfels had over de verkrachting en hetgeen aangeefster haar had verteld.
De rechtbank is gebleken dat getuige [getuige B] nadien heeft verklaard dat ze het verhaal van aangeefster, die zij ook al langer als vriendin kent, wel meer gelooft (pagina 305).
Naar het oordeel van de rechtbank leidt hetgeen de raadsman heeft aangevoerd niet tot het oordeel dat de verklaringen van aangeefster inconsistent en ongeloofwaardig zijn, noch dat de persoon van aangeefster ongeloofwaardig is. De rechtbank is mitsdien van oordeel dat het verweer van de raadsman niet slaagt.
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf:
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I).
De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden – dat de psychische gevolgen van dit soort misdrijven voor het slachtoffer veelal ernstig en langdurig zijn (het slachtoffer heeft op 12 september 2006 verklaard dat zij Oxazepam voorgeschreven heeft gekregen). De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen het leeftijdsverschil tussen verdachte en het slachtoffer, de verminderde weerbaarheid van aangeefster, de afhankelijkheid van het slachtoffer ten opzichte van de verdachte, aangezien de verkrachting heeft plaatsgevonden op een mede gelet op het tijdstip kennelijk verlaten parkeerplaats waar verdachte het slachtoffer met zijn auto naar toe heeft gereden, het fysiek geweld waarmee de verkrachting gepaard is gegaan en voorts dat verdachte nog in een proeftijd van een eerdere veroordeling liep waarbij tevens sprake is geweest van een geweldsmisdrijf.
In beslag genomen voorwerpen
Nu er geen strafvorderlijk belang meer aanwezig is dat zich daartegen verzet, zal de teruggave worden gelast van de na te melden voorwerp(en) aan de veroordeelde danwel de na te noemen rechthebbende.
Vordering tenuitvoerlegging
Hoewel de verdachte zich opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit, zal de rechtbank niet de tenuitvoerlegging gelasten van de bij vonnis van de politierechter te 's-Gravenhage van 6 februari 2006 (parketnummer 09/757532-04) voorwaardelijk opgelegde werkstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis, zulks gelet op de duur van de op te leggen gevangenisstraf.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 27 en 242 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) jaren.
Beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Gelast de teruggave van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen aan de rechthebbende [slachtoffer], [adres] [plaats], te weten:
- 1 pet, kleur: Zwart, opschrift: Longsdale;
- 1 BH, kleur: zwart;
- 1 string, kleur: wit;
- 1 T-shirt, kleur: wit;
- 1 rok, kleur: zwart;
- 1 jas, kleur: zwart.
Wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te 's-Gravenhage van 6 februari 2006
Aldus gewezen door mrs. Krijger, voorzitter, Van der Hooft en Van Breda, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Bunt, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 december 2006.