ECLI:NL:RBZUT:2006:AZ3101

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
16 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
79430 / KG ZA 06-186
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van Duits recht op verzekeringsovereenkomst en afwijzing van geldvordering in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 16 oktober 2006 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en de Duitse verzekeringsmaatschappij Alte Leipziger Lebensversicherung. De eiser, die een levens- en arbeidsongeschiktheidsverzekering had afgesloten bij Alte Leipziger, vorderde een voorschot op de uitkering van de verzekering. De rechtbank moest allereerst beoordelen of zij bevoegd was om van de vorderingen kennis te nemen, gezien het internationale karakter van de zaak. De rechtbank concludeerde dat op basis van de EEX-Verordening de Nederlandse rechter bevoegd was, omdat de eiser in Nederland woonachtig is en de gedaagde in Duitsland is gevestigd.

Vervolgens diende de rechtbank te bepalen welk recht van toepassing was op de verzekeringsovereenkomst. De eiser had gesteld dat Nederlands recht van toepassing was, maar de rechtbank oordeelde dat partijen een rechtskeuze voor Duits recht hadden gemaakt. Dit werd bevestigd door de inhoud van de verzekeringsovereenkomst, waarin expliciet Duits recht werd genoemd. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet kon terugvallen op Nederlands recht, omdat hij onvoldoende onderzoek had gedaan naar de inhoud van de overeenkomst en de Duitse taal niet voldoende beheerste.

De vordering van de eiser werd afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat de eiser onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat hij recht had op een uitkering op basis van de Duitse wetgeving. De rechtbank benadrukte dat de eiser niet had aangetoond dat hij recht had op de gevorderde uitkering en dat de belangenafweging in het voordeel van de gedaagde was. De eiser werd bovendien veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van Alte Leipziger op EUR 1.064,00 werden begroot. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK Zutphen
Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 79430 / KG ZA 06-186
Vonnis in kort geding van 16 oktober 2006
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
procureur mr. J.H. Lefers,
tegen
de rechtspersoon naar het recht van
ALTE LEIPZIGER LEBENSVERS.AUF GEGENSEIT.,
gevestigd te 61440 Oberursel, Duitsland,
gedaagde,
procureur mr. A.J. Zeyl,
advocaat mr. V. Gensch te Gronau, Duitsland.
Partijen zullen hierna [eiser] en Alte Leipziger genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eiser]
- de pleitnota van Alte Leipziger.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 11 oktober 1992 heeft [eiser], via een in Winterswijk gevestigde tussenpersoon, bij Alte Leipziger een aanvraag ingediend voor een levensverzekering en een arbeidsongeschiktheidsverzekering.
Hierbij heeft hij de volgende verklaring ondertekend:
“ERKLÄRUNG ZUM ANTRAG AUF EINE
? LEBENSVERSICHERUNG
? BERUFSUNFÄHIGKEITSVERSICHERUNG
BEI DER ALTEN LEIPZIGER LEBENSVERSICHERUNGSGESELLSCHAFT a.G. (....)
Der Versicherungsnehmer (...) bestätigen durch ihre Unterschrift folgendes:
? Ich beherrsche die deutsche Sprache in Schriftform (...)
Auf jeden fall sollen die Originalbedingungen in deutsch sowie deutsches Recht als Grundlage für den Versicherungsschutz gelten und für die Abwicklung des Vertrages alleinige rechtsgrundlage bleiben. ”
2.2. Op of omstreeks 8 december 1992 heeft [eiser] een levensverzekering afgesloten bij Alte Leipziger. Op dezelfde datum zijn partijen als aanvullende verzekering een arbeidsongeschiktheidsverzekering met betrekking tot beroepsuitoefening overeengekomen (hierna: de arbeidsongeschiktheidsverzekering).
2.3. In de op de arbeidsongeschiktheidsverzekering toepasselijke algemene voorwaarden is - onder meer - het volgende bepaald:
“Bedingungen für die Berufsunfähigkeits-Zusatzversicherung (...)
§1 Was is versichert?
(1) Wird der Versicherte während der Dauer dieser Zusatzversicherung zu mindestens 50 Prozent berufsunfähig, so erbringen wir folgende Versicherungsleistungen:
a) Volle efreiung von der Beitragszahlungspflicht für die Hauptversicherung und die eingeschlossenen Zusatzversicherungen;
b) Zahlung einer Berufsunfähigkeits-Rente, wenn diese mitversichert ist. Die Rente zahlen wir vierteljährig im voraus, erstmals anteilig bis zum Ende des laufenden Versicherungsvierteljahres (...)
§2 Was is Berufsunfähigkeit im Sinne dieser Bedingungen?
(1) Vollständige Berufsunfähigkeit liegt vor, wenn der Versicherte infolge Krankheit, Körperverletzung oder Kräfteverfalls, die ärtzlich nachzuweisen sind, voraussichtlich sechs Monate ununterbrochen außerstande ist, seinen Beruf oder eine andere Tätigkeit auszuüben, die aufgrund seiner Ausbildung und Erfahrung ausgeübt werden kann und seiner bisherigen lebens Lebensstellung entspricht.
(2) Teilweise Berufsunfähigkeit liegt vor, wenn die in Absatz 1 genannten Voraussetzungen nur in einem bestimmten Grad voraussichtlich sechs Montate ununterbrochen erfüllt sind.
(3) Ist der Versicherte sechs Monate ununterbrochen infolge Krankheit, Körperverletzung oder Kräfteverfalls, die ärtzlich nachzuweisen sind, vollständig oder teilweise außerstande gewesen, seinen Beruf oder eine andere Tätigkeit auszuüben, die aufgrund seiner Ausbildung und Erfahrung ausgeübt werden kann und seiner bisherigen Lebensstellung entspricht, so gilt dieser Zustand vor Beginn an als vollständige oder teilweise Berufsunfähigkeit. (...)
§4 Welche Mitwirkungspflichten sind zu beachten, wenn Leistungen wegen Berufsunfähigkeit verlangt werden?
(1) Werden Leistungen aus dieser Zusatzversicherung verlangt, so sind uns unverzüglich folgende Unterlagen einzureichen:
a) der Versicherungsschein und der Nachweis der letzten Beitragszahlung;
b) eine Darstellung der Ursache für den eintritt der Berufsunfähigkeit;
c) ausfürliche Berichte der Ärtze, die den versicherten gegenwärtig behandeln bzw. behandelt oder untersucht haben, über Ursache, Beginn, Art, Verlauf und vorausichtliche Dauer des Leidens sowie über die eingetretenen Veränderungen.
Die hierdurch entstehenden Kosten hat der Ansprucherhebende zu tragen.
(2) Wir können – dan allerdings auf unsere kosten – außerdem weitere notwendige Nachweise sowie ärtzliche Untersuchungen durch von uns beauftragte Ärtze verlangen, insbesondere zusätzliche Auskünfte und Aufklärungen. Der Versicherte hat Ärtze, Krankenhäuser und sonstige Krankenanstalten, bei denen er in Behandlung war oder sein wird, sowie Personenversicherer und behörden zu ermächtigen, uns auf Verlangen Auskunft zu erteilen.
(3) Anordnungen, die der untersuchende oder behandelende Artz nach gewissenhaftem Ermessen trifft, um die Heilung zu fördern oder die Berufsunfähigkeit zu mindern, sind zu befolgen. Die Anordnungen müssen sich jedoch im Rahmen des Zumutbaren halten. (...)
§7 Was gilt für die Nachprüfung der Berufsunfähigkeit?
(1) Nach Anerkennung oder Feststellung unserer Leistungspflicht sind wir berechtigt, das Fortbestehen der Berufsunfähigkeit und ihren Grad nachzuprüfen. Dabei sind neu erworbene berufliche Fähigkeiten zu berücksichtigen.
(2) Zur Nachprüfung können wir auf unsere Kosten jederzeit sachdienliche Auskünfte und einmal jährlich eine Untersuchung des Versicherten durch einen von uns zu beauftragenden Artz verlangen. Die Bestimmungen des §4 Abs. 2 und 3 gelten entsprechend.
(3) Eine Minderung der Berufsunfähigkeit oder dei Wiederaufnahme bzw. Änderung der beruflichen Tätigkeit müssen Sie uns unverzüglich mitteilen.
(4) Ist die Berufsunfähigkeit weggefallen oder hat sich ihr Grad auf weniger als 50 Prozent vermindert, können wir unsere Leistungen einstellen. Die Einstellung teilen wir dem Anspruchberechtigten unter Hinweis auf seine Rechte aus§ 6 mit (...)
§8 Was gilt bei einder Verletzung der Mitwirkungspflicht nach Eintritt der Berufsunfähigkeit?
Solange eine Mitwirkungspflicht nach §4 oder § 7 von Ihnen oder dem Versicherten vorsätzlich oder grob fahrlässig nicht erfüllt wird, sind wir von der Verpflichtung zur Leistung frei. Bei grob fahrlässiger Verletzung einer Mitwirkungspflicht bleiben die Ansprüche aus der Zusatzversicherung jedoch insoweit bestehen, als die Verletzung ohne Einfluß auf die Feststellung oder dem Unfung unserer Leistungspflicht ist. (...)”
2.4. [eiser] heeft zich ook tegen arbeidsongeschiktheid verzekerd bij de Amersfoortse Verzekeringen.
2.5. Op 18 juni 2004 is [eiser] plotseling verlamd geraakt aan zijn linkerschouder en linkerarm.
2.6. Na doorverwijzing door zijn huisarts werd [eiser] in juli en augustus 2004 onderzocht door neuroloog [naam] te Winterswijk. Deze specialist constateerde een duidelijke functiestoornis met forse medische beperkingen voor het gebruik van de nek en de linkerschouder.
2.7. Met inachtneming van de medische informatie van de neuroloog is [eiser] door een arbeidsdeskundige van de Amersfoortse verzekering voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt verklaard, over de jaren 2004 en 2005.
2.8. Alte Leipziger heeft [eiser] op basis van voormelde medische en arbeidsdeskundige informatie in 2004 volledig arbeidsongeschikt geacht.
2.9. Alte Leipziger heeft aan [eiser] vanaf 1 januari 2005 geen uitkering meer verstrekt.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert - samengevat –
1. primair
dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis Alte Leipziger zal veroordelen tot
betaling van een bedrag van EUR 20.971,92, zijnde een voorschot op de 100% uitkering op de tussen partijen overeengekomen verzekeringsovereenkomst over de arbeidsongeschiktheidsperiode van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2005, vermeerderd met rente en kosten,
subsidiair
Alte Leipziger zal veroordelen tot betaling van een bedrag corresponderend met een 60% uitkering op de tussen partijen afgesloten verzekeringsovereenkomst over de arbeidsongeschiktheidsperiode van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2005, vermeerderd met rente en kosten,
meer subsidiair,
Alte Leipziger zal veroordelen tot het doen van een uitkering op de tussen partijen afgesloten verzekeringsovereenkomst over de arbeidsongeschiktheidsperiode van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2005, voor een bedrag dat de voorzieningenrechter in goede justitie rechtens voorkomt, vermeerderd met rente en kosten,
2. Alte Leipziger zal veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2. Alte Leipziger voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Nu Alte Leipziger gevestigd is op het grondgebied van een andere staat dan Nederland en de vorderingen uit dien hoofde een internationaal karakter dragen, dient allereerst de vraag te worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is van deze vorderingen kennis te nemen. Aangezien de Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (verder te noemen: EEX-Vo) verbindend is en rechtstreeks toepasselijk is in de lidstaten van de Europese Unie en Nederland en Duitsland beide lidstaat zijn van de Europese Unie, dient de rechterlijke bevoegdheid beoordeeld te worden op basis van deze verordening.
4.2. De voorzieningenrechter van de rechtbank te Zutphen is op grond van artikel 9 aanhef en onder 1?b EEX-Vo bevoegd om van de onderhavige verzekeringszaak kennis te nemen, omdat Alte Leipziger is gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie en [eiser] woonachtig is in het arrondissement van de van de rechtbank te Zutphen.
4.3. Vervolgens moet worden bezien welk recht op de verzekeringsovereenkomst van toepassing is. Daarbij stelt Alte Leipziger dat partijen een rechtskeuze hebben gemaakt voor Duits recht.
De vraag of het partijen vrij stond een rechtskeuze te maken, moet worden beoordeeld naar Nederlands recht. Art. 5 Wet Conflictenrecht Schadeverzekering staat die keuze toe. Naar de maatstaven van de genoemde wet is de keuze voor Duits recht, voldoende duidelijk gedaan.
Een beroep op dwaling kan [eiser] niet baten, aangezien die dwaling reeds voor zijn rekening dient te blijven omdat hij geen dan wel onvoldoende onderzoek heeft gedaan om bij hem een onjuiste voorstelling van zaken te voorkomen. Juist omdat [eiser] stelt dat hij de Duitse taal niet voldoende kan lezen en/of spreken, had het op zijn weg gelegen zich te vergewissen van de inhoud van de overeenkomst die hij wenste aan te gaan.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de verzekeringsovereenkomst wordt geregeerd door Duits recht. Daarbij geldt wel dat [eiser] de bescherming van het Nederlandse dwingend recht behoudt op grond van artikel 5 van het Europees verdrag inzake de verbintenissen uit Overeenkomst (EVO), omdat [eiser] de verzekeringsovereenkomst in Nederland heeft afgesloten bij een tussenpersoon.
4.4. [eiser] vordert een voorlopige voorziening te treffen aldus, dat Alte Leipziger zal worden veroordeeld tot betaling van een geldsom.
Voor de vraag of toewijzing bij voorraad van een geldvordering in kort geding geïndiceerd is, moet volgens de Hoge Raad niet alleen worden onderzocht of het bestaan van een vordering van [eiser] op Alte Leipziger voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden, welke meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. In de afweging van belangen van partijen dient mede te worden betrokken het risico van de onmogelijkheid van de terugbetaling door [eiser] van de toe te wijzen geldvordering. Terughoudendheid acht de Hoge Raad geboden.
4.5. [eiser] baseert zijn vorderingen op een door hem voorgestane uitleg van de verzekeringsovereenkomst naar Nederlands recht. Deze uitleg kan niet tot toewijzing van de vorderingen leiden, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de toepasselijkheid van Duits recht. Van een beroep op dwingendrechtelijke bepalingen is geen sprake.
Alte Leipziger heeft gemotiveerd gesteld, onder verwijzing naar Duitse jurisprudentie, dat [eiser] naar Duits recht niet voor een verzekeringsuitkering in aanmerking komt. Met de enkele betwisting bij gebrek aan wetenschap heeft [eiser] hier onvoldoende tegenover gesteld. Dit brengt met zich dat de vordering van [eiser] op Alte Leipziger onvoldoende aannemelijk is geworden. In beginsel is er dan ook geen plaats voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening.
4.6. Een afweging van de wederzijdse belangen van partijen noopt niet tot een ander oordeel. [eiser] baseert het spoedeisende belang bij de onderhavige procedure op de stelling dat [eiser] in ernstige financiële problemen raakt doordat hij geen verzekeringsuitkering ontvangt. De juistheid van deze door Alte Leipziger betwiste stelling is onvoldoende aannemelijk geworden, mede gelet op het ontbreken van een voldoende concrete feitelijke onderbouwing.
4.7. Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie, dat de vordering van [eiser] moet worden afgewezen.
4.8. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Alte Leipziger worden begroot op:
- vast recht EUR 248,00
- overige kosten 0,00
- salaris procureur 816,00
Totaal EUR 1.064,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Alte Leipziger tot op heden begroot op EUR 1.064,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.A.M. Vrendenbarg-Elsbeek en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2006.