ECLI:NL:RBZUT:2006:AZ4210

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
13 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/800356-06
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fraude met WAO-uitkering door opzettelijk nalaten van informatieverstrekking

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 13 december 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die gedurende een aantal jaren onterecht een te hoge WAO-uitkering heeft ontvangen. De verdachte, geboren in 1948 en woonachtig in Montferland, werd beschuldigd van het opzettelijk nalaten om tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Dit gebeurde in de periode van 1 juli 2000 tot en met 14 september 2004. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in strijd met de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) had nagelaten om relevante informatie te verstrekken die van belang was voor de vaststelling van haar recht op uitkering. De verdachte had onder andere verzwegen dat zij samenwoonde met een partner en dat zij werkzaamheden verrichtte als schoonmaakster.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs was voor het schenden van de informatieplicht en valsheid in geschrift. De verdachte werd veroordeeld tot een werkstraf van 140 uren, met de waarschuwing dat bij niet-naleving vervangende hechtenis zou worden opgelegd. De rechtbank hield rekening met de lange duur van het strafbare handelen en het feit dat de verdachte niet eerder met justitie in aanraking was gekomen. De officier van justitie had een hogere werkstraf geëist, maar de rechtbank matigde deze tot 140 uren, mede vanwege de schending van de redelijke termijn van vervolging.

De uitspraak benadrukt de ernst van fraude met uitkeringen en de impact daarvan op de samenleving. De rechtbank wees erop dat de verdachte door haar handelen niet alleen zichzelf bevoordeelde, maar ook de Nederlandse samenleving als geheel financieel benadeelde. De zaak illustreert de noodzaak van zorgvuldige informatieverstrekking aan het UWV en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichtingen.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer(s): 06/800356-06
Uitspraak d.d.: 13 december 2006
tegenspraak/ dip
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [geboortedatum] 1948,
wonende te [adres en woonplaats]
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
29 november 2006.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. zij in of omstreeks de periode van 01 juli 2000 tot en met 14 september 2004
te [woonplaats], gemeente Montferland, in elk geval in Nederland,
in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde
verplichting, te weten krachtens (artikel 80 van) de Wet op de
Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) , opzettelijk heeft nagelaten tijdig
de benodigde gegevens te verstrekken aan het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen (UWV),
terwijl deze/dit feit(en) kon(den) strekken tot bevoordeling van zichzelf of
een ander, terwijl zij, verdachte, wist of redelijkerwijze moest vermoeden dat
die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens
anders recht op een (WAO-)uitkering, dan wel voor de hoogte of de duur van een
dergelijke uitkering,
immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk in strijd met eerdergenoemde
verplichting verzwegen dat zij, verdachte:
- heeft samengewoond en/of samengeleefd en/of een gezamenlijke huishouding
heeft gevoerd met [naam] (op het adres [adres en plaats])
en/of
- werkzaamheden heeft verricht (als schoonmaakster via schoonmaakbedrijf
[naam] en/of als zelfstandige bij/bestuurder van het
schoonmaakbedrijf [naam]) en/of daaruit inkomsten heeft
genoten;
art 227b Wetboek van Strafrecht
2. zij op of omstreeks 08 augustus 2000 en/of op of omstreeks 19 februari 2001
en/of op of omstreeks 20 september 2001 en/of op of omstreeks 09 augustus 2002
te [woonplaats], gemeente Montferland, in elk geval in Nederland,
(telkens) bij het UWV (Cadans) in gebruik zijnd Begeleidingsformulier BK en/of
brief - ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering
(WAO) - zijnde (telkens) een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van het
op die/dat formulier(en) en/of brief vermelde, althans om tot bewijs van enig
feit te dienen, (telkens) valselijk heeft opgemaakt, (telkens) met het oogmerk
om die/dat formulier(en) en/of brief als echt en onvervalst te gebruiken of
door anderen te doen gebruiken,
bedoeld valselijk opmaken (telkens) hierin heeft bestaan dat zij verdachte
(telkens) valselijk en/of in strijd met de waarheid;
- op die/dat formulier(en) heeft ingevuld en/of te kennen heeft gegeven,
-zakelijk weergegeven- dat zij, verdachte, in de periode waarop die/dat
formulier(en) betrekking had(den):
- niet als zelfstandige of free-lancer werkzaam is en/of
- niet werkt of in het afgelopen jaar niet heeft gewerkt en/of
- geen partner heeft en/of
- alle gegevens naar waarheid heeft verstrekt en/of
- op die brief heeft ingevuld en/of te kennen heeft gegeven, -zakelijk
weergegeven- dat in de periode waarop die brief betrekking had:
- zij, verdachte, niet werkt of in de afgelopen twee jaar niet heeft gewerkt
en/of
- er geen overige wijzigingen zijn die van invloed (kunnen) zijn op de
WAO-uitkering van verdachte en/of
- zij, verdachte, alle gegevens naar waarheid heeft verstrekt,
terwijl in werkelijkheid verdachte in de periode waarop die/dat formulier(en)
en/of die brief betrekking had(den):
- heeft samengewoond en/of samengeleefd en/of een gezamenlijke huishouding
heeft gevoerd met [naam] (op het adres [adres en plaats])
en/of
- werkzaamheden heeft verricht (als schoonmaakster via schoonmaakbedrijf
[naam] en/of als zelfstandige bij/bestuurder van het
schoonmaakbedrijf [naam]) en/of daaruit inkomsten heeft
genoten en/of
(vervolgens) (telkens) genoemde formulier(en) en/of brief heeft ondertekend;
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsmotivering, partiële vrijspraak en bewezenverklaring
1. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van de feiten 1 en 2.
2. De advocaat van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld, dat verdachte van beide feiten dient te worden vrijgesproken. Voor de verzwegen samenwoning met een partner gedurende de gehele periode zou in het geheel geen bewijs voorhanden zijn. Verdachte zou eerst vanaf 1 juli 2004 met haar partner zijn gaan samenwonen. Door dit eerst te melden in september 2004, kan niet worden gesproken van het opzettelijk nalaten het UWV tijdig te informeren. Zeker niet nu een eerdere schriftelijke melding in juli 2004 kennelijk bij het UWV in het ongerede is geraakt. Van verzwegen werkzaamheden van verdachte zou evenmin sprake zijn geweest. Daartoe is het volgende aangevoerd. Verdachte is sedert 18 september 2000 bestuurder van [handelsnaam], die de handelsnaam [naam schoonmaakbedrijf] voert. Verdachte heeft hier melding van gemaakt bij de fiscus en bij het UWV dan wel zijn voorganger Cadans. Dit zou schriftelijk zijn gebeurd. Ook tijdens het buitendienstonderzoek van Cadans van 28 juni 2001 heeft verdachte de nodige inlichtingen verschaft, waarop van de zijde van Cadans of het UWV nimmer actie is ondernomen. In het begeleidingsformulier van september 2001 heeft verdachte voorts een opgave van verkregen onkostenvergoeding en managementfee gedaan. In het latere formulier van 9 augustus 2002 heeft verdachte op aanraden van haar boekhouder geen (nadere) opgave gedaan aangezien van een wijziging van de gegevens geen sprake zou zijn geweest.
3. De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de periode vóór 1 juli 2004 voor het opzettelijk verzwijgen van en valsheid in geschrift ten aanzien van de samenwoning onvoldoende wettig en overtuigend bewijs beschikbaar is. Zowel verdachte als haar partner hebben ontkend dat er voor 1 juli 2004 sprake is geweest van samenwoning. Het verblijf van haar partner gedurende enige weken in 2000 heeft verdachte ter zitting getypeerd als "een logeerpartij". Verder zou slechts sprake zijn geweest van enige bezoeken per week. De afgelegde verklaringen gedurende het opsporingsonderzoek die zouden kunnen wijzen in de richting van een samenwoning, zijn van de kant van verdachte afgedaan als zijnde onjuist omdat de verklarende personen onvoldoende op de hoogte zijn geweest van de privé-situatie, waarin verdachte verkeerde. De rechtbank stelt het volgende voorts vast. De verklaringen van de gehoorde personen - [getuige A], [getuige B], [getuige C], [getuige D] en [getuige E] - zijn slechts verklaringen van horen zeggen dan wel niet veel meer dan stellingen, die in het geheel niet zijn onderbouwd met bijzonderheden ten aanzien van de in de tenlastelegging genoemde samenwoning. Nu verder geldt dat de buren van verdachte niet hebben verklaard en in het proces-verbaal wordt gerept van een beperkt aantal waarnemingen, die in het geheel niet nader zijn gespecificeerd, zal de rechtbank verdachte derhalve vrijspreken van die onderdelen van de feiten 1 en 2 die betrekking hebben op de samenwoning met de partner vóór 1 juli 2004.
4. Zoals overwogen, hebben verdachte en haar partner de samenwoning vanaf genoemde dag wel toegegeven 1, en dus zal de rechtbank voor de periode van 1 juli 2004 tot en met 14 september 2004 het opzettelijk nalaten van het tijdig melding maken daarvan bewezen verklaren. Het verweer dat het UWV schriftelijk in juli van dat jaar is geïnformeerd, verwerpt de rechtbank. De rechtbank is van oordeel, dat het verweer onvoldoende onderbouwd is en ook overigens acht de rechtbank het niet aannemelijk geworden dat verdachte de bewuste melding heeft gedaan.
5. De rechtbank acht wel voor de volledige periode voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig op het punt van de verzwegen werkzaamheden.
6. Verdachte is op 18 september 2000 als bestuurder van [naam schoonmaakbedrijf] aangetreden.2
7. Tijdens de verhoren heeft verdachte - zakelijk samengevat - verklaard, dat zij voor het werk binnen haar onderneming zorgde, personeel aannam en vervoerde naar de verpleeghuizen in Velp, alwaar de schoonmaakwerkzaamheden werden verricht. Gedurende de renovatie van een van de verpleeghuizen heeft verdachte zelf regelmatig ook schoonmaakwerkzaamheden verricht; tijdens een periode van een aantal maanden werkte zij zes dagen in de week. Naar buiten toe noemt verdachte zichzelf het gezicht van [naam schoonmaakbedrijf]. Verder begrijpt zij dat zij fout is geweest door de werkzaamheden niet te melden bij het UWV.3
8. Ter zitting heeft verdachte toegegeven, dat de in het dossier aanwezige begeleidingsformulieren 4 door haar zijn ingevuld en ondertekend.5
9. Tijdens het opsporingsonderzoek gehoorde personen hebben verklaard voor de onderneming van verdachte te hebben gewerkt 6, overeenkomsten tot werkzaamheden te zijn aangegaan met verdachte 7, en voorts bevindt zich in het dossier een door verdachte ondertekende offerte van [naam schoonmaakbedrijf] van 24 januari 2001.8
10. Het UWV heeft de betaalde WAO-uitkering teruggevorderd.9
11. Het onder 2. samengevatte bewijsverweer verwerpt de rechtbank. De beweerdelijk gedane schriftelijke mededeling aan Cadans in het jaar 2000 inzake de werkzaamheden heeft de rechtbank niet in het dossier aangetroffen. Zo'n mededeling bevindt zich evenmin tussen de producties, die zijn gevoegd bij het bezwaarschrift tegen de dagvaarding om te verschijnen bij de politierechter in Arnhem. Ook overigens is niet aannemelijk geworden dat verdachte voor of kort na de start met de werkzaamheden daarvan melding heeft gedaan bij het uitvoeringsorgaan. De stelling, dat verdachte voldoende informatie heeft verschaft tijdens het naar aanleiding van een anonieme tip opgestarte buitendienstonderzoek van 28 juni 2001, deelt de rechtbank niet.
12. Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte tijdens genoemd onderzoek onvoldoende inlichtingen heeft verschaft over de omvang van de werkzaamheden van haar onderneming, de financiële afwikkeling daarvan, en evenmin heeft verdachte inzicht geboden in de schoonmaakwerkzaamheden die zij zelf heeft verricht naast haar werk als directrice/leidinggevende. Al met al is er voldoende wettig en overtuigend bewijs voor het schenden van de op verdachte rustende informatieplicht en valsheid in geschrift.
Het dossier bevat slechts zeer summiere informatie over inkomsten die verdachte mogelijkerwijs met de werkzaamheden heeft gekregen, zodat de rechtbank verdachte van dit onderdeel zal vrijspreken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1a.
zij in de periode van 01 juli 2000 tot en met 14 september 2004
te [woonplaats], gemeente Montferland,
in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde
verplichting, te weten krachtens (artikel 80 van) de Wet op de
Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), opzettelijk heeft nagelaten tijdig
de benodigde gegevens te verstrekken aan het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen (UWV),
terwijl deze feiten konden strekken tot bevoordeling van zichzelf, terwijl zij,
verdachte, wist dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van
verdachtes recht op een (WAO-)uitkering, dan wel voor de
hoogte of de duur van een dergelijke uitkering,
immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk in strijd met eerdergenoemde
verplichting verzwegen dat zij, verdachte
werkzaamheden heeft verricht (als schoonmaakster via schoonmaakbedrijf
[naam] en/of als zelfstandige bij/bestuurder van het
schoonmaakbedrijf [naam]);
1b.
zij in de periode van 01 juli 2004 tot en met 14 september 2004
te [woonplaats], gemeente Montferland,
in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde
verplichting, te weten krachtens (artikel 80 van) de Wet op de
Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), opzettelijk heeft nagelaten tijdig
de benodigde gegevens te verstrekken aan het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen (UWV),
terwijl deze feiten konden strekken tot bevoordeling van zichzelf, terwijl zij,
verdachte, wist dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van
verdachtes recht op een (WAO-)uitkering, dan wel voor de hoogte of de duur
van een dergelijke uitkering,
immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk in strijd met eerdergenoemde
verplichting verzwegen dat zij, verdachte:
- heeft samengewoond en/of samengeleefd en/of een gezamenlijke huishouding
heeft gevoerd met [naam] (op het adres [adres en plaats]);
2.
zij op 08 augustus 2000 en op 19 februari 2001 en op 20 september 2001 en
op 09 augustus 2002 te [woonplaats], gemeente Montferland,
telkens bij het UWV (Cadans) in gebruik zijnd Begeleidingsformulier BK en
brief - ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering
(WAO) - zijnde telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van het
op dat formulier en die brief vermelde, valselijk heeft opgemaakt, met het oogmerk
om dat formulier en die brief als echt te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
bedoeld valselijk opmaken heeft telkens hierin bestaan dat zij verdachte
valselijk en in strijd met de waarheid:
- op dat formulier heeft ingevuld en/of te kennen heeft gegeven,
- zakelijk weergegeven- dat zij, verdachte, in de periode waarop dat
formulier betrekking had:
- niet als zelfstandige of free-lancer werkzaam is en
- niet werkt of in het afgelopen half jaar niet heeft gewerkt en
- alle gegevens naar waarheid heeft verstrekt en
- op die brief heeft ingevuld en/of te kennen heeft gegeven, -zakelijk
weergegeven- dat in de periode waarop die brief betrekking had:
- zij, verdachte, niet werkt of in de afgelopen twee jaar niet heeft gewerkt
en
- er geen overige wijzigingen zijn die van invloed (kunnen) zijn op de
WAO-uitkering van verdachte en
- zij, verdachte, alle gegevens naar waarheid heeft verstrekt,
terwijl in werkelijkheid verdachte in de periode waarop dat formulier
en die brief betrekking hadden:
werkzaamheden heeft verricht (als schoonmaakster via schoonmaakbedrijf
[naam] en/of als zelfstandige bij/bestuurder van het
schoonmaakbedrijf [naam]) en
vervolgens telkens genoemd(e) formulier en brief heeft ondertekend.
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
1. in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting,
opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan
strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl zij weet of redelijkerwijs moest vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van haar of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming, meermalen gepleegd;
2. valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
1. Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
2. De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een werkstraf van 200 uren. Daarbij is de officier van justitie uitgegaan van een nadeel voor het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) van ongeveer euro 47.000, dat vanaf 1 juli 2000 is ontstaan. Zij heeft hierbij verwezen naar een telefonisch onderhoud met het UWV. Dit tegen de achtergrond van het feit, dat de bestuursrechter van de rechtbank Zutphen bij uitspraak van 27 juli 2006 de besluiten van het UWV tot intrekking van de WAO-uitkering van verdachte en tot terugvordering van een bedrag van euro 53.441,63 wegens ontoereikende motivering heeft vernietigd.
3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte door haar handelwijze gedurende een aantal jaren ten onrechte een of een te hoge WAO-uitkering gekregen, waardoor de Nederlandse samenleving als geheel financieel is gedupeerd. Door fraude te plegen zoals verdachte heeft gedaan, wordt tevens het maatschappelijk imago van uitkeringsgerechtigden beschadigd.
4. De rechtbank stelt vast dat de door de officier van justitie gevorderde straf lager is dan de richtlijnen van het Openbaar Ministerie aangeven, waarbij kennelijk een rol heeft gespeeld het tijdsverloop tussen het moment van verhoor van verdachte op 15 september 2004 en het moment van berechting. De advocaat van verdachte heeft het door de officier van justitie gehanteerde uitgangspunt voor het formuleren van haar eis, te weten een benadelingsbedrag van euro 47.000, een "slag in de lucht" genoemd en heeft in geval van een veroordeling de rechtbank verzocht bij het ontbreken van een zorgvuldig berekend benadelingsbedrag tot een lagere bestraffing te komen.
5. De rechtbank zal bij de bepaling van de hoogte van de straf zowel rekening houden met de lange duur van het strafbaar handelen als met het door de officier van justitie ter zitting genoemde benadelingsbedrag. Uit de beslissing van de bestuursrechter volgt immers dat de besluiten van het UWV in het bijzonder zijn vernietigd omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van verdachte op het verkeerde moment is beoordeeld, hetgeen de hoogte van het benadelingsbedrag slechts deels raakt. Ten voordele van verdachte houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest.
6. De rechtbank is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen op zich van oordeel, dat een werkstraf op haar plaats is. Nu de rechtbank grotendeels zal vrijspreken van de samenwoning, acht zij een werkstraf van 180 uren passend. De rechtbank zal echter het aantal uren tot 160 uren matigen nu de redelijke termijn van vervolging 10 naar haar oordeel is geschonden. Voorts zal de rechtbank de werkstraf met 20 uren matigen aangezien toch moet worden gezegd, dat na de verkregen informatie tijdens buitendienstonderzoek van juni 2001 een zeer geruime tijd is verstreken eer is overgegaan tot een diepgaander (strafrechtelijk) onderzoek.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze beslissing is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 57, 225 en 227b van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot de navolgende taakstraf, te weten:
een werkstraf gedurende 140 (honderdveertig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 70 (zeventig) dagen.
Aldus gewezen door mr. Van Hoorn, voorzitter, mrs. Hemrica en Van Breda, rechters, in tegenwoordigheid van mr. De Bruijn-van der Sluijs, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 december 2006.
1. Zie bijlage 22 (verhoor van verdachte) en bijlage 20 (verhoor [naam]), gevoegd bij het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van 29 augustus 2005 van [opsporingsfunctionaris], opsporingsfunctionaris bij UWV (proces-verbaal nummer [nummer]), en zie voorts het proces-verbaal van de terechtzitting van 29 november 2006 (verklaring verdachte).
2. Zie het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Centraal Gelderland, bijlage 5 gevoegd bij het proces-verbaal genoemd in voetnoot 1.
3. Zie het proces-verbaal van verhoor van 15 september 2004, omstreeks 12.30 uur, dat als bijlage is gevoegd bij het proces-verbaal genoemd in voetnoot 1.
4. Zie bijlage 4 gevoegd bij het proces-verbaal genoemd in voetnoot 1.
5. Zie het proces-verbaal van de terechtzitting van 29 november 2006.
6. Zie bijlage 8 (verklaring [getuige A]), bijlage 11 (verklaring [getuige C]), bijlage 12 (verklaring Stemerding), bijlage 15 (verklaring [getuige D]) en bijlage 20 (verklaring [naam]), gevoegd bij het proces-verbaal genoemd in voetnoot 1.
7. Zie bijlage 10 (verklaring [getuige F]), bijlage 13 (verklaring [getuige G]), en bijlage 14 (verklaring [getuige H]), gevoegd bij het procesverbaal genoemd in voetnoot 1.
8. Opgenomen achter bijlage 14, dat is gevoegd bij het proces-verbaal genoemd in voetnoot 1.
9. Bij brief van 2 augustus 2005 (bijlage 25 gevoegd bij het proces-verbaal genoemd in voetnoot 1).
10. Zie artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van mens en de fundamentele vrijheden.