ECLI:NL:RBZUT:2006:AY8853

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
20 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
65382 - HA ZA 04-1106
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de gemeente tot invordering van dwangsommen en kosten in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 20 september 2006 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een bewoner en de Gemeente Lochem. De Gemeente had aan de bewoner een last onder dwangsom opgelegd om de permanente bewoning van een recreatiewoning te staken. De bewoner heeft deze last niet nageleefd, wat leidde tot een dwangbevel van de Gemeente om de verbeurde dwangsommen te innen, inclusief de kosten van invordering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de controlekosten, gemaakt door ambtenaren van de gemeente om de overtreding vast te stellen, niet onder de invorderingskosten vallen. Echter, de overige interne kosten van de gemeente, zoals het versturen van betalingsherinneringen en het opstellen van het dwangbevel, zijn wel als invorderingskosten aangemerkt. De rechtbank heeft de Gemeente het recht gegeven om deze kosten te verhalen op de bewoner, die als grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten is veroordeeld. De totale kosten aan de zijde van de Gemeente zijn begroot op € 3.136,00, inclusief het salaris van de procureur. De rechtbank heeft het dwangbevel voor een deel buiten werking gesteld, voor zover er hogere bedragen aan verbeurde dwangsommen en incassokosten zijn ingevorderd. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. M.J. van Lee.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK Zutphen
Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 65382 / HA ZA 04-1106
Vonnis van 20 september 2006
in de zaak van
[eiser ],
wonende te [plaats],
eiser in het verzet,
procureur mr. M. Kuiper,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE LOCHEM,
zetelende te Lochem,
gedaagde in het verzet,
procureur mr. S.W. Knoop,
advocaat mr. M.H. Blokvoort te Enschede.
Partijen zullen hierna [eiser] en gemeente genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 7 juni 2006
- de akte van de gemeente
- de antwoordakte van [eiser].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. Bij voormeld tussenvonnis is de gemeente opgedragen om bij akte de door haar gestelde invorderingskosten ad € 3.645,-- aan de hand van een gespecificeerde nota van bureau Pranger te onderbouwen.
2.2. Deze bewijsopdracht is zo specifiek geformuleerd omdat de gemeente bij conclusie van antwoord (sub 90) heeft gesteld dat zij voor het verrichten van invorderingsmaatregelen het bureau Pranger (hierna: Pranger) heeft ingeschakeld, dat Pranger haar tevens heeft geadviseerd over beslaglegging, stuiting van verjaring etc., dat Pranger daarnaast een deurwaarder heeft ingeschakeld en aangestuurd, dat Pranger voor deze werkzaamheden het in het dwangbevel genoemde bedrag van invorderingskosten in rekening heeft gebracht alsmede dat de gemeente deze kosten aan Pranger verschuldigd is.
2.3. De gemeente heeft bij akte geen nota van Pranger in het geding gebracht. De gemeente heeft aangevoerd dat zij voor het verrichten van invorderingsmaatregelen Pranger heeft moeten inschakelen alsmede dat zij het in het betekende dwangbevel genoemde bedrag van € 80,63 aan Pranger verschuldigd is.
2.4. De gemeente heeft vervolgens ten aanzien van de invorderingskosten een geheel andere weg ingeslagen. De gemeente heeft aangevoerd dat [eiser] zelf kosten heeft veroorzaakt, nu hij er voor gekozen heeft om de lastgeving niet na te leven, maar wel steeds te ontkennen dat hij zijn recreatiewoning illegaal bewoonde. Alle controles op voortzetting van het illegale gebruik van de recreatiewoning die zijn verricht na het verstrijken van de begunstigingstermijn, moesten worden verricht om de invordering van de dwangsommen mogelijk te maken. De kosten voor het verrichten van die controles dienen als invorderingskosten te worden beschouwd. Daarnaast moest ook informatie worden opgevraagd bij andere instanties, zoals de Rijksdienst voor het Wegverkeer en de Belastingdienst. Voorts zijn diverse betalingsnota’s en betalingsherinneringen verzonden en is het dwangbevel opgesteld en zijn er contacten geweest met Pranger voor het betekenen van het dwangbevel. Voornoemde kosten houden ook verband met het inzetten van ambtenaren. Deze kosten moeten onvermijdelijk worden gemaakt ten behoeve van de invordering van verbeurde dwangsommen. Het is redelijk ook die kosten aan te merken als buitengerechtelijke kosten, zodat ook deze als invorderingskosten bij het dwangbevel moeten worden geïnd. De invorderingskosten moeten niet op de gemeenschap kunnen worden afgewenteld, maar dienen voor rekening van [eiser] te komen. In totaal zijn er gedurende 51,2 uur invorderingswerkzaamheden verricht als volgt:
* controles recreatiewoning na verstrijken begunstigingstermijn (2 personen x 2 jaar x 2
controles per week= 200 x 5 minuten)= 16, 7uur;
* 8 keer betalingsherinneringen gestuurd ( 8 x 10 minuten)= 1,5 uur;
* opstellen dwangbevel, inclusief dossieronderzoek, besluitvorming in college van B&W,
contacten met Pranger= 15 uur;
* opstellen brieven aan andere instanties en verwerken reacties= 6uur;
* intern overleg dossier en overleg met advocaat na verstrijken begunstigingstermijn= 12
uur.
Uitgaande van een standaard-uurtarief van een medewerker van de gemeente van € 61,-- komt dit neer op een bedrag van € 3.123,20.
De gemeente is op goede gronden overgegaan tot het in rekening brengen van invorderingskosten ter hoogte van € 80,63 + € 3.645,--= € 3.725,43.
Subsidiair heeft zij recht op een bedrag aan invorderingskosten dat overeenkomt met het bedrag dat voortvloeit uit Rapport Voor-werk II: € 1.158,--.
2.5. [eiser] heeft met recht geen verweer gevoerd tegen het in rekening brengen van de betekeningskosten van het dwangbevel ad € 80,63.
2.6. [eiser] heeft op de inhoud van de akte van de gemeente niet anders gereageerd dan door te stellen dat de gemeente niet aan de bewijsopdracht heeft voldaan en strikt genomen heeft [eiser] daarin gelijk. Dit neemt niet weg dat het de gemeente zo lang geen eindvonnis is gewezen in beginsel vrij staat om haar stellingen aan te passen. [eiser] heeft daartegen geen bezwaar gemaakt en hij is in de gelegenheid geweest om ook op de nieuwe stellingen van de gemeente te reageren, maar heeft daarvan om hem moverende redenen afgezien.
2.7. Voorop wordt gesteld dat de gemeente op grond van het bepaalde in artikel
5: 33 lid 1 Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) bevoegd is bij dwangbevel het verschuldigde bedrag aan verbeurde dwangsommen, verhoogd met de op de invordering vallende kosten in te vorderen. In lid 2 is bepaald dat artikel 5:26, tweede tot en met vierde lid, van toepassing zijn.
In de Memorie van Toelichting (1996-1997, 25280, nr 3 onder artikelsgewijze toelichting onder D) staat vermeld: “In artikel 5:33, eerste lid, tweede volzin, betreffende de invordering van dwangsommen, is verzuimd om toe te voegen «verhoogd met de op de invordering vallende kosten». Deze toevoeging is wél opgenomen in de invorderingsregeling betreffende de kosten van bestuursdwang (artikel 5:26, eerste lid). Doordat artikel 5:33, tweede lid, echter alleen het tweede tot en met vierde lid van artikel 5:26 van toepassing verklaart, is de regeling over de verhoging van de op de invordering vallende kosten bij de invordering van dwangsommen abusievelijk buiten toepassing gebleven. Via de voorgestelde wijziging wordt deze omissie hersteld.”
2.8. De overtreder is op grond van het bepaalde in artikel 5:25 lid 1 Awb de kosten verbonden aan toepassing van bestuursdwang in beginsel verschuldigd en op grond van lid 4 van evengemelde wetsbepaling vallen ook de kosten van voorbereiding van bestuursdwang onder de te verhalen kosten. Uit de parlementaire geschiedenis van die bepaling blijkt duidelijk dat de kosten van ambtenaren of ander personeel belast met de voorbereiding en uitvoering van de feitelijke werkzaamheden ter uitvoering van de bestuursdwang door de gemeente op de overtreder verhaald kunnen worden. Daar waar er geen principieel verschil bestaat tussen een last onder dwangsom, gevolgd door invordering van verbeurde dwangsommen enerzijds en het toepassen van bestuursdwang na het verstrijken van de begunstigingstermijn anderzijds, wordt -bij gebreke van een contra-indicatie- geoordeeld dat het feit dat de wetgever in artikel 5:33 Awb verwijzing naar artikel 5: 25 lid 4 achterwege heef gelaten niet berust op een uitdrukkelijke keuze van de wetgever. Dit brengt met zich dat de publiekrechtelijke regeling in verhaal van de sub 2.4. gespecificeerde kosten, met uitzondering van de kosten van controles van de recreatiewoning na het verstrijken van de begunstigingtermijn, voorziet. Bedoelde controlekosten zijn immers gemaakt om overtreding van de last te kunnen vaststellen. Van invordering was op dat moment nog geen sprake, zodat deze kosten niet begrepen kunnen worden onder de op de invordering vallende kosten.
2.9. Tegen het aantal gemaakte uren noch tegen de hoogte van het door de gemeente gehanteerde uurtarief is door [eiser] verweer gevoerd. Een en ander brengt met zich dat de gemeente ter zake van incassokosten jegens [eiser] aanspraak kan maken op een bedrag van € 2.104,50 (34,5 uren x € 61,--).
2.10. [eiser] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van gemeente worden begroot op:
- vast recht € 241,00
- getuigenkosten € 0,00
- salaris procureur € 2.895,00 (5 punten × tarief € 579,00)
Totaal € 3.136,00
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. stelt het dwangbevel van 8 juni 2004 buiten werking, voor zover daarbij een hoger bedrag dan € 18.151,20 aan verbeurde dwangsommen is ingevorderd en voor zover daarbij een hoger bedrag dan € 2.104,50 aan incassokosten is ingevorderd,
3.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van gemeente tot op heden begroot op € 3.136,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over evengemeld bedrag indien [eiser] de proceskosten niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan de gemeente heeft voldaan,
3.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.4. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. van Lee en in het openbaar uitgesproken op 20 september 2006.