Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 79229 / KG ZA 06-170
Vonnis in kort geding van 8 augustus 2006
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. A.M. van Dusseldorp,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. K.G. van de Streek.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [gedaagde].
1.2 Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1 [eiser] is in 1988 eigenaar geworden van de woning, gelegen aan de [adres] te [woonplaats].
[gedaagde] is in 2000 eigenaar geworden van de woning, gelegen aan de [adres] te [woonplaats]. Partijen zijn derhalve buren van elkaar.
2.2 De huidige woningen van partijen vormden voorheen tezamen één boerderij, die in 1988 door [eiser] en [vorige bewoner woning gedaagde] in onverdeelde eigendom is verkregen. Nadat [eiser] en [vorige bewoner woning gedaagde] grond en opstallen feitelijk hadden verdeeld, zijn beide percelen in 1998 ook juridisch gesplitst.
2.3 De achterzijde van de woning van [eiser] was oorspronkelijk een koeienstal. [eiser] heeft deze stal gedeeltelijk omgebouwd tot slaapkamer en bijkeuken.Voor het overige wordt de betreffende ruimte gebruikt als werkplaats.
2.4 In de zijgevel van de verbouwde koeienstal bevinden zich ramen. [eiser] heeft op deze ramen folie aangebracht. De betreffende ramen kunnen beperkt worden geopend, teneinde enige ventilatie van slaapkamer en bijkeuken mogelijk te maken. In de werkplaats zijn ventilatieopeningen aanwezig. De betreffende ramen komen uit op de binnenplaats aan de achterzijde van de woning van [gedaagde], bezien vanuit de openbare weg. De grens tussen het perceel van [gedaagde] en het perceel van [eiser] ligt “strak” tegen de zijgevel van de voormalige koeienstal. In feite vormt de betreffende zijgevel de grens tussen beide percelen.
2.5 [gedaagde] heeft op zijn perceel -in overleg met [eiser]- in maart 2003 een hok geplaatst voor de opslag van haardhout. Dit hok bevindt zich op (ongeveer) één meter van de erfgrens.
2.6 Bij brief van 22 augustus 2005 heeft de rechtsbijstandverzekeraar van [gedaagde] [eiser] gesommeerd om binnen vier weken de openslaande ramen te vervangen door ondoorzichtige, vaste ramen. De brief vervolgt met: “Indien u aan dit verzoek niet voldoet heeft cliënt geen andere keus dan het oprichten van een erfscheiding met een hoogte van 2 meter, zodanig, dat het uitzicht op zijn erf wordt weggenomen, en het u onmogelijk is het raam te openen”.
2.7 [eiser] heeft aan die sommatie niet voldaan.
2.8 In januari/ februari 2006 heeft [gedaagde] op zijn perceel op 10 centimeter van de zijgevel van de voormalige koeienstal een hoge schutting geplaatst.
3.1 [eiser] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] zal veroordelen om binnen 24 uur na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis alle werken, aangebracht binnen twee meter van de zijgevel van [eiser] die uitzicht geeft op de binnenplaats aan de achterzijde van de woning van [gedaagde], bezien vanuit de openbare weg, te verwijderen en verwijderd te houden voor zover deze werken de toegang van licht en lucht tot de slaapkamer, de bijkeuken en de werkplaats van [eiser] belemmeren, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,-- voor iedere dag dat [gedaagde] nalatig blijft aan dit vonnis te voldoen, een en ander met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.2 [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.1 Daargelaten dat het nog maar zeer de vraag is of de met folie beplakte ramen, achter een waarvan zich blijkens een door [gedaagde] als productie 10 overgelegde foto zichtbaar een neergelaten luxaflex bevindt, als ondoorzichtig vensters als bedoeld in artikel 5: 51 BW kunnen worden beschouwd, is -nu de ramen beperkt geopend kunnen worden- geen sprake van vaststaande ramen als bedoeld in hetzelfde wetsartikel. Artikel 5: 50 BW verbiedt in beginsel het hebben van bedoelde ramen, nu zij immers uitzicht geven op het erf van [gedaagde].
4.2 [eiser] heeft evenwel aangevoerd dat hij voor het hebben van de betreffende ramen alsmede de ventilatieopeningen in de werkplaats toestemming heeft verkregen van de vorige eigenaar van het perceel van [gedaagde], [vorige bewoner woning gedaagde]. Desgevraagd heeft [eiser] echter medegedeeld dat hij de toestemming niet heeft doen inschrijven in de openbare registers. [eiser] heeft niet gesteld dat [gedaagde] voorheen op de hoogte was van de toestemming van [vorige bewoner woning gedaagde]. De door [eiser] gestelde toestemming van [vorige bewoner woning gedaagde] heeft dan ook geen werking ten opzichte van een latere verkrijger zoals [gedaagde].
4.3 [eiser] heeft voorts aangevoerd dat hij het recht op het hebben van bedoelde ramen en muuropeningen door verjaring heeft verkregen, nu hij meer dan 10 jaar onafgebroken het bezit te goeder trouw heeft gehad. Naar de mening van [eiser] was deze verjaring reeds voltooid voordat [gedaagde] zijn huidige woning kocht. Kennelijk doelt [eiser] hierbij op verkrijging door verjaring van een erfdienstbaarheid.
4.4 [gedaagde] heeft daartegenover aangevoerd dat [eiser] van 1988 tot en met september 1996 niet in de voormalige koeienstal heeft gewoond (maar in de tussenwoning), dat de koeienstal eerst in 1996 is verbouwd alsmede dat de ramen pas in 1998 (jaar van de juridische splitsing van beide percelen), althans in september 1996 uitzicht bieden op andermans erf. [gedaagde] heeft in dit verband een schriftelijke verklaring van [naam ex-echtgenote], de ex-echtgenote van [vorige bewoner woning gedaagde], d.d. 1 augustus 2005 overgelegd, welke verklaring door [eiser] met klem is bestreden. [gedaagde] heeft voorts betwist dat [vorige bewoner woning gedaagde] aan [eiser] toestemming heeft gegeven voor de situatie van de stalramen. Een schriftelijke verklaring van [vorige bewoner woning gedaagde], dan wel enig ander geschrift waaruit de beweerde toestemming blijkt, is door [eiser] niet in het geding gebracht. Voorts zou [eiser] volgens [gedaagde] in het kader van de verbouwing het aantal ramen hebben uitgebreid. [eiser] heeft dit laatste betwist. Wel heeft [eiser] ter zitting aangegeven dat na 1996 de ramen wel iets groter zijn geworden. Ook zouden volgens [gedaagde] de ramen vóór 1996 niet kunnen worden geopend, hetgeen door [eiser] is weersproken.
Aldus bestaat er een serieus verschil van mening tussen partijen over de vraag of [eiser] zich krachtens erfdienstbaarheid bevoegd heeft beschouwd en zich ook redelijkerwijze bevoegd heeft mogen beschouwen tot het hebben van de omstreden ramen alsmede -met het oog op de aanvang en de voltooiing van de verjaringstermijn- vanaf welk tijdstip dat het geval is geweest. Zekerheid op dit punt kan eerst worden verkregen door het horen van getuigen. Daarvoor leent een kort geding zich in zijn algemeenheid niet, maar een bodemprocedure des te meer. Voorts wordt nog overwogen dat [eiser] weliswaar heeft gesteld dat [gedaagde] tot medio 2004 geen bezwaar heeft gemaakt tegen de aan hem van meet af aan bekende situatie ter plaatse, maar dit is ongenoegzaam om een beroep op rechtsverwerking aan de zijde van [gedaagde] te kunnen dragen.
4.5 In de gegeven omstandigheden, waarin sinds medio 2004, maar in ieder geval sinds augustus 2005 verschil van mening tussen partijen bestaat over de vraag of [eiser] gerechtigd is om de betreffende ramen te hebben, had het op de weg van [gedaagde] gelegen om hetzij een voorziening in kort geding te vragen, hetzij een bodemprocedure tegen [eiser] aanhangig te maken om de zijns inziens onrechtmatige toestand te beëindigen.
In plaats daarvan heeft [gedaagde] ontoelaatbare eigenrichting gepleegd door het plaatsen van de omstreden schutting. Dit wordt niet anders doordat [gedaagde] daarbij is afgegaan op het onjuiste en bepaald niet conflictoplossend advies van zijn rechtsbijstandassuradeur.
[gedaagde] heeft weliswaar nog aangevoerd dat hij op grond van artikel 5:49 BW bevoegd is om een scheidsmuur op te richten, maar hij gaat er daarbij ten onrechte aan voorbij dat in het onderhavige geval al een scheidsmuur aanwezig is in de vorm van de zijgevel van de verbouwde koeienstal van [eiser].
4.6 [gedaagde] heeft niet dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken dat de schutting zodanig is geplaatst, dat de hier bedoelde ramen van de woning van [eiser] in het geheel niet meer kunnen worden geopend. Hierdoor is het thans niet mogelijk de slaapkamer en de bijkeuken (afdoende) te ventileren, hetgeen in de huidige zomer, die in juli extreem heet is geweest, hoogst ongewenst is met het oog op het welzijn van de zich in de betreffende ruimte bevindende personen. Daar komt nog bij dat [eiser] hart- en longpatiënt is en bovendien op leeftijd is. Het spoedeisend belang van [eiser] bij verwijdering van de schutting is evident.
4.7 Op grond van het voorgaande dient [gedaagde] de schutting te verwijderen. Anders dan [gedaagde] heeft aangevoerd, komt het -zonder nadere toelichting, die ontbreekt- niet aannemelijk voor dat 24 uur voor het (doen) verwijderen van de onderhavige schutting te kort is, zodat dezerzijds geen aanleiding wordt gevonden om [gedaagde] een langere termijn te gunnen. De dwangsom zal evenwel worden gematigd en gemaximeerd als na te melden, omdat dit genoegzaam voorkomt.
4.8 Nu in dit kort geding niet kan worden vastgesteld of [eiser] door verjaring een erfdienstbaarheid heeft verkregen tot het hebben van bedoelde ramen (in welk geval [gedaagde] geen ongedaanmaking van bedoelde situatie zou kunnen vorderen), kan op voorhand niet gezegd worden dat het houthok door [gedaagde] ten onrechte binnen de in artikel 5: 50 lid 4 BW vermelde afstand van de werkplaats is aangebracht. [eiser] heeft tegenover de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] niet aannemelijk gemaakt dat het houthok is uitgebreid en een zodanige omvang heeft aangenomen dat daardoor licht en lucht wordt weggenomen van de twee ramen in de werkplaats van [eiser]. Dat de aanwezigheid van haardhout -anders dan kennelijk in 2003- thans een aanzienlijk brandgevaar in zich bergt, is evenmin aannemelijk gemaakt. Onder deze omstandigheden heeft [eiser] geen spoedeisend belang bij het tot het verwijderen van het houthok strekkende onderdeel van de gevorderde voorziening, zodat ter zake afwijzing dient te volgen.
4.9 [eiser] heeft weliswaar nog opgemerkt dat in het houthok ramen zitten alsmede dat dit niet geoorloofd is, maar daargelaten dat [gedaagde] heeft aangevoerd dat het houthok aan de achterkant dicht is, kan een dergelijke stelling van [eiser] een vordering tot verwijdering van het houthok niet dragen. Hooguit zou [eiser] kunnen vorderen om [gedaagde] te veroordelen om voorzieningen te treffen die aan de door [eiser] gestelde uitzichtmogelijkheid een einde maken. [eiser] heeft een dergelijke voorziening evenwel niet subsidiair gevorderd, daargelaten dat ook in dat geval het vereiste van een spoedeisend belang aan toewijzing in de weg zou hebben gestaan.
4.10 Nu het meest wezenlijke onderdeel van het gevorderde is toegewezen, wordt hierin aanleiding gevonden om [gedaagde] te veroordelen in de kosten van het geding. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding EUR 63,65
- vast recht 248,00
- salaris procureur 816,00
Totaal EUR 1.127,65
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1 veroordeelt [gedaagde] om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis de ten processe bedoelde schutting, aangebracht binnen twee meter van de zijgevel van [eiser] die uitzicht geeft op de binnenplaats aan de achterzijde van de woning van [gedaagde], bezien vanuit de openbare weg, te verwijderen en verwijderd te houden,
5.2 bepaalt dat [gedaagde] voor iedere dag dat hij in strijd handelt met het onder 5.1. bepaalde, aan [eiser] een dwangsom verbeurt van EUR 250,-- (tweehonderd vijftig euro), tot een maximum van EUR 10.000,--(tienduizend euro),
5.3 veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op EUR 1.127,65,
5.4 verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5 wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.A.M. Vrendenbarg-Elsbeek en in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2006.