ECLI:NL:RBZUT:2006:AZ3378
Rechtbank Zutphen
- Eerste aanleg - meervoudig
- M. van Hoorn
- Elders
- Hemrica
- Rechtspraak.nl
Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 29 november 2006 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De veroordeelde was eerder op 13 oktober 2006 veroordeeld voor verduistering, gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd. De rechtbank heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 17.500,--, waarbij zij in aanmerking heeft genomen dat het goud, dat afkomstig was van de handel in sieraden, slechts een gering deel van het ingeleverde goud betrof. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die aanvankelijk was gesteld op € 38.908,57, verminderd tot € 31.839,88, omdat de periode waarbinnen het voordeel was verkregen, beperkt moest worden tot 1 januari 2003 tot en met 1 mei 2003.
De rechtbank heeft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op de verklaringen van de veroordeelde en de berekeningen in het dossier. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de onkosten die door de veroordeelde zijn gemaakt, welke zijn vastgesteld op € 5.000,--. De rechtbank heeft geoordeeld dat de huidige en redelijkerwijs te verwachten toekomstige draagkracht van de veroordeelde niet toereikend zal zijn om het bedrag van het voordeel te voldoen, maar heeft besloten om het te betalen bedrag niet lager vast te stellen dan het geschatte voordeel.
De behandeling van de vordering vond plaats op de terechtzitting van 15 november 2006, waar de officier van justitie, de verdachte en zijn raadsman zijn gehoord. De rechtbank heeft uiteindelijk de verplichting opgelegd aan de veroordeelde om € 17.500,-- aan de Staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Indien de veroordeelde niet aan deze verplichting voldoet, kan de rechter op vordering van de officier van justitie verlof tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang verlenen voor een periode van maximaal drie jaren.