RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/460261-06
Uitspraak d.d.: 11 oktober 2006
Tegenspraak/ dip
[verdachte],
geboren te [plaats] ([land]) op [geboortedatum],
wonende te [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 september 2006.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 13 mei 2006 in de gemeente Harderwijk tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een mobiele telefoon en/of een
blikje cola, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer A],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer A], gepleegd met het
oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om
bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s)
aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken, en/of het bezit van het
gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin
bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer A] een kopstoot
in/op/tegen het gezicht heeft gegeven en/of (daarbij) een agressieve en/of
dreigende en/of dwingende houding heeft aangenomen tegenover die [slachtoffer A];
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 13 mei 2006 in de gemeente Harderwijk tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich
en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of
bedreiging met geweld [slachtoffer B] heeft gedwongen tot de afgifte van
een oorbel, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
voornoemde [slachtoffer B], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte
en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin
bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) een agressieve en/of
dreigende en/of dwingende houding heeft aangenomen tegenover die [slachtoffer B] en/of
dreigend tegen die [slachtoffer B] heeft gezegd: "Je kunt kiezen tussen een ring en een
oorbel", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 8 juli 2006 in de gemeente Harderwijk (een) ambtenaar van
politie, [slachtoffer C], die in uniform was gekleed en belast met
surveillance en aldus en in ieder geval gedurende en/of ter zake van de
rechtmatige uitoefening van haar bediening was, opzettelijk heeft beledigd
door voornoemde [slachtoffer C] in diens/dier tegenwoordigheid mondeling toe te
voegen de woorden "trut", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of
strekking;
(Parketnummer 801329/06)
art 266 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 267 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
Taal- en /of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op 13 mei 2006 in de gemeente Harderwijk tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon en een blikje cola, toebehorende aan [slachtoffer A], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer A], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat zijn mededader die [slachtoffer A] een kopstoot tegen het gezicht heeft gegeven en (daarbij) een agressieve en dreigende en dwingende houding heeft aangenomen tegenover die [slachtoffer A].
2.
hij op 13 mei 2006 in de gemeente Harderwijk tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer B] heeft gedwongen tot de afgifte van een oorbel, toebehorende aan voornoemde [slachtoffer B], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) een agressieve en dreigende en dwingende houding heeft aangenomen tegenover die [slachtoffer B] en dreigend tegen die [slachtoffer B] heeft gezegd: "Je kunt kiezen tussen een ring en een oorbel", althans woorden van gelijke dreigende aard strekking.
3.
hij op 8 juli 2006 in de gemeente Harderwijk een ambtenaar van politie, [slachtoffer C], die in uniform was gekleed en belast met surveillance en aldus en in ieder geval gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening was, opzettelijk heeft beledigd door voornoemde [slachtoffer C] in diens tegenwoordigheid mondeling toe te voegen het woord "trut".
Namens verdachte is het volgende verweer gevoerd:
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde het verweer gevoerd dat het woord “trut” onaardig is, maar dat het in dit geval geen beledigend karakter heeft en het eergevoel van de agente niet is aangetast. Daarbij komt volgens de raadsman dat van politieagenten verwacht mag worden dat zij, gezien de aard van hun werkzaamheden, over een verhoudingsgewijs groot incasseringsvermogen beschikken. Nu aan die uitlating van verdachte aldus het beledigende karakter ontbreekt, dient hij te worden vrijgesproken van dit ten laste gelegde feit, aldus de raadsman.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan het volgende worden afgeleid. Verdachte liep in gezelschap van een andere persoon op de [adres] in Harderwijk en passeerden een tweetal agenten, die in uniform waren gekleed. Nadat verdachte was gevraagd naar zijn gegevens, omdat hij zich meerdere malen negatief had geuit jegens agente en haar collega, keek verdachte die agente aan, sprak een aantal woorden in een buitenlandse taal en eindigde met het woord trut.
In de Van Dale wordt voor het woord “trut” (onder meer) de omschrijving “scheldwoord” gegeven. Ook in het normale taalgebruik heeft dit woord de strekking om te beledigen. Uit de gang van zaken zoals deze uit het dossier blijkt, leidt de rechtbank af dat verdachte het woord “trut” kennelijk heeft gebruikt met de bedoeling om te beledigen, hetgeen wordt bevestigd door het feit dat verdachte in zijn kort ma de aanhouding afgelegde verklaring zijn excuses voor deze uitlating heeft aangeboden.
De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat de agente het haar toegevoegde woord “trut” onder deze omstandigheden, namelijk uitgesproken in openbare ruimte en in aanwezigheid van derden, beledigend heeft kunnen opvatten. De enkele omstandigheid dat zij optrad als politiefunctionaris maakt dat niet anders.
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
Feit 1: diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Feit 2: afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Feit 3: eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I).
Gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met daarnaast een werkstraf en een leerstraf als na te melden op zijn plaats. Bedoelde werkstraf zal moeten worden verricht op een projectplaats als opgenomen in de door de Stichting Reclassering Nederland gehanteerde lijst van projectplaatsen.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen – en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden – dat verdachte en zijn mededader(s) een diefstal en een afpersing met een gewelddadig en bedreigend karakter hebben gepleegd, waardoor de nog jeugdige slachtoffers angst hebben ondervonden en hun leed is berokkend. In het algemeen brengen dergelijke feiten gevoelens van onrust en angst in de samenleving teweeg.
Anderzijds houdt de rechtbank ermee rekening dat in de rapportage van de reclassering de kans op recidive laag wordt ingeschat, alsmede met het feit dat verdachte bezig is met een HBO-opleiding en daarnaast ook nog een baan heeft om zijn opleiding te financieren. Ten voordele van de verdachte wordt in aanmerking genomen dat verdachte in de loop van het onderzoek uit eigen initiatief openheid van zaken heeft gegeven. Ter terechtzitting heeft verdachte aangegeven dat hij gemotiveerd is om een leerstraf Alcohol en Delict te volgen. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een deels voorwaardelijke gevangenisstraf passend en zal zij voorts de leerstraf Alcohol en Delict opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 57, 266, 267, 310, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 94 dagen.
Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 60 dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot de navolgende taakstraffen, te weten:
een werkstraf gedurende 100 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 50 dagen.
een leerstraf Alcohol en Delict gedurende 28 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 14 dagen.
Heft op het -geschorste- bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door mrs. Hemrica, voorzitter, Borgerhoff Mulder en Van Breda, rechters, in tegenwoordigheid van Van Aalst, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 oktober 2006.