Rechtbank Zutphen
Sector Civiel
Afdeling Handel
Rolnummer: 70932 / HA ZA 05-693
Uitspraak: 3 mei 2006
Vonnis in hoofdzaak van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van
[eiseres]
wonende te [plaats],
eiseres,
procureur mr. H. Grootjans,
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde,
procureur mr. W.H.A. Buiting,
advocaat mr. A. Wiltink te Doetinchem.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 20 juni 2005
- de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring
- de incidentele conclusie van antwoord tot oproeping in vrijwaring
- het vonnis in het incident van 2 november 2005
- de conclusie van antwoord
- het tussenvonnis van 15 februari 2006
- de akte van depot van 14 maart 2006
- het proces-verbaal van comparitie van 21 maart 2006.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
[eiseres] is sinds 1968 eigenaar van de woning aan de [adres]. De ouders van [eiseres], die de grond op 2 januari 1956 hebben gekocht, hebben de woning gebouwd. Bij de afwikkeling van de nalatenschap van de vader is de woning aan [eiseres] toegescheiden.
2.2. [gedaagde] heeft in 2005 de woning aan de [adres] gekocht van de [vorige eigenaar], hierna [vorige eigenaar]. In februari 2005 heeft [gedaagde] een kadastrale meting laten uitvoeren. Uit die kadastrale meting kwam naar voren dat de bestaande erfgrens afweek van de kadastrale grens.
Van de kadastrale meting is een relaas van bevindingen opgesteld op 8 februari 2005 door [naam] terwijl op een kadastrale kaart is ingetekend waar de kadastrale erfgrens loopt.
2.3. Op 14 maart 2005 heeft de partner van [gedaagde], aan [eiseres] meegedeeld dat de daaropvolgende dag het perceel van [gedaagde] tot aan de kadastrale erfgrens zou worden afgegraven.
2.4. Op 15 maart 2005 heeft [gedaagde] met behulp van een kraan de strook grond laten ontdoen van alle beplanting en hekwerk en heeft zij een bouwhek laten plaatsen op de kadastrale erfafscheiding.
2.5. Bij brief van 18 maart 2005 van [eiseres] aan [gedaagde], evenwel is bedoeld [gedaagde], staat: “Graag wil ik u hierbij op de hoogte stellen van de huidige situatie tot het stuk grond dat u 15 maart 2005 op onrechtmatige wijze in uw bezit hebt genomen. (...)
In 1955 heeft mijn moeder, [moeder eiseres], het perceel gekocht alwaar zij het huis heeft laten bouwen dat er nu nog staat. In beginsel was de bewuste strook nog niet bij het perceel betrokken, maar is er later bijgekocht, onder geldige titel, van grondeigenaar en architect P. de Vries. Dit laatste is blijkbaar niet in het kadaster opgenomen, maar het stuk grond is wel in gebruik genomen als zijnde grond die bij het perceel hoort. (...)
2.6. De rechtsbijstandverzekeraar van [vorige eigenaar] heeft op 3 mei 2005, voor zover hier relevant, aan de raadsman van [gedaagde] geschreven: “(...) Verder heeft cliënt mij medegedeeld dat hij in 1987 direct tegen de erfgrens met nummer [nummer] aan, maar op eigen grond, een hekwerk en gaas heeft geplaatst.
Van verkrijgende verjaring zou dientengevolge nog geen sprake kunnen zijn. Gaarne verneem ik van u of mevrouw [eiseres] haar stelling, dat de litigieuze strook grond door middel van verkrijgende verjaring haar eigendom is geworden, kan bewijzen of reeds heeft bewezen. (...)”
3. De vordering
3.1. [eiseres] vordert, na wijziging van eis, dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
a. zal bepalen dat [eiseres] eigenaar is geworden op grond van verkrijgende verjaring van een gedeelte van het perceel, plaatselijk bekend [adres], kadastraal bekend [kadasternummer A te plaats], gemeente [plaats], gerekend 1 meter en 30 centimeter vanaf de kadastrale perceelsgrens met perceel [kadasternummer B te plaats], gemeente [plaats], zulks over een lengte van 34 meter langs deze kadastrale perceelsgrens;
b. [gedaagde] zal veroordelen om binnen één week na betekening van het te wijzen vonnis het gedeelte van het perceel [adres], kadastraal bekend [kadasternummer A te plaats], gemeente [plaats], gerekend 1 meter en 30 centimeter vanaf de kadastrale perceelsgrens met [adres], [kadasternummer B te plaats], gemeente [plaats] en over een lengte van 34 meter langs deze kadastrale perceelsgrens, te ontruimen en ontruimd te houden en dit perceel ter vrije beschikking te stellen aan [eiseres], zulks onder verbeurte van een dwangsom, voor elke dag dan wel een gedeelte van een dag, van € 500,--, met een maximum van € 25.000,--, waarop [gedaagde] in gebreke blijft aan dit vonnis te voldoen, onder gelijktijdige machtiging aan [eiseres] om met behulp van de sterke arm der Justitie en Politie en op kosten van [gedaagde] eventueel de ontruiming van het genoemde perceel te bewerkstelligen;
c. [gedaagde] zal veroordelen om aan [eiseres] te betalen de schade die zij heeft geleden ten gevolge van de onregelmatige / onrechtmatige ontruiming van de strook grond door [gedaagde] met een breedte van 1 meter en 30 centimeter en een lengte van 34 meter langs de perceelsgrens tussen de percelen [adres], kadastraal bekend [kadasternummer A] en [adres], kadastraal bekend [kadasternummer B], beide gelegen te [plaats], gemeente [plaats]. De schade wordt begroot op € 2.285,=, althans te bepalen dat deze schade dient te worden opgemaakt bij staat en volgens de Wet;
subsidiair:
d. indien de vordering sub a. wordt toegewezen op grond van artikel 5:47 BW ter grensbepaling van de beide percelen, plaatselijk bekend [adres], kadastraal bekend [kadasternummer A] en [adres], kadastraal bekend [kadasternummer B], beide gelegen te [plaats], gemeente [plaats], als grenslijn aanwijst een lijn, gelegen over een afstand van 34 meter, gerekend vanaf de voorkant van de beide genoemde percelen over een breedte van 1 meter 30 centimeter op het perceel [adres], sectie D nummer 622 te [plaats], gemeente [plaats], gerekend vanaf de kadastrale grenslijn van perceel [adres], [kadasternummer B] te [plaats], gemeente [plaats], onder gelijktijdige bepaling dat de bij dit vonnis vastgestelde grensbepaling tussen beide genoemde percelen, overeenkomstig art. 3:17 lid 1 sub e en f BW dient te worden geregistreerd in de in dit artikel van het BW genoemde openbare registers, onder gelijktijdige verplichting van [gedaagde] om zonodig mee te werken aan de registratie in de openbare registers van dit vonnis, onder gelijktijdige bepaling dat indien de medewerking voor de registratie van dit vonnis door [gedaagde] noodzakelijk is, [gedaagde] een boete verbeurt ten behoeve van [eiseres] van € 100,-- per dag met een maximum van € 10.000,-- voor elke dag dan wel een gedeelte van een dag dat na betekening van dit vonnis, [gedaagde] in gebreke blijft aan dit vonnis te voldoen;
met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.2. [eiseres] legt aan haar vorderingen tegen de achtergrond van de vaststaande feiten de navolgende stellingen ten grondslag. Ten titel van toescheiding bij nalatenschap / koop is [eiseres] eigenaar geworden van de strook grond. Mocht deze koop / toescheidingsakte niet zijn geregistreerd in de registers van het Kadaster, dan is [eiseres] door verkrijgende verjaring eigenaar geworden. Zowel [eiseres] als haar rechtsvoorgangers hebben die strook grond vanaf 1955 tot en met 15 maart 2005 onafgebroken in bezit gehad. Mocht de ontruimingsvordering worden toegewezen en mocht de exacte grenslijn niet in het kadaster geregistreerd staan, dan verzoekt [eiseres] de rechtbank een grenslijn aan te wijzen over een afstand van 34 meter, 1 meter 30 centimeter van de zijde van de kadastrale grenslijn tussen de percelen.
4. Het verweer
4.1. [gedaagde] concludeert dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [eiseres] niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vorderingen, althans deze vorderingen zal afwijzen als zijnde onjuist en ongegrond, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure.
4.2. [gedaagde] voert tegen de achtergrond van de vaststaande feiten de navolgende verweren. [eiseres] heeft ten tijde van de kadastrale meting niet geprotesteerd tegen de vaststelling van de erfgrens door het kadaster. Aldus is er overeenstemming bereikt over de loop van die erfgrens. [eiseres] is bovendien akkoord gegaan met de aangekondigde afgraving, evenwel onder de voorwaarde dat de planten die op dat stuk grond stonden in tact zouden blijven en aan haar zouden toekomen. Zij heeft ook geen bezwaar gemaakt bij de plaatsing van het hekwerk in maart 2005. Dat [eiseres] wellicht enige tijd een stuk grond in bezit had, dat haar niet toebehoorde, is dan niet (meer) relevant. De feitelijke grens wijkt niet af van de kadastrale grens. Het kadaster geeft de juiste feitelijke grenzen aan. Van een fout in de registers blijkt op geen enkele wijze zodat geen sprake kan zijn van goede trouw aan de zijde van [eiseres]. Voor zover de verjaringstermijn van 20 jaar zou zijn gaan lopen, dan is deze gestuit doordat [vorige eigenaar] in 1987 heeft aangeduid welke grond tenminste aan hem toebehoort. [gedaagde] betwist dat [eiseres] schade heeft geleden. Zij heeft immers alle planten die zich op de strook grond bevonden aan [eiseres] ter beschikking gesteld. Aangezien [gedaagde] betwist dat [eiseres] een strook grond in bezit heeft gehad en het onduidelijk is op grond waarvan [eiseres] meent dat juist de strook grond met die betreffende afmeting aan haar zou toebehoren, dient ook de vordering tot grensbepaling en vastlegging daarvan te worden afgewezen. Omdat [eiseres] [gedaagde] onnodig heeft betrokken in deze procedure, dient [eiseres] te worden veroordeeld in de proceskosten. Een termijn van één week is te kort om de strook grond te ontruimen en ter beschikking te stellen, terwijl een termijn van één dag of een gedeelte daarvan voor medewerking aan registratie ten eerste niet concreet is en ten tweede te kort om een en ander te bewerkstelligen.
[gedaagde] doet ten slotte een beroep op matiging van de hoogte van de dwangsommen en maximering daarvan.
5. De beoordeling
5.1. Nu [eiseres] geen feiten ten grondslag heeft gelegd aan haar stelling dat zij ten titel van toescheiding bij nalatenschap dan wel koop eigenaar is geworden van de strook grond, wordt zij in die stelling niet gevolgd. De kern van het geschil tussen partijen vormt de vraag of [eiseres] door verkrijgende verjaring eigenaar is geworden.
5.2. Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde], dat sprake is van vrijwillig bezitsverlies doordat [eiseres] akkoord is gegaan met vaststelling van de kadastrale grens en de afgraving tot aan die grens, wordt gepasseerd. Van vrijwillig bezitsverlies kan alleen sprake zijn wanneer uit de handelingen van de bezitter blijkt dat hij de wil heeft het bezit te doen eindigen. Dat de wil van [eiseres] hierop gericht is geweest, wordt door de feiten gelogenstraft. [gedaagde] heeft zelf immers erkend dat [eiseres] op 14 maart 2005, één dag voor de afgraving van de strook grond, heeft laten weten niet akkoord te gaan met de afgraving. Dat [eiseres] desondanks de volgende dag alsnog akkoord zou zijn gegaan met de afgraving, zoals [gedaagde] stelt, wordt gemotiveerd betwist door [eiseres] en lijkt bovendien niet in overeenstemming te brengen met het feit dat [eiseres] vervolgens aan [gedaagde] heeft voorgesteld om de strook grond te delen. Dat [eiseres] de wil had om het bezit te doen eindigen is dus niet komen vast te staan.
5.3. Het verweer van [gedaagde] dat geen sprake is van goede trouw aan de zijde van [eiseres] kan onbesproken blijven nu [eiseres] een beroep doet op verkrijgende verjaring door het verstrijken van een termijn van meer dan twintig jaar, zodat goede trouw geen rol speelt. Voor de toepasselijkheid van deze vorm van verjaring is het enkele, ongekwalificeerde bezit van een goed doorslaggevend.
Of sprake is van bezit wordt beoordeeld naar verkeersopvatting. Van belang daarbij is dat [eiseres] de feitelijke macht heeft uitgeoefend over de strook grond.
5.4. [eiseres] heeft onweersproken gesteld dat zich op de strook grond rododendrons en taxusstruiken bevinden, die deels al geplant zijn door de ouders van [eiseres] ten tijde van de aanleg van de tuin in 1956. Ter comparitie is voorts namens haar onweersproken naar voren gebracht dat de strook grond door [eiseres] is gebruikt als tuin en (deels) is aangeplant. [eiseres] heeft voorts gesteld dat meer dan 30 jaar een hekwerk tussen beide percelen stond, evenwijdig aan de muur aan de voorkant van het pand van [eiseres]. Eerst ter comparitie heeft [gedaagde] verklaard dat zij voorafgaande aan de koop van de woning aan de [adres] de tuin eenmaal heeft bezichtigd, dat haar toen opviel dat er veel bomen en struiken in de tuin stonden maar dat zij op de strook grond geen andere afscheiding kon ontdekken.
Op twee van de door [eiseres] gedeponeerde oude foto’s is echter een gaashekwerk met palen tussen de woningen te zien. Geoordeeld wordt dan ook dat [gedaagde] onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat er voorafgaand aan de afgraving een gaashekwerk tussen de beide percelen stond. Het plaatsen en hebben staan van een hekwerk en het beplanten van de strook grond worden aangemerkt als uiterlijke feiten waaruit voldoende blijkt dat [eiseres] de strook grond in haar bezit had. Nu door [gedaagde] evenmin wordt betwist dat het hekwerk meer dan dertig jaar geleden op de strook grond is geplaatst, moet ervan worden uitgegaan dat [eiseres] de strook grond reeds meer dan dertig jaar bezit.
5.5. [gedaagde] heeft als verweer opgeworpen dat de verjaring is gestuit door de brief van de rechtsbijstandverzekeraar van [vorige eigenaar], weergegeven onder 2.6. Namens [gedaagde] is ter comparitie opgemerkt dat uit de mededeling van de rechtsbijstandverzekeraar van [vorige eigenaar], dat deze in 1987 bij de erfgrens bezig is geweest, valt af te leiden dat [vorige eigenaar] wist dat [eiseres] een strook grond claimde.
5.6. Stuiting van de verjaring kan plaatsvinden door een daad van rechtsvervolging, door een schriftelijke aanmaning of schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt en door erkenning door de wederpartij van de gerechtigde. Voor zover [gedaagde] heeft bedoeld te betogen dat de handeling van [vorige eigenaar] zelf in 1987 als stuitingshandeling moet worden beschouwd, wordt dit betoog verworpen nu niet is voldaan aan de vereisten voor stuiting. Voor zover zij heeft willen betogen dat de verjaring is gestuit door de schriftelijke mededeling van de rechtsbijstandverzekeraar van mei 2005 wordt zij ook hierin niet gevolgd nu [vorige eigenaar], die in die periode geen eigenaar meer was, zich niet ondubbelzinnig enig recht op nakoming voorbehoudt. Daar komt bij dat namens [eiseres] ter comparitie is betwist dat [vorige eigenaar] destijds in 1987 een hekwerk heeft geplaatst direct tegen de erfgrens. Volgens [eiseres] heeft [vorige eigenaar] in dat jaar achter het toen al aanwezige gaashekwerk een hek geplaatst tussen de beide percelen en dus niet op de kadastrale grens. [gedaagde] heeft zulks niet betwist, zodat hiervan wordt uitgegaan. Dit betekent dat de verjaringstermijn niet is gestuit. Evenmin wordt de verjaring gestuit door het onvrijwillig bezitsverlies van de strook grond doordat [gedaagde] zonder recht of titel op 15 maart 2005 is overgegaan tot het eenzijdig ontruimen van de strook grond.
5.7. Vervolgens komt de vraag aan de orde waar het gaashekwerk en dus de oorspronkelijke erafscheiding zich bevond. Volgens [eiseres] stond het hek op de loodlijn van het einde van de muur aan de voorzijde van de woning naar de achtertuin toe en was de strook grond 1.30 bij 34 meter groot. [gedaagde] heeft betwist dat op de strook grond een afscheiding stond, dat [eiseres] een strook grond in bezit heeft gehad en heeft voorts betoogd dat het onduidelijk is op grond waarvan [eiseres] meent dat juist een strook grond met die betreffende afmeting aan haar zou toebehoren.
5.8. Vast staat dat [eiseres] tot 15 maart 2005 het bezit heeft gehad van een strook grond, dat zij op grond van verkrijgende verjaring eigenaar is geworden van die strook grond en dat op die strook grond, ter afscheiding van het perceel van [gedaagde], een gaashekwerk heeft gestaan.
De plaatsing van de oorspronkelijke erfafscheiding valt niet af te leiden uit de kadastrale gegevens als overgelegd door partijen, noch uit de door [eiseres] gedeponeerde (oude) foto’s. [gedaagde] heeft op 15 maart 2005 het gaashekwerk doen verwijderen en heeft aldus eigenrichting gepleegd. Nu de exacte plaats waar het gaashekwerk heeft gestaan niet meer valt na te gaan als gevolg van het onrechtmatig handelen van [gedaagde], moet de thans ontstane onmogelijkheid de exacte afmeting van de strook grond vast te stellen, voor risico van [gedaagde] komen. Er wordt dan ook vanuit gegaan dat de strook grond 34 meter lang was. Voorts wordt de grens vastgesteld op de loodrechte lijn vanaf het einde van het muurtje aan de voorzijde van de woning naar de achtertuin. [eiseres] heeft, kort gezegd, gevorderd voor recht te verklaren dat zij eigenaar is geworden van de strook grond gerekend 1 meter en 30 centimeter vanaf de kadastrale perceelsgrens en zo over een lengte van 34 meter naar achteren. Bij dagvaarding is door haar gesteld dat uit het muurtje aan de voorzijde van de woning blijkt dat de strook grond in eigendom toebehoort aan [eiseres]. Vervolgens is namens haar ter comparitie echter gesteld dat dat muurtje oorspronkelijk was doorgetrokken tot exact de strook grond die over het kadastrale perceel van [gedaagde] loopt en dat vervolgens in de loodlijn van deze muur naar de achtertuin toe het hekwerk stond. Deze onduidelijkheid leidt er toe dat de erfgrens wordt vastgesteld op de loodlijn vanaf het einde van het thans nog bestaande muurtje aan de voorzijde van de woning naar de achtertuin. Het wordt er dan ook voor gehouden dat [eiseres] meer vordert dan wordt toegewezen, zodat de primaire vordering in gewijzigde vorm zal worden toegewezen. De vordering zal overigens zo worden gelezen dat [eiseres] een verklaring voor recht heeft gevraagd.
5.9. Vervolgens vordert [eiseres] ontruiming van de strook grond en ter beschikking stelling daarvan aan haar. Nu is komen vast te staan dat [eiseres] door verkrijgende verjaring eigenaar is geworden van een strook grond waarvan de grens hiervoor sub 5.8. is vastgesteld, ligt de vordering tot ontruiming van die strook grond in beginsel voor toewijzing gereed. [gedaagde] heeft bezwaar gemaakt tegen de door [eiseres] daarbij gevorderde termijn van één week na betekening van het vonnis, stellende dat die termijn te kort is om het perceel te ontruimen en ter beschikking te stellen. Uit de door [eiseres] gedeponeerde foto’s valt niet af te leiden of de strook grond, die door [gedaagde] is afgegraven, ook door haar is bebouwd of bestraat. Zonder nadere toelichting die ontbreekt valt niet vast te stellen hoeveel tijd redelijkerwijs gemoeid zal zijn met ontruiming van de strook grond en ter beschikking stelling aan [eiseres]. De rechtbank zal dan ook zelf een termijn vaststellen die haar redelijk voorkomt. Voorts zal aan de te verbeuren dwangsommen een maximum worden verbonden, dat overigens lager ligt dan het door [eiseres] gevorderde maximum.
Dit laat uiteraard onverlet dat bij voortgaande overtreding van dit vonnis oplegging van hogere dwangsommen kan worden gevorderd dan wel hernieuwde oplegging van dezelfde dwangsommen. Het bedrag van zowel de op te leggen dwangsom als het daaraan te verbinden maximum staat in een redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde prikkelende werking van de dwangsomoplegging. De mede gevorderde machtiging om de ontruiming zo nodig zelf te doen uitvoeren met behulp van de sterke arm van politie en justitie zal evenwel worden afgewezen, omdat zij strikt genomen overbodig is. Artikel 556 eerste lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) schrijft al voor dat de gedwongen ontruiming ter voldoening aan een executoriale titel als dit vonnis geschiedt door een deurwaarder. De deurwaarder behoeft geen rechterlijke machtiging om de hulp van de sterke arm in te roepen. Die bevoegdheid ontleent hij rechtstreeks aan artikel 557 Rv, waarin artikel 444 Rv van overeenkomstige toepassing wordt verklaard.
5.10 De vordering van [eiseres] tot schadevergoeding zal worden afgewezen nu, ondanks betwisting daarvan door [gedaagde], geen feiten en omstandigheden aan die vordering ten grondslag zijn gelegd. Evenmin is aanleiding om de vordering tot verwijzing naar de schadestaatprocedure toe te wijzen nu onvoldoende aannemelijk is gemaakt door [eiseres] dat de mogelijkheid bestaat dat door haar schade is geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen door [gedaagde]. [gedaagde] heeft bij antwoord gesteld dat zij alle planten die zich op de strook grond bevonden aan [eiseres] ter beschikking heeft gesteld. Ter comparitie heeft [eiseres] bevestigd dat op haar verzoek een aantal struiken door de chauffeur van de shovel naar voren is geplaatst en vervolgens op haar terrein is herplaatst. Dat voor het overige schade zou zijn geleden door [eiseres], is niet gesteld of gebleken.
5.11. [eiseres] vordert ten slotte subsidiair, kort gezegd, bepaling van de erfgrens en medewerking aan registratie daarvan in de openbare registers door [gedaagde], althans inschrijving van dit vonnis in de openbare registers. Weliswaar is deze vordering subsidiair ingesteld zodat in beginsel aan beoordeling van die vordering niet wordt toegekomen nu de primaire vordering zal worden toegewezen, evenwel blijkt uit de bewoording van die vordering dat toewijzing hiervan wordt gevorderd als de primaire vordering tot verklaring voor recht wordt toegewezen. [gedaagde] heeft geen verweren aangevoerd tegen deze vordering, anders dan de verweren die hiervoor reeds zijn besproken. Wel heeft zij verweer gevoerd tegen de impliciete termijn van medewerking aan registratie van één dag of gedeelte van een dag na betekening van het vonnis en heeft zij matiging en maximering van de dwangsommen verzocht.
5.12. In het midden kan worden gelaten of bepaling van de erfgrens kan worden verzocht op grond van het bepaalde in artikel 5:47 van het Burgerlijk Wetboek, hierna BW, zoals [eiseres] heeft gedaan. Uit de formulering van de vordering blijkt dat bedoeld is de gevraagde verklaring voor recht te kunnen inschrijven.
Rechterlijke uitspraken die de rechtstoestand van registergoederen of de bevoegdheid daarover te beschikken betreffen zijn inschrijfbare feiten in de openbare registers mits zij uitvoerbaar bij voorraad zijn. [eiseres] heeft gevorderd dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard, tegen welke vordering door [gedaagde] geen verweer is gevoerd. Voorts wordt overwogen dat bij dit vonnis een verklaring voor recht wordt gegeven dat [eiseres] door verkrijgende verjaring eigenaar is geworden van een strook grond, waardoor de erfgrens is bepaald. Dit betekent dat het vonnis inschrijfbaar is in de openbare registers. In het licht van het bepaalde in artikel 3:17 lid 1 sub e van het Burgerlijk Wetboek behoeft het deel van de vordering dat ziet op medewerking aan die registratie door [gedaagde] geen bespreking. Dit betekent dat ook de daarmee samenhangende vordering tot het verbeuren van dwangsommen zal worden afgewezen.
5.13. [gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding EUR 85,60
- vast recht 244,--
- salaris procureur 1.356,-- (3,0 punten × tarief EUR 452,--)
Totaal EUR 1.685,60
6. De beslissing
De rechtbank
6.1. verklaart voor recht dat [eiseres] eigenaar is geworden op grond van verkrijgende verjaring van een gedeelte van het perceel, plaatselijk bekend [adres], kadastraal bekend [kadasternummer A te plaats], gemeente [plaats], gelegen aan de zijde van het perceel [adres], te rekenen in een loodlijn vanaf het einde van het thans nog bestaande muurtje aan de voorzijde van dat perceel naar de achtertuin, zulks over een lengte van 34 meter;
6.2. veroordeelt [gedaagde] om binnen drie weken na betekening van dit vonnis het gedeelte van het perceel, plaatselijk bekend [adres], kadastraal bekend [kadasternummer A te plaats], gemeente [plaats], te rekenen in een loodlijn vanaf het einde van het thans nog bestaande muurtje aan de voorzijde van dat perceel naar de achtertuin, zulks over een lengte van 34 meter, te ontruimen en ontruimd te houden en dit gedeelte ter vrije beschikking te stellen aan [eiseres], op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,-- per dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde] in gebreke blijft aan dit vonnis te voldoen zulks met een maximum van
€ 10.000,--;
6.3. wijst als grenslijn aan de lijn vanaf het einde van het thans nog bestaande muurtje aan de voorzijde van het perceel, plaatselijk bekend [adres], kadastraal bekend [kadasternummer A te plaats], gemeente [plaats], in een rechte lijn naar de achtertuin, zulks over een lengte van 34 meter en bepaalt dat deze grensbepaling overeenkomstig het bepaalde in artikel 3:17 lid 1 sub e van het Burgerlijk Wetboek kan worden geregistreerd in de openbare registers;
6.4. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.685,60;
6.5. verklaart dit vonnis voor zover het betreft het sub 6.2., 6.3. en 6.4. besliste tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.6. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.H.A. Heenk en in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2006.