ECLI:NL:RBZUT:2006:AZ3788

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
4 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/2043
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. van den Dungen-Dijkstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kapvergunning voor bomen op bouwlocatie Korenbloem te Ermelo

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 4 december 2006 uitspraak gedaan in een geschil over een kapvergunning voor 57 bomen op de bouwlocatie Korenbloem te Ermelo. Het beroep was gericht tegen de vergunde kap van twee beeldbepalende oude beuken. De rechtbank oordeelde dat burgemeester en wethouders het maatschappelijk belang van de aanleg van een ontsluitingsweg voor de te bebouwen locatie zwaarder mochten laten wegen dan de beeldbepalende waarde van de bomen. De rechtbank overwoog dat er geen goede alternatieven waren voor de geplande ontsluiting en dat de noodzaak tot verwijdering van de beuken voldoende duidelijk was. De verweerder had bij het bestreden besluit een herplantplicht opgelegd, waarbij de gemeente zorg moest dragen voor de herplant van zes bomen in de nabijheid van de te kappen beuken. De rechtbank vond geen aanknopingspunten in het beroep om het besluit van de verweerder onrechtmatig te achten, en verklaarde het beroep ongegrond. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr.: 06/2043
UITSPRAAK
In het geding tussen:
[eiser], te [plaats], eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ermelo, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 9 augustus 2006.
2. Feiten en procesverloop
Bij besluit van 21 december 2005 heeft verweerder aan de gemeente Ermelo vergunning verleend voor het kappen van 57 bomen op de bouwlocatie Korenbloem te Ermelo.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het tegen het besluit van 21 december 2005 gerichte bezwaar van eiser – overeenkomstig het advies van de bezwarencommissie – ongegrond verklaard.
Eiser heeft bij brief van 5 september 2006 beroep ingesteld bij de rechtbank op de in het beroepschrift vermelde gronden. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is versneld behandeld ter zitting van 21 november 2006. Eiser is in persoon verschenen, vergezeld door [persoon A]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A. Oosterveer, mr. N. van Olst-van Esch en H.J. Zwart.
3. Motivering
Ingevolge artikel 4.5.2, eerste lid, van de in verweerders gemeente geldende Algemene Plaatselijke Verordening Ermelo 2004 (hierna: de verordening), is het verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders houtopstand te vellen of te doen vellen.
Ingevolge artikel 4.5.3a, eerste lid, van de verordening kan de vergunning in elk geval worden geweigerd op grond van:
a. de natuurwaarde van de houtopstand;
b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
f. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.
Ingevolge het tweede lid stellen burgemeester en wethouders iedere vijf jaar opnieuw een lijst vast met monumentale bomen en houtopstanden. Voor bomen en houtopstanden vermeld op deze lijst wordt in beginsel geen kapvergunning afgegeven, tenzij er sprake is van een ernstige bedreiging van de openbare veiligheid, noodtoestand of andere uitzonderlijke situaties.
Het beroep is uitsluitend gericht tegen het onder 1. vermelde besluit, voor zover dat betrekking heeft op de vergunde kap van twee (oude) beuken.
Tussen partijen is niet (meer) in geschil dat de betreffende beuken hebben gestaan op een concept-lijst met monumentale bomen en houtopstanden, maar dat de beuken daarop ten tijde van het thans bestreden besluit niet meer stonden vermeld. Hieruit volgt dat verweerder bij de vergunningverlening terecht het in het eerste lid van artikel 4.5.2. van de verordening neergelegde toetsingskader heeft gehanteerd.
Niet in geschil is dat de beuken een beeldbepalende waarde hebben. Verweerder stelt zich na raadpleging van een extern boomdeskundige op het standpunt dat de aanleg van de uitrit ter ontsluiting van de met dertien eengezinswoningen te bebouwen locatie Korenbloem de verwijdering van de beuken noodzakelijk maakt. Volgens verweerder zal bij de aanleg van de uitrit een deel van het wortelpakket verdwijnen en afsterven, waardoor de bomen niet te handhaven zullen zijn.
Van nader onderzoek is afgezien, aangezien de noodzaak tot verwijdering bij nader inzien voldoende duidelijk was. In verband met de beeldbepalende waarde van de beuken heeft verweerder bij het bestreden besluit voorzien in een herplantplicht. Op grond daarvan dient de gemeente zorg te dragen voor de herplant van 6 bomen met een stamomvang van
16-18 cm, gemeten 1 m boven het maaiveld, binnen een straal van 50 m van de te kappen beuken.
Ter zitting heeft verweerder voldoende inzichtelijk gemaakt dat er geen reële alternatieven voor de thans gekozen situering van de ontsluitingsweg voorhanden zijn. Eiser heeft voorts geen tegenadvies overgelegd van een boomdeskundige, dat aanleiding zou kunnen geven om de noodzaak van het kappen van de beuken in twijfel te trekken.
Onder deze omstandigheden heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank het met de verwezenlijking van het bouwplan gemoeide maatschappelijke belang zwaarder kunnen laten wegen dan de beeldbepalende waarde van de beuken.
Ook in hetgeen eiser verder in beroep heeft aangevoerd, heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gevonden om het bestreden besluit onrechtmatig te achten.
Het beroep is dan ook ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat beslist moet worden als hierna is aangegeven.
4. Beslissing
De rechtbank;
recht doende:
- verklaart het beroep ongegrond.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State,
Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Aldus gegeven door mr. N.K. van den Dungen-Dijkstra en in het openbaar uitgesproken op
4 december 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.