ECLI:NL:RBZUT:2006:AZ3176

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
28 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/580120-06
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en mishandeling met onvoorwaardelijke gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 28 november 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen verdachte M. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor zijn aandeel in openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en mishandeling, wat resulteerde in een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 14 maart 2006 in Silvolde, waar de verdachte samen met anderen betrokken was bij een gewelddadige confrontatie met meerdere slachtoffers, waaronder [slachtoffer A], [slachtoffer B] en [slachtoffer C]. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen causaal verband was tussen de dood van [slachtoffer A] en de geweldpleging door de verdachte, aangezien de dood het gevolg was van een hartinfarct, dat niet direct door het geweld was veroorzaakt. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verdachte en zijn medeverdachten niet met opzet de dood van [slachtoffer A] hebben beoogd, en dat de geweldpleging niet was voorbereid. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de zwaardere aanklachten, maar heeft wel bewezen geacht dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging en mishandeling. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de rol van de verdachte in de escalatie van het geweld en zijn gebrek aan strafblad.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/580120-06
Uitspraak d.d.: 28 november 2006
Tegenspraak / oip
VERKORT VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte M],
geboren te [plaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 28 juni 2006, 13 september 2006 en 14 november 2006.
De tenlastelegging
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting is aangepast is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 14 maart 2006, te Silvolde, gemeente Oude IJsselstreek, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer A] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet voornoemde [slachtoffer A] meermalen, althans eenmaal (met kracht) met een (ijzeren) staaf en/of een (houten) stok en/of een schop, althans (telkens) met een hard en/of zwaar
voorwerp op/tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam geslagen en/of getroffen en/of met een schroevendraaier, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de (rechteronder)arm, althans in het lichaam gestoken en/of gestoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer A] is overleden (hartfalen);
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
hij op of omstreeks 14 maart 2006, te Silvolde, gemeente Oude IJsselstreek, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer A] van het leven te beroven, met dat opzet heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) voornoemde [slachtoffer A] meermalen, althans eenmaal met een (ijzeren) staaf en/of een (houten) stok en/of een schop, althans (telkens) met een hard en/of zwaar voorwerp op/tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam geslagen en/of getroffen en/of met een schroevendraaier althans een scherp en/of puntig voorwerp in de (rechteronder)arm en/of elders in het lichaam gestoken en/of gestoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
hij op of omstreeks 14 maart 2006, te Silvolde, gemeente Oude IJsselstreek, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, het Fazantplein en/of het Patrijsplein, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer A], welk geweld bestond uit het met een (ijzeren) staaf en/of een (houten) stok en/of een schop, althans (telkens) met een hard en/of zwaar voorwerp op/tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam te slaan en/of te treffen en/of met een schroevedraaier, althans met een voorwerp, in de (rechteronder)arm en/of elders in het lichaam te steken en/of te stoten, waarbij hij, verdachte, die [slachtoffer A] met een (ijzeren) staaf en/of een (houten) stok en/of een schop, althans (telkens) met een hard en/of zwaar voorwerp op/tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam heeft geslagen en/of heeft getroffen en/of met een schroevedraaier, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de (rechteronder)arm en/of elders in het
lichaam heeft gestoken en/of gestoten, en welk door hem gepleegd geweld de dood (hartfalen), althans zwaar lichamelijk letsel (forse hoofdwonden en/of (een) steekwond(en) en/of hartfalen), althans enig lichamelijk letsel voor die [slachtoffer A] ten gevolge heeft gehad;
art 141 lid 2 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 141 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
hij op of omstreeks 14 maart 2006, te Silvolde, gemeente Oude IJsselstreek, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan [slachtoffer A] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (forse hoofdwonden en/of (een) steekwond(en) en/of hartfalen) heeft toegebracht, hebbende verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk met een (ijzeren) staaf en/of een (houten) stok en/of een schop althans een zwaar en/of hard voorwerp op/tegen het hoofd te slaan en/of te treffen met een schroevendraaier, althans
(telkens) met een voorwerp, in de (rechteronder)arm te steken en/of te stoten, tengevolge waarvan deze is overleden;
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 14 maart 2006, te Silvolde, gemeente Oude IJsselstreek, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer B] van het leven te beroven, met dat opzet heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) voornoemde [slachtoffer B] meermalen, althans eenmaal (met kracht) met een (ijzeren)staaf en/of een (houten)stok en/of een schop, althans (telkens) met een hard en/of zwaar voorwerp, op/tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam geslagen en/of getroffen en/of met een schroevendraaier en/of een priem en/of een spies, althans (telkens) met een scherp en/of puntig voorwerp, in het lichaam (onderrug) gestoken en/of gestoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
hij op of omstreeks 14 maart 2006, te Silvolde, gemeente Oude IJsselstreek, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf, om tezamen en in vereniging, althans alleen, om aan een persoon genaamd [slachtoffer B], (al dan niet met voorbedachte rade) na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) voornoemde
[slachtoffer B] met een ijzeren staaf en/of een (houten) stok en/of een schop op/tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam geslagen en/of getroffen en/of met een schroevendraaier en/of een priem en/of een spies, althans (telkens) met een scherp en/of puntig voorwerp, in het lichaam gestoken en/of gestoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 303 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 14 maart 2006, te Silvolde, gemeente Oude IJsselstreek, aan [slachtoffer C] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een gebroken rechterduim), heeft toegebracht, door deze opzettelijk de (rechter)duim van die [slachtoffer C] in de mond te nemen en (vervolgens) (hard) op die duim te bijten;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
hij op of omstreeks 14 maart 2006, te Silvolde, gemeente Oude IJsselstreek, opzettelijk mishandelend [slachtoffer C] in de (rechter)duim heeft gebeten, tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (te weten een gebroken duim), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 300 lid 2 Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 primair en subsidiair, feit 2 primair en subsidiair en feit 3 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Ten aanzien van feit 1 primair overweegt de rechtbank het volgende. Uit het sectierapport, gedateerd 4 mei 2006, blijkt een zeer slechte conditie van het hart van het slachtoffer. De kransslagaders waren sterk vernauwd en er hadden in het verleden reeds forse hartinfarcten plaatsgevonden. Bij de zogenaamde LDH macro-test werden opnieuw sterke aanwijzingen gevonden voor het doormaken van een groot recent hartinfarct. Deze test toont infarcten aan die circa 4 uur of ouder zouden zijn. Het optreden van het infarct is – nu er tussen de vechtpartij en de dood van het slachtoffer circa 15 minuten lagen – derhalve ruimschoots voor het uitbreken van de vechtpartij en de geweldsinwerking op natuurlijke gronden ingetreden.
Bij sectie aan het hoofd van het slachtoffer werden meerdere letsels gezien. Enkele hadden een typische vorm. Deze letsels waren het gevolg van herhaaldelijke inwerking van uitwendig botsend mechanisch geweld, wat bijvoorbeeld zou kunnen optreden bij het herhaaldelijk slaan met een voorwerp, of meerdere voorwerpen. Deze letsels waren, gezien de bloeduitstorting, bij leven opgelopen. Ze waren echter dermate oppervlakkig dat ze geen directe rol hebben gespeeld bij het intreden van de dood.
Bij schedelsectie waren geen aanwijzingen voor bloedingen of kneuzingen. Bij het slachtoffer zijn door middel van een CT-scan van het hoofd geen breuken vastgesteld.
Door middel van sectie werden op het hoofd oppervlakkige huidbeschadigingen en huidverscheuringen aangetroffen met onderliggende bloeduitstortingen.
Het letsel aan de rechterarm was het gevolg van inwerking van uitwendig perforerend mechanisch geweld wat bijvoorbeeld zou kunnen optreden bij het steken met een langer, smal en kantig voorwerp. De wond was 3,5 cm diep.
De conclusie van het sectierapport is dat bij het slachtoffer een massief hartinfarct de oorzaak voor het intreden van de dood was. Het is onwaarschijnlijk dat de letsels hierbij een rol van betekenis hebben gespeeld anders dan dat eventueel door opwinding het intreden van de dood is versneld. Teneinde sluitende zekerheid te verkrijgen werden de hersenen voor aanvullend neuropathologisch onderzoek bewaard, zo staat in het rapport.
Een rapport van zo een onderzoek heeft de rechtbank niet bij de stukken aangetroffen en het sectierapport op zichzelf biedt onvoldoende aanknopingspunten voor de aanname dat de dood, al dan niet versneld, is ingetreden door de vechtpartij. Nu ook overigens geen stukken in het dossier aanwezig zijn die duiden op een verruiming van de kans dat het slachtoffer aan de gevolgen van de vechtpartij is overleden, dient verdachte te worden vrijgesproken van feit 1 primair.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair overweegt de rechtbank het volgende. Uit de bij de politie afgelegde verklaringen en hetgeen ter terechtzitting is verklaard, blijkt niet dat verdachte en medeverdachten rekening hadden gehouden met de aanwezigheid van het slachtoffer tijdens de ontmoeting met de zoon van het slachtoffer. Evenmin blijkt uit de stukken dat verdachte en medeverdachten een vooropgezet plan hadden gemaakt, dat gericht was op de dood van het slachtoffer. Verdachte was op de hoogte van en nam deel aan het plan om de zoon van het slachtoffer te ontmoeten. De ontmoeting tussen de zoon van het slachtoffer en verdachte ontaardde in een vechtpartij en op het moment dat het slachtoffer – naar de rechtbank op grond van de stukken aanneemt – onverwacht en gewapend met een bats op het strijdtoneel verscheen en zich mengde in de vechtpartij, ontstond er voor verdachte en medeverdachten een nieuwe situatie. Deze situatie was niet voorbereid door verdachte en medeverdachten en de rechtbank is van oordeel dat zij hiertoe ook ter plekke – gelet op de plotseling veranderde omstandigheden – geen gelegenheid hebben gehad.
Uit de stukken blijkt voorts dat verdachte en medeverdachten verschillende slag- en steekwapens hadden meegenomen van huis of vanuit de auto. Medeverdachte [medeverdachte F] verklaart dat hij een grillspies had meegenomen. Medeverdachte [medeverdachte M] verklaart dat hij een houten steel van een schep had meegenomen. Medeverdachte [medeverdachte S] verklaart dat hij een schroevendraaier (spanningzoeker) mee had genomen uit de auto. Op grond van de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, neemt de rechtbank tevens aan, dat verdachte en medeverdachten niet op de hoogte waren van elkaars individuele besluiten wel of geen wapens mee te nemen.
Gelet op de verklaringen, afgelegd bij de politie en ter zitting, en op het letsel van het slachtoffer als beschreven in het sectierapport, is de rechtbank van oordeel dat het slachtoffer tijdens de vechtpartij door verdachte en medeverdachten met diverse voorwerpen is geslagen en gestoken.
Het is algemeen bekend, dat slagen toegebracht met zware voorwerpen op het hoofd van een slachtoffer levensbedreigend kunnen zijn en de dood ten gevolge kunnen hebben. Mede op grond van de bevindingen in het sectierapport is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat het letsel bij het slachtoffer is veroorzaak door (een) slagwapen(s) van dien aard dat (dit) deze levensbedreigend letsel te weeg had(den) kunnen brengen, noch dat verdachte en/of de medeverdachten met de spanningzoeker, gelet op het kleine formaat hiervan, verwondingen van levensbedreigende aard aan het slachtoffer had(den) kunnen toebrengen.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het bovenstaande het opzet - en dus ook het opzet in voorwaardelijke vorm - van verdachte en zijn medeverdachten noch tijdens de voorbereiding van de ontmoeting met de zoon van het slachtoffer, noch tijdens de vechtpartij was gericht op de dood van het slachtoffer. De verdachte behoort dus ook van dit feit te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2 primair en subsidiair overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de verklaringen afgelegd bij de politie en ter zitting blijkt dat verdachte en zijn broer zich, samen met medeverdachte [medeverdachte M] en gevolgd door medeverdachte [medeverdachte S], begaven naar het huis van [slachtoffer B]. Duidelijk is geworden uit de verklaringen en de bevindingen, dat enkele leden van de groep zich hadden bewapend, zonder dit te bespreken met de andere leden van de groep.
De roddels die de ronde deden over [slachtoffer B] en die betrekking hadden op een nichtje van verdachte waren de reden voor het bezoek aan [slachtoffer B]. Uit de verklaringen van verdachte en medeverdachten is de rechtbank niet duidelijk geworden met welk doel zij naar het huis van deze [slachtoffer B] zijn gegaan. Uit de verschillende verklaringen kan worden opgemaakt dat het ofwel was om met hem een gesprek te hebben ofwel om hem een lesje te leren.
[slachtoffer B] heeft tijdens de vechtpartij, die kort nadat verdachte en zijn broer de woning van [slachtoffer B] hadden betreden ontstond, beetwonden opgelopen in zijn kin/lip en schouder. Het bijten door verdachte en/of de medeverdachten is evenwel niet ten laste gelegd en deze wonden kunnen derhalve buiten beschouwing worden gelaten. [slachtoffer B] heeft daarnaast steekwonden in zijn bil opgelopen. Deze zijn mogelijk afkomstig van de schroevendraaier (spanningzoeker) van medeverdachte [medeverdachte S]. Mede op grond van de bevindingen in het medisch rapport van [slachtoffer B], is de rechtbank van oordeel, dat de kans dat verdachte en/of de medeverdachten met deze spanningzoeker, gelet op het kleine formaat hiervan, verwondingen van levensbedreigende aard of zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer had(den) kunnen toebrengen, als zo gering moet worden aangemerkt dat zij te verwaarlozen is. De verdachte behoort dan ook van dit feit te worden vrijgesproken.
Van feit 3 primair moet verdachte worden vrijgesproken omdat niet is bewezen dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 meer subsidiair en feit 3 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op 14 maart 2006, te Silvolde, gemeente Oude IJsselstreek, met anderen, op de openbare weg, het Patrijsplein, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer A], welk geweld bestond uit het met een houten stok op het hoofd en/of elders tegen het lichaam te slaan en met een schroevendraaier, in de rechteronderarm te steken;
3.
hij op 14 maart 2006, te Silvolde, gemeente Oude IJsselstreek, opzettelijk mishandelend
[slachtoffer C] in de (rechter)duim heeft gebeten, tengevolge waarvan deze enig lichamelijk letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Bewijsoverweging
Ten aanzien van feit 1 meer subsidiair overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat, hoewel niet kan worden vastgesteld door welke deelnemer(s) aan de openlijke geweldpleging met welke slag- en/of steekwapens welk letsel bij het slachtoffer is veroorzaakt, dit niet in de weg staat aan de bewezenverklaring van de openlijke geweldpleging, nu zonneklaar is dat het slachtoffer tijdens de vechtpartij lichamelijk letsel heeft opgelopen en dat uit diverse in het dossier opgenomen verklaringen en bevindingen blijkt dat dit letsel hem is toegebracht door verdachte en/of zijn mededaders tijdens de vechtpartij.
Ten aanzien van feit 3 subsidiair overweegt de rechtbank het volgende.
Uit hetgeen ter terechtzitting is verklaard en uit de verklaringen van het slachtoffer blijkt de rechtbank dat verdachte het slachtoffer buiten tijdens de vechtpartij in haar duim heeft gebeten. De rechtbank verwerpt het namens verdachte gedane beroep op noodweer(exces) en overweegt daartoe het volgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging ten opzichte van (de echtgenoot van [slachtoffer C]) [slachtoffer A], zoals de rechtbank hiervoor bewezen heeft geacht. [slachtoffer C] heeft zich gedurende die openlijke geweldpleging gekeerd tegen verdachte, waarop verdachte [slachtoffer C] in haar duim heeft gebeten. Onder deze omstandigheden, waarin verdachte de handeling van [slachtoffer C], waartegen hij zich teweerstelde, feitelijk heeft uitgelokt, kan verdachte zich niet met vrucht beroepen op noodweer en dus evenmin op noodweerexces.
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I).
De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan mede gelet op de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden – de rol die verdachte in deze gebeurtenis heeft gespeeld. Verdachte heeft zich in de aanloop van het conflict mee laten slepen in een (op roddels gebaseerde) kwestie waarvan hij zich – op grond van zijn positie binnen de familie – had kunnen distantiëren. Verdachte heeft zich vervolgens willens en wetens niet afzijdig gehouden van de escalatie van het geweld en hieraan ook bijgedragen. De rechtbank heeft bij haar beslissing rekening gehouden met het feit dat verdachte geen documentatie heeft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op artikel 10, 27, 57, 141 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, niet bewezen, dat verdachte het onder feit 1 primair en subsidiair, het onder feit 2 primair en subsidiair en het onder feit 3 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder feit 1 meer subsidiair en feit 3 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.
Beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Heft op het -geschorste- bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door mrs. De Bie, voorzitter, Vaandrager en Van Breda, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Van Erp, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 november 2006.