Rechtbank Zutphen
Sector Civiel
Afdeling Handel
Rolnummer: 71194 / HA ZA 05-743
Uitspraak: 21 december 2005
Vonnis van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
[eiseres]
gevestigd te [plaats],
eiseres,
procureur mr. A.J.H. Ozinga,
advocaat mr. J.C. Herweijer te 's-Gravenhage,
[gedaagden],
allen wonende te [plaats],
gedaagden,
procureur mr. F.W. Aartsen.
Partijen zullen hierna de Vereniging en [gedaagden] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 14 september 2005
- het proces-verbaal van comparitie van partijen van 11 november 2005.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. De Vereniging is op 23 augustus 1963 opgericht en heeft bij notariële akte van 11 november 1994 haar huidige formele status verkregen. De Vereniging heeft als doel het bevorderen en beoefenen van de hondensport.
Er zijn 24 leden. Het bestuur bestaat uit 5 leden.
2.2. De Vereniging exploiteert in haar clubgebouw, dat op het van de gemeente gehuurde terrein staat, een kantine. Regel is dat slechts een beperkt geldbedrag in de kantinekas zit en dat overtollige kasgelden in ronde bedragen periodiek door de kantinebeheerder aan de penningmeester worden afgedragen.
2.3. [overledene] (hierna: [overledene]) heeft als lid van het bestuur van de Vereniging vanaf 1972 de functie van penningmeester vervuld. [overledene] is op 19 februari 2005 overleden. [gedaagden] zijn de erfgenamen van [overledene].
2.4. [gedaagden] heeft de in de nalatenschap van [overledene] aangetroffen administratieve stukken (onder meer bankafschriften) alsmede een bedrag van € 1.080,-- aan contant geld aan de Vereniging overhandigd.
2.5. De Vereniging heeft bij brief van 26 april 2005 onder meer het navolgende aan [gedaagden] medegedeeld:
“Namens het bestuur (...) bevestig ik u dat wij helaas hebben moeten constateren dat uw overleden vader in de jaren dat hij penningmeester was van onze vereniging een groot geldbedrag heeft verduisterd. Voor zover wij op dit moment kunnen overzien gaat het om een bedrag van € 20.000,= (...)
Met deze brief stellen wij uw overleden vader, respectievelijk u als erven, aansprakelijk voor de door ons geleden en nog te lijden schade (...)
Wij verzoeken u vriendelijk binnen 10 dagen na heden het bedrag ad € 20.000,= over te maken op rekeningnummer (...).”
2.6. [gedaagden] heeft niet aan voormeld betalingsverzoek gedaan.
2.7. De Vereniging heeft krachtens daartoe strekkend verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank ten laste van [gedaagden] conservatoir beslag gelegd op de voormalige woning van [overledene], welke woning op dat moment reeds door [gedaagden] was verkocht.
3. De vordering
3.1. De Vereniging vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [gedaagden] hoofdelijk zal veroordelen om aan de Vereniging te betalen de somma van € 20.639,39, te vermeerderen met:
a. de wettelijke interest ingaande 6 mei 2005 althans ingaande 28 juni 2005, over een bedrag van € 18.824,27 en ingaande 21 augustus 1991 althans 28 juni 2005 over een bedrag van € 1.815,12, telkens tot aan de dag der voldoening;
b. de buitengerechtelijke incassokosten conform het rapport Voorwerk II;
3.2. de Vereniging legt aan haar vordering, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, de navolgende stellingen ten grondslag.
De door haar ingeschakelde accountant-administratieconsulent heeft vastgesteld dat er geen aansluiting is tussen de door de kantinebeheerder aan [overledene]
afgegeven kasgelden (zoals vermeld in het door de kantinebeheerder bijgehouden kasboek) en de door [overledene] op de bankrekening van de Vereniging gestorte kasgelden.
In de periode 26 maart 2000 tot en met 31 december 2000 is aan [overledene] afgegeven f 15.000,--, terwijl op de bankrekening f 7.000,-- is bijgeschreven. Verschil f 8.000,-- (€ 3.630,24).
In de periode 1 januari 2001 tot en met 31 december 2001 is aan [overledene] afgegeven f 19.000,--, terwijl op de bankrekening f 15.950,-- is bijgeschreven. Verschil f 3.050,-- (€ 1.384,03).
In de periode 1 januari 2002 tot en met 31 december 2002 is aan [overledene] afgegeven € 10.500,--, terwijl op de bankrekening € 2.360,-- is bijgeschreven. Verschil € 8.140,--.
In de periode 1 januari 2003 tot en met 31 december 2003 is aan [overledene] afgegeven € 8.200,--, terwijl op de bankrekening € 4.880,-- is bijgeschreven. Verschil € 3.320,--.
In de periode 1 januari 2004 tot en met 31 december 2004 is aan [overledene] afgegeven € 7.000,--, terwijl op de bankrekening € 5.570,-- is bijgeschreven. Verschil € 1.430,--.
In de periode 1 januari 2005 tot 26 maart 2005 is aan [overledene] afgegeven€ 2.000,--, terwijl op 26 maart 2005 in kas was € 1.080,--. Verschil € 920,--.
Het totale verschil bedraagt € 18.824,27. [overledene] heeft dit bedrag verduisterd.
[gedaagden] pleegt jegens de Vereniging een onrechtmatige daad door niet aan de Vereniging terug te betalen het bedrag waarmee [overledene] zich heeft verrijkt. De ongerechtvaardigde verrijking heeft plaatsgevonden door ontvreemding van de gelden door [overledene], althans doordat [overledene] de gelden van de Vereniging wel heeft ontvangen, maar niet heeft gestort op de bankrekening van de Vereniging of in de kas heeft gehouden.
Door de ontvreemding is de nalatenschap van [overledene] met een gelijk bedrag verrijkt.
De vooroverleden echtgenote van [overledene] heeft -naar recent aan het licht is gekomen- op 21 augustus 1991 buiten medeweten of goedvinden van de Vereniging een bedrag van f 4.000,-- (€ 1.815,12) van de bankrekening van de Vereniging opgenomen. [overledene] was enig erfgenaam van zij echtgenote. [overledene] is derhalve verrijkt met bedoeld bedrag en zijn nalatenschap is met hetzelfde bedrag ten onrechte bevoordeeld.
Verder is geconstateerd dat op 3 januari 2003 van de bankrekening van de Vereniging een bedrag van € 699,85 is overgeschreven op rekeningnummer [nummer], welke rekening ten name staat van [overledene]. [overledene] heeft dit bedrag ten onrechte aan zichzelf overgemaakt.
4. Het verweer
4.1. [gedaagden] concludeert dat de rechtbank de Vereniging bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vordering, althans haar deze zal ontzeggen met haar veroordeling in de kosten van het geding.
4.2. Op het verweer van [gedaagden] zal, voor zover van belang, hierna nader worden ingegaan.
5. De beoordeling
5.1. [overledene] heeft bij leven als lid van het bestuur van de Vereniging de functie van penningmeester vervuld. Op grond van artikel 2:9 BW is elke bestuurder tegenover de rechtspersoon gehouden tot een behoorlijke taakvervulling. Voor aansprakelijkheid op de voet van voormeld artikel is vereist dat aan de bestuurder een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Of in een bepaald geval plaats is voor een ernstig verwijt als hier bedoeld, dient te worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval. Indien in rechte komt vast te staan dat [overledene] zich wederrechtelijk gelden van de Vereniging heeft toegeëigend, hetgeen de grondslag is van het grootste gedeelte van de vordering, treft [overledene] in beginsel een ernstig verwijt en zijn zijn erfgenamen, [gedaagden], als zijn rechtsopvolger onder algemene titel in beginsel gehouden de dientengevolge door de Vereniging geleden schade aan de Vereniging te vergoeden.
De Vereniging heeft zich met betrekking tot de gestelde verduistering ook op ongerechtvaardigde verrijking beroepen, maar dit beroep mist in deze zelfstandige betekenis.
5.2. Anders dan [gedaagden] heeft aangevoerd wenst de Vereniging niet alsnog rekening en verantwoording van het door [overledene] gevoerde bestuur. Het gaat in deze procedure in hoofdzaak over de vraag of [overledene] zich wederrechtelijk gelden van de Vereniging heeft toegeëigend. De bewijslast van deze door [gedaagden] gemotiveerd bestreden stelling rust op de Vereniging. Aan hetgeen [gedaagden] in zijn conclusie van antwoord onder 33 tot en met 35 heeft aangevoerd kan dan ook verder voorbij worden gegaan.
5.3. De -kort samengevatte- stelling van [gedaagden] dat de Vereniging -in strijd met haar statuten- nimmer controle heeft uitgeoefend op het door [overledene] gevoerde financieel beheer, hetgeen door de Vereniging niet wordt tegengesproken, rechtvaardigt geen beroep op rechtsverwerking. Voor een geslaagd beroep op rechtsverwerking is in deze immers in ieder geval vereist dat de Vereniging reeds voor het overlijden van [overledene] wetenschap had van de door haar gestelde onregelmatigheden. Dit is evenwel niet het geval.
5.4. Met betrekking tot de gestelde verduistering wordt vooropgesteld dat de Vereniging weliswaar tevens heeft gesteld dat [overledene] in de periode 9 november 1990 / 1 februari 2000 een aanzienlijk aan de Vereniging toekomend geldbedrag heeft verduisterd, maar daargelaten dat [gedaagden] ook die verduistering gemotiveerd heeft weersproken, heeft de Vereniging haar vordering beperkt tot de periode 26 maart 2000 / 26 maart 2005. Daar [overledene] op 19 februari 2005 is overleden loopt de in deze relevante periode af op laatstgenoemde datum.
Het door [overledene] vóór 26 maart 2000 gevoerde financieel beheer is dan ook niet van belang.
5.5. [gedaagden] heeft gemotiveerd de juistheid bestreden van de in het kasboek
aangetekende afrekeningen met [overledene]. De Vereniging zal dan ook overeenkomstig haar aanbod worden toegelaten om te bewijzen dat door of namens de kantinebeheerder van de Vereniging kasgelden in de hiervoor sub 3.2 vermelde omvang aan [overledene] ter beschikking zijn gesteld.
5.6. Indien de omvang van de aldus aan [overledene] ter beschikking gestelde gelden in rechte komt vast te staan, is daarmee nog niet gezegd dat het verschil tussen de ontvangsten en de door [overledene] op de bankrekening van de Vereniging gestorte gelden door [overledene] is verduisterd. Immers, [gedaagden] heeft ten verwere aangevoerd dat [overledene] ten behoeve van de Vereniging vele contante inkopen verzorgde, met name de inkopen van grote hoeveelheden sterke drank (jenever, Berenburger en vieux) bij de Makro, de inkopen van attributen ten behoeve van de hondensport, de inkopen voor de jaarlijkse barbecue, bloemen, bekers e.d. Daarnaast werden bij vele hondenwedstrijden uitgaven gedaan, zoals de vergoeding van kosten van examinatoren e.d. Ook is er enkele jaren geleden een nieuwe c.v.- ketel geplaatst in het verenigingsgebouw, welke uitgave kennelijk contant is geschied. Ook deze uitgaven blijken niet uit de administratie van de Vereniging. Het enkele feit dat uitgaven thans niet meer zijn te herleiden, wil niet zeggen dat [overledene] gelden heeft ontvreemd, aldus nog steeds [gedaagden]
De Vereniging heeft een en ander bij gelegenheid van de comparitie van partijen gemotiveerd bestreden.
De bewijslast van de gestelde verduistering rust op de Vereniging. Het leggen van de bewijslast op [gedaagden] ter zake van het door hem gevoerde verweer zou in wezen neerkomen op het partieel afleggen van rekening en verantwoording van het door [overledene] gevoerde beheer over de financiën. Daartoe is [gedaagden] als erfgenaam noch gehouden noch in staat.
De Vereniging zal dan ook reeds nu om proces-economische redenen worden toegelaten om te bewijzen welke uitgaven er in de in deze relevante periode ten behoeve van de Vereniging zijn gedaan en dat die uitgaven door andere leden dan [overledene] zijn betaald met gelden die zij niet van [overledene] hebben ontvangen.
5.7. Met betrekking tot de overboeking van het bedrag van € 699,85 van de bankrekening van de Vereniging naar het rekeningnummer van [overledene] heeft [gedaagden] ten verwere aangevoerd dat dit bedrag ziet op de door de Vereniging aan de gemeente verschuldigde huur van het clubterrein. [gedaagden] vermoeden dat [overledene] abusievelijk het privé-bankrekeningnummer heeft gebruikt bij overmaking van bedoeld bedrag ten behoeve van de Vereniging en dat hij dit vervolgens heeft gecorrigeerd.
[gedaagden] heeft in dit verband als productie 4 twee rekeningafschriften in het geding gebracht, welke dit verweer genoegzaam ondersteunen.
De Vereniging heeft daarop bij gelegenheid van de comparitie van partijen niet meer gerespondeerd. Niet gezegd kan worden dat [overledene] zich bedoeld bedrag wederrechtelijke heeft toegeëigend, zodat dit onderdeel van de vordering voor afwijzing gereed ligt.
5.8. [gedaagden] heeft erkend dat zijn moeder op 21 augustus 1991 een bedrag van f 4.000,-- heeft opgenomen van de spaarrekening van de Vereniging. Dit heeft evenwel niet tot gevolg dat het tot vergoeding van dit bedrag (in euro’s € 1.815,12) strekkende onderdeel van de vordering voor toewijzing vatbaar is.
Immers, zo bedoelde opname al onrechtmatig was, is dit een onrechtmatige daad van de inmiddels overleden moeder van [gedaagden]
De Vereniging heeft dit onderdeel van de vordering niet ingesteld tegen [gedaagden] in zijn hoedanigheid van rechtsopvolger onder algemene titel van zijn moeder. De Vereniging heeft in dit verband niet méér gesteld dan dat [overledene] en thans [gedaagden] ongerechtvaardigd zijn verrijkt met bedoeld bedrag.
Ook al zou de echtgenote van [overledene] het in 1991 opgenomen geld voor privé-doeleinden hebben aangewend, dan is daarmee zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet gezegd dat en in hoeverre [overledene] daarmee bij leven is verrijkt en al helemaal niet of de nalatenschap van [overledene] met dat bedrag of een gedeelte daarvan is bevoordeeld.
Dit brengt met zich dat dit onderdeel van de vordering niet voor toewijzing vatbaar is.
5.9. Het vorenoverwogene leidt tot na te melden beslissing.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
5.10 Partijen moeten er op voorbereid zijn dat de rechtbank op een zitting bepaald voor het getuigenverhoor een mondeling tussenvonnis kan wijzen waarbij een verschijning van partijen op diezelfde zitting wordt bevolen om inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Zij moeten daarom in persoon op het getuigenverhoor verschijnen. Een rechtspersoon moet ter zitting vertegenwoordigd zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en bevoegd is tot vertegenwoordiging.
6. De beslissing
De rechtbank
6.1. laat de Vereniging toe te bewijzen:
a. dat door of namens haar kantinebeheerder aan [overledene] contante geldbedragen uit de kantinekas zijn overhandigd als volgt:
-in 2000 een bedrag van in totaal f 15.000,--
-in 2001 een bedrag van in totaal f 19.000,--
-in 2002 een bedrag van in totaal € 10.500,--
-in 2003 een bedrag van in totaal € 8.200,--
-in 2004 een bedrag van in totaal € 7.000,--
-in 2005 een bedrag van in totaal € 2.000,--
b. welke uitgaven er in de periode 26 maart 2000 tot 19 februari 2005 ten behoeve van de Vereniging zijn gedaan en dat die uitgaven door andere leden dan [overledene] zijn betaald met gelden die zij niet van [overledene] hebben ontvangen,
6.2. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 4 januari 2006 voor uitlating door de Vereniging of zij bewijs wilt leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
6.3. bepaalt dat de Vereniging, indien zij geen bewijs door getuigen wilt leveren maar wel bewijsstukken wilt overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
6.4. bepaalt dat de Vereniging, indien zij getuigen wilt laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden februari tot en met april 2006 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
6.5. bepaalt dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. D. Vergunst in het gerechtsgebouw te Zutphen aan de Martinetsingel 2,
6.6. bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
6.7. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Vergunst en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2005.
Rechtbank Zutphen
Sector Civiel
Afdeling Handel
Rolnummer: 71194 / HA ZA 05-743
Uitspraak: 24 mei 2006
Vonnis van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
[eiseres]
gevestigd te [plaats],
eiseres,
procureur mr. A.J.H. Ozinga,
advocaat mr. J.C. Herweijer te 's-Gravenhage,
[gedaagden],
allen wonende te [plaats],
gedaagden,
procureur mr. F.W. Aartsen.
Partijen zullen hierna de Vereniging en [gedaagden] genoemd worden.
7. De procedure
7.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 21 december 2005
- de akte depot van producties in civiele procedure, houdende de verklaring van de
griffier dat de procureur van de Vereniging op 6 april 2006 ter griffie heeft
gedeponeerd een kasboekje met bruine kaft en opschrift [getuige A]
- het proces-verbaal van het op 6 april 2006 gehouden getuigenverhoor aan de zijde
van de Vereniging, waarbij als getuigen zijn gehoord: [getuige B], [getuige C], [getuige D], [getuige E], [getuige F], [getuige G], [getuige H] en
[getuige I].
7.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
8. De verdere beoordeling
8.1. Bij voormeld tussenvonnis is de Vereniging toegelaten te bewijzen:
a. dat door of namens haar kantinebeheerder aan [overledene] contante geldbedragen uit de kantinekas zijn overhandigd als volgt:
-in 2000 een bedrag van in totaal f 15.000,--
-in 2001 een bedrag van in totaal f 19.000,--
-in 2002 een bedrag van in totaal € 10.500,--
-in 2003 een bedrag van in totaal € 8.200,--
-in 2004 een bedrag van in totaal € 7.000,--
-in 2005 een bedrag van in totaal € 2.000,--
b. welke uitgaven er in de periode 26 maart 2000 tot 19 februari 2005 ten behoeve van de Vereniging zijn gedaan en dat die uitgaven door andere leden dan [overledene] zijn betaald met gelden die zij niet van [overledene] hebben ontvangen,
8.2. Met betrekking tot beide onderdelen van het probandum heeft getuige [getuige J] het navolgende verklaard:
“Ik ben in de periode 2000 - 2005 kantinebeheerder van de club geweest en ik ben dat nog steeds. Het was de afspraak met [overledene] dat ik, zo gauw hij kwam, hem een boterhamzakje met ƒ 1.000,- en de bonnetjes overhandigde. Het was altijd zo dat ik hem ƒ 1.000,- of € 500,- gaf. Ik zorgde er zelf voor dat ik voldoende wisselgeld en geld voor aankopen in kas hield. (...) Het kwam ook wel voor dat [overledene] bijvoorbeeld een keurmeester of bloemen moest betalen en dan kwam hij bij mij. Ik gaf hem dan het benodigde geld uit de kas. Mijn kas bestaat uit een Qualitystreet blikje, daarin bewaar ik in apart zakje het papiergeld naar soort. Al het papiergeld zit weer in een boterhamzakje waar ook de bonnetjes bijzitten.(...) Het blikje gaat met de rest van de inhoud altijd met mij mee, nooit met een ander. Het blikje neem ik mee naar huis in de auto. Ik bewaar het thuis in de kelder. (...) Als ik bijvoorbeeld tien vijftigjes heb, dan geef ik dat af tenzij er nog aankopen moeten worden gedaan. Zo geef ik geld aan degene die zorgt voor de inkoop van het hondenvoer. Het bedrag van ƒ 1.000,- of € 500,- nam ik uit de kas. Ik telde dat zelf. Er telde niemand mee. Het zakje met de bonnetjes knoopte ik dan dicht. (...) Als ik dat geld uittelde voor [overledene], zaten er vaak mensen aan de bar. [overledene] telde het geld niet na en stak het zakje gewoon in zijn binnenzak. Ik heb nooit van [overledene] gehoord dat er niet het juiste bedrag in zat, niet te weinig en niet teveel. Wat [overledene] uit de kantinekas kreeg, schreef ik op in mijn agenda. Ik schreef het op op de dag dat ik het geld geteld had en het zakje klaargemaakt en ik schreef op welk bedrag ik aan [overledene] gaf. Het kwam wel voor dat ik het zakje al klaar had maar dat [overledene] er niet was en ook niet kwam op die dag. Het zakje dat ik dan klaar had gemaakt bewaarde ik dan in een zijzakje met een rits van de tas waar ik eerder over heb verklaard. Als ik een rustig moment had, schreef ik mijn aantekeningen in mijn agenda over in het kasboek. Daar wist [overledene] ook van. U houdt mij de kopieën van het kasboek voor. Dat is het kasboek waar ik het over heb. Op die manier kwam het voor dat ik een paar regels tegelijk in het kasboek opnam. (...) Het kasboekje bewaarde ik in de bovenste la van de kantine.
Het blikje staat achter de bar. Als je echt wilt, kan je daar wel bijkomen. Je moet dan wel heel ver reiken en ik zit er altijd achter.
U vraagt mij of ik het geld voor aankopen wel eens haalde uit het zakje dat ik al klaar had voor [overledene].(...) In de periode 2000- 2005 is het niet voorgekomen dat ik geld heb gehaald uit het zakje dat ik voor [overledene] klaar had. Het kwam voor dat andere leden wel eens aankopen voor de club deden zoals een pakwerkersstok en mouwen. Zij hadden dan toestemming van het bestuur voor die aankopen en kregen het geld van mij uit het blikje. De prijzenbekers werden betaald uit de clubkas.
Ik weet dat [overledene] één keer de barbecue heeft georganiseerd en dat was met het 40 jarig jubileum. Er was één jaarlijkse barbecue bij de onderlinge wedstrijd en die organiseerde [overledene] niet. Ik betaalde die barbecues uit de clubkas. Toen [overledene] de barbecue organiseerde, heb ik hem niet betaald. Ik weet niet hoe die barbecue is betaald.
Op alle bonnetjes die [overledene] heeft ontvangen stond mijn handtekening of de aantekening “voldaan”. Ik heb het dan over de inkoopbonnen en de bonnen van de leden waarop wordt bijgehouden wat zij verbruiken (...).
Ik ben al zeker twintig jaar kantinebeheerder. (...)
U houdt mij een kasboekje voor met bruine kaft waar [getuige A] op staat. Dat is het kasboekje waarover ik heb verklaard.(...)
Ik hield niet bij op welke datum ik het zakje afgaf aan [overledene]. (...) Het is twee keer voorgekomen dat ik bij een clubavond niet aanwezig was in verband met mijn reuma. Mijn man verving mij dan achter de bar.
Op een nadere vraag van mr. Herweijer antwoord ik als volgt.
Ik heb in 2002 reuma gekregen. Ik weet dat ik daardoor een keer er niet ben geweest. Toen hadden we de individuele bij [naam voetbalclub]. De tweede keer is niet zo lang geleden. Dat was op een zondag bij een test. Het kan een jaar geleden zijn geweest of begin dit jaar.”
8.3. Uit de inhoud van deze getuigenverklaring kan worden afgeleid dat de kantinebeheerder als enige de kas van de Vereniging beheerde, dat zij met regelmaat overtollig kasgeld in ronde bedragen van f 1.000,--/€ 500,-- aan [overledene] heeft overhandigd, dat zij daarvan aantekening hield in het ter griffie gedeponeerde kasboekje, dat leden van de Vereniging, onder wie [overledene], indien zij uitgaven moesten doen ten behoeve van de Vereniging, daarvoor van de kantinebeheerder geld uit de kas kregen en dat bedoelde gelden -in ieder geval in de in deze relevante periode- door de kantinebeheerder niet werden gehaald uit het zakje waarin zich het voor [overledene] bestemde overtollige kasgeld bevond.
Voormelde gang van zaken wordt in grote lijnen door de -in onderling verband en samenhang beschouwde- verklaringen van de overige getuigen bevestigd.
8.4. Dat [overledene] vele contante inkopen ten behoeve van de Vereniging heeft gedaan zoals door [gedaagden] in zijn conclusie van antwoord onder 31 omschreven, kan gelet op de getuigenverklaring van -onder meer- [getuige B], voor wat betreft in deze relevante periode, niet worden aangenomen. Indien al van bedoelde uitgaven sprake was, dan gebruikte [overledene] geld uit de kas, aldus [getuige B]. Nu [getuige B] heeft verklaard dat [getuige G] en [getuige H] grote(re) hoeveelheden drank in de Makro kochten en zij daar betaalden met het kasgeld dat zij van de kantinebeheerder hadden gekregen, moet er in deze van worden uitgegaan dat daar waar [getuige B] heeft verklaard dat [overledene] geld uit de kas gebruikte, [overledene] dat geld van de kantinebeheerder uit de door haar beheerde kas heeft gekregen. Geen der getuigen heeft immers verklaard dat [overledene] zelfstandig toegang had tot de door de kantinebeheerder beheerde kas.
8.5. Er bestaan geen aanwijzingen dat de door de kantinebeheerder in het kasboekje genoteerde bedragen niet overeenstemmen met de door haar aan [overledene] overhandigde bedragen. De kantinebeheerder heeft een plausibele verklaring gegeven voor het feit dat de data in het kasboekje niet altijd overeenstemmen met de data waarop bedoelde gelden feitelijk door haar aan [overledene] zijn overhandigd. Het door [gedaagden] bij conclusie van antwoord sub 28 gedane bewijsaanbod dat [overledene] op 5 februari 2002 onmogelijk gelden van de kantinebeheerder in ontvangst kan hebben genomen, wordt dan ook als niet van belang gepasseerd. Hetzelfde geldt om die reden voor het onder 55 sub a gedane bewijsaanbod.
Bij deze stand van zaken dient -anders dan [gedaagden] ten verwere heeft aangevoerd- van de authenticiteit van het kasboekje te worden uitgegaan, zodat in deze zal worden uitgegaan van de bedragen zoals die in dat kasboekje staan vermeld. Niet is komen vast te staan dat [overledene] uit een of meer zakjes, die hem door de kantinebeheerder zijn overhandigd, gelden heeft aangewend ten behoeve van de Vereniging. Daar waar namens [gedaagden] ter comparitie anders is verklaard (overigens zonder het noemen van jaartallen) staat [gedaagden] daarin alleen. Aan het vorenstaande doet niet af dat in één geval, de door [overledene] georganiseerde barbecue in verband met het 40 jarig jubileum (in 2003), de kantinebeheerder heeft verklaard dat zij niet weet hoe die barbecue is betaald. Het in de conclusie van antwoord onder 55 sub b door [gedaagden] gedane aanbod om te bewijzen dat vele contante uitgaven ten behoeve van de Vereniging door [overledene] werden gedaan is, bij gebreke van bedragen en concrete tijdstippen waarop die uitgaven zouden zijn gedaan, te vaag om gehonoreerd te kunnen worden.
Dit brengt met zich dat [overledene] de door hem van de kantinebeheerde ontvangen bedragen integraal op de bankrekening van de Vereniging had moeten storten.
8.6. Uit de inhoud van het kasboekje kan tegen de achtergrond van het vorenstaande worden afgeleid dat [overledene] van de kantinebeheerder aan overtollige kasgelden in de periode 26 maart 2000 tot 19 februari 2005 heeft ontvangen:
- in 2000 een bedrag van f 15.000,--
- in 2001 een bedrag van f 19.000,--
- in 2002 een bedrag van € 10.500,--
- in 2003 een bedrag van € 8.200,--
- in 2004 een bedrag van € 7.000,--
- in 2005 een bedrag van € 2.000,--
8.7. [gedaagden] heeft niet gemotiveerd bestreden dat het verschil tussen bedoelde bedragen en de -met kopieën van rekeningafschriften gestaafde- bijschrijvingen op de bankrekening van de Vereniging over voormelde periode in totaal € 18.824,27 bedraagt. Dit bedrag is ten onrechte niet door [overledene] op de bankrekening van de Vereniging gestort. De Vereniging heeft in dit verband gesproken van verduistering. Dat [overledene] bedoeld bedrag verduisterd heeft, dat wil zeggen dat hij dat bedrag voor privé-doeleinden heeft aangewend dan wel dat bedrag onder zich heeft gehouden met de intentie om dit niet aan de Vereniging af te dragen, is in het kader van de onderhavige procedure niet komen vast te staan. Wel kan worden geconcludeerd dat [overledene] minst genomen hoogst onzorgvuldig is omgegaan met de aan hem door de Vereniging toevertrouwde gelden. Dit vindt ook steun in de ook door [gedaagden] afgelegde verklaringen, dat [overledene] de zakjes wel onder de bank in de woonkamer bewaarde en tenminste eenmaal moest constateren dat hij een eerder afgegeven zakje nog in zijn zak had toen hij een nieuw zakje van de kantinebeheerder kreeg. Bij gebreke van feiten en/of omstandigheden, waaruit zou kunnen worden afgeleid dat [overledene] bedoelde handelwijze niet of slechts in verminderde mate zou kunnen worden toegerekend, treft [overledene] ter zake een ernstig verwijt. [overledene] is op grond van het bepaalde in artikel 2: 9 BW aansprakelijk voor de door de Vereniging als gevolg van zijn onzorgvuldige taakvervulling geleden schade, die gelijk is aan voormeld bedrag van € 18.824,27. [gedaagden] is dan ook als rechtsopvolger onder algemene titel gehouden die schade aan de Vereniging te vergoeden, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 mei 2005.
8.8. Gesteld noch gebleken is dat de Vereniging in deze buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt, zodat dit onderdeel van de vordering niet voor toewijzing vatbaar is.
8.9. Anders dan [gedaagden] heeft gesteld, kan niet gezegd worden dat het beslag op de ten tijde van de beslaglegging reeds verkochte woning nodeloos is gelegd. [gedaagden] hebben in dit verband verwezen naar het bepaalde in artikel 7: 3 BW. Blijkens dit artikel kan de koop van een registergoed worden ingeschreven in de openbare registers en kan onder meer een conservatoir beslag, waarvan het proces-verbaal na de inschrijving van de koop is ingeschreven, niet tegen de koper worden ingeroepen. [gedaagden] heeft evenwel volstaan met verwijzing naar voormeld wetsartikel, zonder dat hij heeft gesteld dat de koper van de betreffende woning de koop daadwerkelijk in de openbare registers heeft ingeschreven, laat staat dat [gedaagden] heeft gesteld dat de inschrijving van het beslag eerst na de inschrijving van de koop heeft plaatsgevonden. De vordering van de Vereniging om [gedaagden] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten is dan ook gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 357,08 voor verschotten en € 452,00 voor salaris procureur (1 rekest x € 452,00).
8.10. [gedaagden] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank begroot de proceskosten aan de zijde van de Vereniging op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding € 85,60
- vast recht € 360,00
- getuigenkosten € 504,40
- salaris procureur € 1.356,00 (3,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 2.306,00
8.11. Het vorenoverwogene leidt tot na te melden beslissing. Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.
9. De beslissing
De rechtbank
9.1. veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan de Vereniging te betalen een bedrag van € 18.824,27 (achttienduizend achthonderd vierentwintig euro en zevenentwintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over voormeld bedrag vanaf 6 mei 2005 tot de dag van volledige betaling,
9.2. veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 809,08,
9.3. veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van de Vereniging tot op heden begroot op € 2.306,00,
9.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
9.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. C. M. Willemse en in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2006.