ECLI:NL:RBZUT:2006:AY3952

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
23 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/1204
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.M. Teekens
  • L. van Gijn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging subsidie voor opvang van zwerfdieren door de gemeente Lochem

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zutphen op 23 juni 2006, staat de beëindiging van de subsidie voor Stichting Dierentehuis "De Bronsbergen" centraal. De stichting, gevestigd te Zutphen, had bezwaar aangetekend tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Lochem, dat op 24 juni 2005 het bezwaar ongegrond verklaarde. Dit besluit volgde op een eerdere beslissing van 6 april 2004, waarin werd meegedeeld dat vanaf 1 januari 2005 zwerfdieren niet meer bij de stichting, maar bij een opvang in Deventer zouden worden aangeboden. De rechtbank oordeelde dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die een herbeoordeling van de beëindiging van de subsidie rechtvaardigden. De rechtbank baseerde haar oordeel op artikel 4:51 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het beginsel van niet meermalen oordelen over dezelfde zaak, zoals vastgelegd in artikel 4:6 Awb. De stichting had in een brief van 24 september 2004 verzocht om voortzetting van de subsidie, maar de rechtbank concludeerde dat dit verzoek niet kon leiden tot een nieuwe beoordeling van de zaak. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak kan binnen zes weken na verzending van het proces-verbaal van mondelinge uitspraak worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Reg.nr.: 05/1204
PROCES-VERBAAL VAN MONDELINGE UITSPRAAK
in het geschil tussen:
Stichting Dierentehuis "De Bronsbergen", gevestigd te Zutphen, eiseres, gemachtigde: H.G.J. Rietman,
en
het college van burgemeester en wethouders van Lochem, verweerder, gemachtigde: mw. V. Vroege.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van 24 juni 2005, houdende ongegrondverklaring van het bezwaar tegen het besluit van verweerder van 2 november 2004, waarbij verweerder na beraad heeft besloten niet terug te komen van zijn eerder besluit van 6 april 2004, waarbij aan eiseres is meegedeeld (voor zover thans relevant) dat vanaf 1 januari 2005 zwerfdieren niet meer bij eiseres maar bij een opvang te Deventer zullen worden aangeboden.
2. Motivering
Niet in geding is dat het besluit van 6 april 2004 de intentie inhoudt dat verweerder de aan eiseres - gedurende 34 jaar - verleende (jaarlijkse) subsidie ingaande 2005 staakt.
Het besluit is gegrond op artikel 4:51 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Bij brief van 24 september 2004 heeft eiseres aan verweerder verzocht tot 2006 gebruik te blijven maken van de door haar geboden dierenopvang. Buiten kijf is dat daarmee tevens is bedoeld de subsidiëring over 2005 voort te zetten.
Voor de rechtspraak geldt ook het voor de bestuurlijke besluitvorming in artikel 4:6 Awb vervatte beginsel, volgens hetwelk niet meermalen wordt geoordeeld over eenzelfde zaak.
De wettelijke bepalingen verzetten zich ertegen dat door het instellen van beroep tegen het besluit op een herhaalde aanvraag wordt bereikt dat de rechter de zaak beoordeelt, als ware het beroep gericht tegen het eerdere besluit. Dit geldt ook, indien het bestuursorgaan artikel 4:6, tweede lid, Awb niet heeft toegepast, aangezien de regels inzake de toegang tot de rechter van openbare orde zijn.
Dat brengt met zich dat de rechter direct ambtshalve moet nagaan of aan de aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag liggen.
In casu heeft eiseres met haar brief van 14 mei 2004 mogelijk beoogd bezwaar in te dienen tegen het besluit van 6 april 2004. Alsdan dient verweerder daarop nog te beslissen.
Eiseresses verzoek van 24 september 2004 moet onmiskenbaar worden aangemerkt als een verzoek om terug te komen van het besluit van 6 april 2004.
Artikel 4:6 Awb mist, gelet op de strekking daarvan, niet reeds toepassing om reden dat er sprake is van een nieuwe aanvraag terwijl het besluit van 6 april 2004 mogelijkerwijs nog niet formeel rechtskrachtig is (zie ABRS 14 september 2005, JB 2005, 300).
De rechtbank is van oordeel dat aan de herhaalde aanvraag van eiseres van 24 september 2004 geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag liggen. Er is immers niet gebleken dat na het nemen van het besluit van 6 april 2004 nieuwe feiten of omstandigheden zijn voorgevallen of zodanige feiten of omstandigheden die niet voor het nemen van het eerdere besluit konden worden aangevoerd.
Dat brengt met zich dat het beroep ongegrond is.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 Awb.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 23 juni 2006.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van dit proces-verbaal van mondelinge uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Waarvan proces-verbaal,
mr. R.M. Teekens mr. L. van Gijn
griffier rechter.