Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 13997 / HA ZA 97-1253
Vonnis van 27 september 2006
de naamloze vennootschap
PONTMEYER N.V. (voorheen PontEecen N.V.),
gevestigd te Zaandam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur mr. C.B. Gaaf,
advocaat mr. M. van Hooijdonk te Amsterdam,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STRATEX B.V.,
gevestigd te Doetinchem,
2. [gedaagde en eiser],
wonende te [plaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
procureur mr. A.J. Zeyl,
advocaat mr. H.J. Smit te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Pontmeyer en respectievelijk Stratex en [gedaagde en eiser] genoemd worden.
1.1. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 24 december 1998
- het arrest van het gerechtshof te Arnhem van 12 februari 2002
- het arrest van de Hoge Raad van 23 januari 2004
- de conclusie na arrest van 12 februari 2002 van het hof Arnhem, tevens akte houdende wijziging van eis in reconventie van Stratex en [gedaagde en eiser]
- de conclusie van antwoord na verwijzing hof Arnhem en na wijziging van eis in reconventie van Pontmeyer
- de akte houdende uitlating productie van Stratex en [gedaagde en eiser].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
in conventie en in reconventie
2.1. Na voormeld tussenvonnis van 24 december 1998 zijn Stratex en [gedaagde en eiser] in beroep gekomen bij het gerechtshof te Arnhem. Het hof heeft het tussenvonnis vernietigd en de vordering van Pontmeyer tegen [gedaagde en eiser] afgewezen. Voorts is Pontmeyer bij dat arrest veroordeeld tot betaling van de aan de zijde van [gedaagde en eiser] gevallen proceskosten en tot betaling van de schade die [gedaagde en eiser] heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van de ten onrechte door Pontmeyer ten laste van [gedaagde en eiser] gelegde beslagen. De zaak heeft hij voor het overige (de vordering van Pontmeyer tegen Stratex) verwezen naar deze rechtbank teneinde daarop te beslissen met inachtneming van hetgeen door het hof was overwogen. Vervolgens heeft PontEecen - de rechtsopvolger van Houtgroep Eecen en de rechtsvoorganger van Pontmeyer - beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft in zijn voormelde uitspraak (NJ 2005/510) PontEecen in het tegen Stratex ingestelde beroep niet ontvankelijk verklaard. In het tegen [gedaagde en eiser] ingestelde beroep heeft hij het arrest van het gerechtshof te Arnhem vernietigd en het geding verwezen naar het gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing.
2.2. Stratex en [gedaagde en eiser] hebben de procedure bij deze rechtbank op de rol doen plaatsen en hun eis in reconventie gewijzigd. Zij vorderen thans - samengevat - Pontmeyer te veroordelen tot betaling van € 103.649,00, een verklaring voor recht dat Pontmeyer onrechtmatig beslag heeft gelegd en de bankgarantie ten onrechte heeft afgedwongen alsmede een veroordeling van haar tot schadevergoeding op te maken bij staat, een en ander te vermeerderen met rente en kosten. Pontmeyer heeft aangevoerd dat de eiswijziging (deels) in strijd is met een goede procesorde maar daaraan wordt voorbijgegaan. De eiswijziging ziet wat betreft de vordering tot betaling op berekeningen waarover partijen niet eerder hebben geprocedeerd, doch brengt geen onredelijke bemoeilijking van de verdediging of onredelijke vertraging van het geding mee. Er zal dus recht worden gedaan op de gewijzigde eis in reconventie.
2.3. Pontmeyer heeft betoogd dat de rechtbank de zaak dient aan te houden totdat het gerechtshof te 's-Hertogenbosch heeft beslist over de vordering jegens [gedaagde en eiser]. Zij verwijst daartoe naar de annotatie de uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 19 juli 2005. Dit betoog wordt niet gevolgd.
2.4. In zijn arrest van 3 januari 2004 heeft de Hoge Raad in rechtsoverweging 3.3 overwogen: "In de onderhavige zaak is echter sprake van gedeeltelijk dezelfde en gedeeltelijk uiteenlopende vorderingen tegen twee van elkaar te onderscheiden procespartijen. Hoewel ook in deze zaak samenhang tussen die vorderingen bestaat, moet niettemin worden geoordeeld dat de omstandigheid dat de vordering tegen de ene partij, [gedaagde en eiser], in het dictum van het bestreden arrest aanstonds is afgewezen, niet rechtvaardigt om, ondanks het verbod van art. 401a lid 2 Rv., tussentijds cassatieberoep in te stellen tegen het tussenarrest dat is gewezen tegen de andere partij, Stratex. De wenselijkheid tegenstrijdige beslissingen te voorkomen is in gevallen als hier aan de orde minder klemmend, aangezien beslissingen die in het geschil tegen de ene partij zijn genomen, in beginsel geen bindende kracht hebben in het geschil, voorzover aanhangig tegen de andere partij. Voorts is het niet goed mogelijk een uitzondering op deze regel te formuleren in gevallen waarin daaraan mogelijk behoefte zou bestaan; meer in het bijzonder is de maatstaf van "voldoende samenhang" met de aanstonds afgewezen vordering tegen de medegedaagde partij, onvoldoende scherp omlijnd om daarmee een uitzondering op deze regel te kunnen afbakenen.
Ponteecen zal dus niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in haar cassatieberoep, voorzover gericht tegen Stratex."
2.5. Nu de Hoge Raad in zijn uitspraak de mogelijkheid van tegenstrijdige beslissingen in dit geval heeft onderkend en daar in zoverre aan is voorbijgegaan, valt niet in te zien dat de rechtbank genoodzaakt is de zaak aan te houden opdat mogelijk tegenstrijdige beslissingen voorkomen kunnen worden. Daar komt bij dat de grondslag van de vordering jegens Stratex na het arrest van het gerechtshof te Arnhem van 12 februari 2002 een andere is dan de grondslag op welke het gerechtshof te 's-Hertogenbosch de vordering jegens [gedaagde en eiser] zal dienen te beoordelen na de verwijzing door de Hoge Raad. De verschillende grondslagen (respectievelijk dwaling en onrechtmatige daad/bestuurdersaansprakelijkheid) zullen voorzienbaar leiden tot verschillende rechtsgevolgen en nadeel-/schadeberekeningen. Aanhouden dient dan ook geen redelijk doel. In zoverre wordt voorbijgegaan aan het argument van Pontmeyer dat de zaak aangehouden moet worden totdat het gerechtshof te 's-Hertogenbosch heeft beslist op de vordering tegen [gedaagde en eiser]. De opvatting dat: "Het toch uitgesloten [moet] worden geacht dat de eerste rechter [deze rechtbank, rb] het inmiddels vooralsnog volstrekt achterhaalde arrest van het hof gaat uitvoeren en iets anders zal doen dan de zaak aan houden totdat het Hof 's-Hertogenbosch heeft beslist?" wordt gepasseerd. Hieraan doet niet af dat de Hoge Raad in rechtsoverweging 4.9 van zijn arrest heeft overwogen dat het "voor de hand [ligt] dat Stratex wel degelijk bewust een onjuist beeld van het vermogen en resultaten van de Tectomat vennootschappen aan Ponteecen heeft gegeven" en daarmee een oordeel over Stratex lijkt te hebben geveld dat zich niet lijkt te verhouden met het oordeel van het gerechtshof te Arnhem. Het gerechtshof te 's-Hertogenbosch heeft voorts geen verlof gekregen de zaak verder te verwijzen naar de rechtbank en de rechtbank kan uiteraard de zaak niet verwijzen naar het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Het komt er dan ook op neer dat deze rechtbank de zaak tegen Stratex zal moeten afdoen volgens de door het gerechtshof te Arnhem uitgezette lijnen en het gerechtshof te 's-Hertogenbosch de zaak tegen [gedaagde en eiser] met inachtneming van het arrest van de Hoge Raad moet beoordelen, ook al leidt dat tot andere beslissingen ten aanzien van de twee initieel gedaagde procespartijen. Ten slotte is onjuist het standpunt van Pontmeyer dat het arrest van het gerechtshof te Arnhem "volstrekt achterhaald" is, nu dat arrest in de procedure tegen Stratex door de Hoge Raad niet is vernietigd en in zoverre zijn gelding heeft behouden. In het licht van al het voorgaande kan niet geoordeeld worden dat de voortzetting van onderhavige procedure bij deze rechtbank in strijd met de goede procesorde is. Alle processuele complicaties brengen wel mee dat [gedaagde en eiser] geen procespartij meer is in onderhavige procedure zodat thans alleen de rechtsstrijd tussen Pontmeyer en Stratex voorligt.
2.6. Voorts heeft Stratex in haar bovenvermelde conclusie (wederom) verzocht om pleidooi. Dit verzoek wordt afgewezen. Pleidooi is reeds door de rolrechter geweigerd op 24 mei 2006. Een (intern) appel tegen die beslissing staat niet open.
voorts in conventie
2.7. Ingevolge het arrest van het gerechtshof te Arnhem dient de zaak te worden beslist met inachtneming van het oordeel van het hof. Dit oordeel komt er kort samengevat op neer dat Pontmeyer bij de aankoop van de aandelen van de vennootschappen heeft gedwaald omtrent het vermogen en de resultaten van de vennootschappen, alsmede dat deze dwaling niet voor rekening van Pontmeyer behoort te blijven. Voorts heeft het hof overwogen - in navolging van het verzoek van Pontmeyer - dat de overeenkomst tussen Stratex en Pontmeyer in stand wordt gelaten en dat de gevolgen van de overeenkomst ter opheffing van het door Pontmeyer geleden nadeel worden gewijzigd. Dit brengt, aldus het hof, in het onderhavige geval mee dat Stratex in beginsel de door Pontmeyer geleden schade dient te vergoeden doch dat, bij de wijziging van de gevolgen van de overeenkomst die het nadeel voor Pontmeyer dient op te heffen, artikel 6:101 lid 1 BW van toepassing is. Dit brengt naar het oordeel van het hof mee dat de vergoedingsplicht van Stratex wordt verminderd in die zin dat zij dient te vergoeden "het verschil tussen het door Tectomat in 1996 en de eerste helft van 1997 geleden verlies en de op respectievelijk fl. 24.000,00 en fl. 12.000,00 te schatten winst, terwijl de schade die is ontstaan na 1 juli 1997 voor rekening van Eecen [thans Pontmeyer, rb] blijft." (rechtsoverweging 5.10). In rechtsoverweging 5.11 heeft het hof voorts overwogen: "Partijen verschillen van mening omtrent de juiste interpretatie van de jaarstukken over 1996 en de eerste helft van 1997. Het hof kan daarom thans niet tot een eindbeslissing komen. Dit brengt het hof ertoe de zaak te verwijzen naar de rechtbank (...)".
2.8. Bij conclusie van eis tevens akte houdende overlegging van producties heeft Pontmeyer vier jaarrekeningen overgelegd. Uit die jaarrekeningen wordt het volgende afgeleid:
1. Tectomat Productie BV heeft over het jaar 1996 een brutoverlies van fl. 240.134,00 geleden (productie 7 bij conclusie van eis).
2. Tectomat Productie BV heeft tot 1 juli 1997 een brutoverlies van fl. 117.884,00 geleden (productie 8 bij conclusie van eis).
3. Tectomat BV heeft over het jaar 1996 een brutoverlies van fl. 183.310,00 geleden (productie 9 bij conclusie van eis).
4. Tectomat BV heeft tot 1 juli 1997 een brutoverlies van fl. 442.588,00 geleden (productie 10 bij conclusie van eis).
De winst heeft het hof vastgesteld op een bedrag van fl. 24.000,00 voor 1996 en over het eerste halfjaar van 1997 op fl. 12.000,00. Het verschil per 1 juli 1997 bedraagt derhalve fl. 1.019.916,00. Deze berekening heeft Pontmeyer blijkens productie 5 van Stratex eveneens gemaakt in februari 2005. Stratex kan zich blijkens punt 12 van haar conclusie na het arrest van het hof verenigen met dit uitgangspunt. Het wordt er dan ook in beginsel voor gehouden dat de vergoedingsplicht van Stratex bepaald wordt door laatstgenoemd bedrag.
2.9. Stratex stelt zich op het standpunt dat vijf correcties dienen te worden aangebracht op voormelde berekening. Deze vijf correcties zullen hierna in de volgorde die Stratex in haar voormelde conclusie heeft aangehouden, worden beoordeeld. Tevens wordt aangesloten bij de nummering van de producties bij die conclusie.
2.10. Bij de beoordeling van de door Stratex gestelde correcties dient te worden vooropgesteld dat omstandigheden die hebben geleid of hebben kunnen leiden tot een vermogensvermeerdering van de vennootschappen ná 1 juli 1997 niet betrokken worden bij de berekening van de vergoedingsplicht volgens de uitgangspunten van het gerechtshof te Arnhem, ook niet indien moet worden aangenomen dat die vermogensvermeerdering vóór 1 juli 1997 reeds besloten lag in het vermogen van vennootschappen. Daartoe is redengevend dat het hof kennelijk heeft bedoeld (zie hiervoor, r.o. 5.11) dat de vergoedingsplicht van Stratex op basis van de vastgestelde vermogensposities in de jaarstukken zou worden vastgesteld. Voorts is het niet voorstelbaar dat het hof (tevens) bedoeld heeft factoren bij de berekening van deze vergoedingsplicht te doen betrekken die eerst (veel) later zijn opgekomen, alleen al omdat er dan geen einddatum voor de vergoedingsplicht kan worden vastgesteld en deze derhalve niet definitief bepaald kan worden. Het is immers mogelijk dat rechten en vorderingen van de vennootschappen die voor 1 juli 1997 bestonden ook nu nog rechtsgevolgen hebben die invloed (kunnen) hebben op de hoogte van de vermogens van de vennootschappen.
Uitkering in het faillissement [bedrijf] aan Tectomat
2.11. Volgens Stratex is er blijkens een opstelling van de curator van 3 september 1999 (productie 6) ruim na 30 juni 1997 uit het faillissement van [bedrijf] een uitkering tot een bedrag van fl. 40.209,94 aan Tectomat gedaan. Op grond van bovenstaand uitgangspunt kan dit bedrag niet in mindering op de vergoedingsplicht van Stratex strekken.
Niet meegetelde houtvoorraad
2.12. Stratex heeft twee getuigenverklaringen uit december 2004 in het geding gebracht (producties 7 en 8) en stelt terzake dat een houtvoorraad tot een bedrag van fl. 154.259,70 niet is meegeteld bij de voorraadtelling ten tijde van de aandelenovername. De houtvoorraad zou zich volgens de overgelegde verklaringen in de haven van Amsterdam hebben bevonden.
2.13. Deze stelling van Stratex wordt niet gevolgd. [oud medewerker Tectomat], van 1988 tot 1 december 2004 als werkvoorbereider werkzaam geweest bij Tectomat, heeft immers slechts verklaard (productie 7) dat [gedaagde en eiser] hem op 2 september 2004 heeft benaderd om te bevestigen dat er in de haven van Amsterdam een voorraad stond die "niet zou zijn meegenomen". [oud medewerker Tectomat] verklaart weliswaar over de reden waarom er een voorraad in Amsterdam lag, maar verklaart vervolgens slechts: "Waarom deze voorraden niet meegenomen zijn is mij niet bekend. Er is mij ook niets gevraagd bij de inventarisatie." Uit de verklaring volgt derhalve niet dat [oud medewerker Tectomat] uit eigen wetenschap weet heeft van het feit dat de houtvoorraad niet is meegeteld; hem is immers niets gevraagd. Gesteld noch gebleken is voorts dat hij beschikt over informatie die nodig is om te kunnen vaststellen of een deel van de voorraad al dan niet is meegeteld.
2.14. Hetzelfde heeft te gelden voor de verklaring van [bedrijfsleider Tectomat] (productie 8), werkzaam als bedrijfsleider voor Tectomat in de periode van 1985 tot 2002. Deze heeft immers verklaard dat hij bij de overname door Pontmeyer in het geheel niet betrokken is geweest. Voorts staat in zijn verklaring: "Wel werd mij later (begin 2004) duidelijk dat een hoeveelheid plaatmateriaal opgeslagen in de haven van Amsterdam niet bij inventarisatie op 30 juni 1997 was meegenomen. Ik schat de waarde op ca. eur. 100.000,00". Op welke wijze een en ander duidelijk is geworden aan [bedrijfsleider Tectomat] blijkt niet uit zijn verklaring, terwijl Stratex dit ook niet heeft onderbouwd. Voorts wordt noch in de verklaring van [bedrijfsleider Tectomat], noch in de gedingstukken, duidelijk gemaakt waarom het [bedrijfsleider Tectomat] pas in 2004 duidelijk werd dat een hoeveelheid plaatmateriaal niet zou zijn meegenomen bij de inventarisatie op 30 juni 1997. Dat [bedrijfsleider Tectomat] eigen wetenschap heeft over het feit dat de houtvoorraad destijds niet is meegeteld, is derhalve niet aannemelijk geworden.
Te hoge reservering inzake [bedrijf]
2.15. Stratex stelt dat in de jaarrekening van Tectomat BV (productie 10 bij conclusie van eis) een bedrag van fl. 350.000,00 is gereserveerd als verlies wegens het faillissement van [bedrijf], welk bedrag volgens haar te hoog is. Uit een opstelling van [oud-directeur Tectomat], oud-directeur van Tectomat, volgt volgens Stratex dat in werkelijkheid het verlies slechts
fl. 240.018,05 is geweest (productie 10 bij conclusie na arrest van hof Arnhem).
2.16. Daarmee ziet Stratex over het hoofd dat de jaarrekeningen zijn opgesteld op basis van de door Stratex, althans [gedaagde en eiser], verstrekte gegevens (zie productie 10 bij conclusie van eis, pagina 1) en voorts dat in diezelfde jaarrekening een vordering uit rekening-courant op [bedrijf] is opgenomen tot een bedrag van fl. 394.031,00. De post van
fl. 350.000,00 wordt daarenboven in de jaarrekening omschreven als: "Waarderingscorrectie rekening-courant [bedrijf]". Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan derhalve niet worden aangenomen dat de vordering op [bedrijf] louter het openstaande factuurbedrag van fl. 240.018,05 betrof. Er is dan ook geen aanleiding het vermogen van Tectomat BV per 30 juni 1997 op deze grond aan te passen.
Belastingdruk 35% VPB (nettoschade i.p.v. brutoschade)
2.17. De stellingen van Stratex worden aldus begrepen dat het brutoverlies gecorrigeerd dient te worden met de waarde van de verliescompensatie die mogelijk is op basis van carry forward. Dit betoog wordt niet gevolgd. Of de verliezen compensabel zijn, hangt immers af van eventueel toekomstig te behalen winsten. Deze toekomstige vermogensbestanddelen kunnen op grond van het onder 2.10 weergegeven uitgangspunt niet betrokken worden bij de vaststelling van de vergoedingsplicht van Stratex.
Rekening-courantsaldo met rente
2.18. In meergemeld rapport van 17 september 1997 betreffende de financiële overzichten van Tectomat BV per 30 juni 1997 (productie 10 bij conclusie van eis) is in het hoofdstuk "kortlopende schulden en overlopende passiva" een rekening-courantschuld van Tectomat BV aan Stratex opgenomen van fl. 202.427,00. Stratex stelt dat zij recht heeft op betaling van dit saldo door Pontmeyer, vermeerderd met rente vanaf 1 september 1997.
2.19. Stratex heeft Pontmeyer op 28 januari 2005 gedagvaard voor de rechtbank te Haarlem. Deze rechtbank heeft bij vonnis in incident van 11 januari 2006 de vordering van Stratex onder i terzake van het rekening-courantsaldo verwezen naar de rechtbank te Zutphen. Nadien heeft Stratex Pontmeyer niet bij exploot opgeroepen zodat deze vordering niet op grond van de verwijzing beoordeeld kan worden. Kennelijk wenst Stratex dezelfde vordering in deze procedure thans in de vorm van een wijziging van eis aan de rechtbank voor te leggen. Nu Pontmeyer daartegen geen bezwaar heeft gemaakt, zal daarop recht worden gedaan.
2.20. Kennelijk wenst Stratex haar vordering uit hoofde van de rekening-courantverhouding te verrekenen met haar vergoedingsplicht. Dat wordt afgeleid uit de door haar gemaakte herberekening. Het lijkt in ieder geval niet de bedoeling van Stratex te zijn haar vordering in mindering te brengen op het vermogen per 30 juni 1997 van Tectomat BV, nog daargelaten dat dit niet mogelijk is. De vraag dient derhalve te worden beantwoord of verrekening met de vordering van Pontmeyer mogelijk is.
2.21. Pontmeyer heeft aangevoerd dat de onderhavige vordering geen vordering op haar, maar op Tectomat BV betreft. Dit verweer gaat op. Pontmeyer heeft destijds slechts de aandelen van Tectomat BV overgenomen. Er was derhalve geen sprake van een activa-/passivatransactie waarbij Pontmeyer afzonderlijk alle rechten en verplichtingen van Tectomat BV overnam. Nu het geen vordering op Pontmeyer betreft, is verrekening niet mogelijk.
2.22. De vijf door Stratex voorgestelde correcties houden, gelet op het vorenoverwogene, geen steek. Het (subsidiaire) verzoek van Pontmeyer een deskundigenbericht te gelasten behoeft dan ook geen bespreking.
2.23. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissingen.
Ten aanzien van de vordering onder a subsidiair:
2.24. Op de voet van artikel 6: 230 lid 2 BW worden de gevolgen van de overeenkomst gewijzigd in die zin dat de vergoedingsplicht van Stratex bepaald wordt op een bedrag van fl. 1.019.916,00. Aan de ingangsdatum van de gevorderde rente (1 juli 1997) wordt ontleend dat Pontmeyer wenst dat aan de wijziging van de overeenkomst terugwerkende kracht wordt verleend. In de omstandigheid dat de dwaling berust op een onjuiste voorstelling die heeft geleid tot een voor Pontmeyer te hoge koopprijs, wordt aanleiding gevonden terugwerkende kracht aan de wijziging te verlenen tot het moment van de verkoop en levering van de aandelen, te weten 1 juli 1997.
Ten aanzien van de vordering onder b:
2.25. Voorts heeft Pontmeyer een verklaring voor recht gevorderd dat de verplichting tot betaling van het bedrag van fl. 400.000,00 is tenietgegaan door verrekening met een vordering van gelijke omvang van haar op Stratex, welke vordering zij in haar dagvaarding nader heeft omschreven als haar "schadevergoedingsaanspraken". Hieronder heeft zij kennelijk mede begrepen de aanspraken die zij op grond van dwaling zou kunnen hebben. Nu in dit kader is vastgesteld dat Stratex een vergoedingsplicht heeft die de vordering terzake het restant van de koopsom overtreft, is verrekening in beginsel mogelijk. Op de voet van artikel 6:127 lid 2 BW heeft de schuldenaar de bevoegdheid tot verrekening, wanneer hij bevoegd is zowel zijn schuld te betalen als de betaling van de vordering af te dwingen. Voor de betaling van het restant van de koopsom zijn partijen een uiterste datum van 15 september 1997 overeengekomen, maar dat laat onverlet dat Pontmeyer reeds daarvoor, dus ook op 1 juli 1997, bevoegd was het restant te voldoen. Nu terugwerkende kracht is verleend aan de vergoedingsplicht, moet de verrekening geacht worden te hebben plaatsgevonden op 1 juli 1997. Het bedrag van fl. 400.000,00 wordt dan ook in mindering gebracht op het bedrag van fl. 1.019.916,00 zodat per saldo een bedrag van fl. 619.916,00
(€ 281.305,62). Over dat bedrag zal de wettelijke rente vanaf 1 juli 1997 worden toegewezen. Uit het voorgaande volgt ook dat het onderdeel van de vordering onder b toewijsbaar is.
Ten aanzien van de vordering onder c:
2.26. Krachtens het arrest van het gerechtshof te Arnhem is er geen grondslag voor schadevergoeding benevens de vergoedingsplicht op grond van dwaling, zodat dit onderdeel van de vordering zal worden afgewezen.
2.27. Pontmeyer vordert Stratex voorts te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 1.935,73 voor verschotten en € 2.000,00 voor salaris procureur (1 rekest x € 2.000,00).
2.28. Stratex zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat een deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van Pontmeyer op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding € 84,61
- overige explootkosten 0,00
- vast recht 3160,58
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris procureur 5.000,00 (2,5 punten × tarief € 2.000,00)
Totaal € 8.245,19.
voorts in reconventie
2.29. De reconventionele vordering tot betaling van € 103.649,00 is gebaseerd op een herberekening van de vergoedingsplicht door Stratex waarbij de vijf correcties en het restant van de koopsom zijn betrokken. Inclusief rente zou die herberekening volgens Stratex leiden tot een vordering van haar op Pontmeyer tot het voormelde bedrag.
2.30. Het restant van de koopsom en de correcties zijn reeds beoordeeld in conventie. Daaruit volgt dat er geen vordering van Stratex op Pontmeyer rest. In dit licht behoeft slechts de vordering tot schadevergoeding vanwege de gelegde beslagen/verstrekte bankgarantie beoordeling.
2.31. Op de beslaglegger rust een risicoaansprakelijkheid voor de gevolgen van het door hem gelegde beslag indien de vordering waarvoor beslag is gelegd geheel ongegrond is. Daarvan is hier geen sprake. In conventie is immers overwogen dat Pontmeyer een substantiële vordering heeft op Stratex. Evenmin zijn (andere) feiten en omstandigheden gesteld of gebleken die tot het oordeel nopen dat de beslaglegging onrechtmatig was.
2.32. Voorts is het beslag opgeheven nadat Stratex in 1997 een bankgarantie had gesteld van fl. 1.000.000,00. Onjuist is de stelling van Stratex dat dit onverplicht is gedaan op de gronden als hiervoor overwogen.
2.33. Dit leidt tot de slotsom dat de vorderingen in reconventie worden afgewezen.
2.34. Stratex zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Pontmeyer worden begroot op:
- explootkosten € 0,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris procureur 1.421,00 (2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 1.421,00)
Totaal € 1.421,00.
3.1. veroordeelt Stratex om aan Pontmeyer te betalen een bedrag van € 281.305,62 (tweehonderd eenentachtig duizend driehonderd vijf euro en tweeënzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over het nog niet betaalde deel van het toegewezen bedrag vanaf 1 juli 1997 tot de dag van volledige betaling,
3.2. verklaart voor recht dat de verplichting van Pontmeyer tot betaling aan Stratex van een bedrag van fl. 400.000,00 is tenietgegaan door verrekening met een vordering van gelijke omvang van Pontmeyer op Stratex,
3.3. veroordeelt Stratex in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 3.935,73,
3.4. veroordeelt Stratex in de proceskosten, aan de zijde van Pontmeyer tot op heden begroot op € 8.245,19,
3.5. verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.6. wijst het meer of anders gevorderde af,
3.7. wijst de vorderingen af,
3.8. veroordeelt Stratex in de proceskosten, aan de zijde van Pontmeyer tot op heden begroot op € 1.421,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.A.M. Vrendenbarg-Elsbeek, mr. S.B. Boorsma en mr. Th.C.M. Willemse en in het openbaar uitgesproken op 27 september 2006.?