ECLI:NL:RBZUT:2006:AY0531

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
30 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/460105-05
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A. van Harreveld
  • M. van Hoorn
  • F. Follender Grossfeld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beoordeling van de ISD-maatregel en rechtmatigheid van detentie

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 30 juni 2006 uitspraak gedaan over de tussentijdse beoordeling van de ISD-maatregel die aan verzoeker was opgelegd. Verzoeker, die sinds 14 februari 2005 in detentie verbleef, had verzocht om beëindiging van de maatregel. De rechtbank oordeelde dat verzoeker rechtmatig in detentie verbleef en dat verdere tenuitvoerlegging van de maatregel noodzakelijk was. De rechtbank constateerde dat, hoewel verzoeker gemotiveerd was voor deelname aan resocialisatieprogramma's, er geen individueel verblijfsplan was opgesteld en dat de tenuitvoerlegging van de maatregel niet naar behoren was verlopen in de beginperiode. Ondanks deze tekortkomingen concludeerde de rechtbank dat de maatregel rechtmatig was opgelegd voor de maximumduur van twee jaar en dat verzoeker niet had aangetoond dat het voortduren van zijn detentie onrechtmatig was.

De rechtbank nam in overweging dat verzoeker op verschillende momenten had geweigerd deel te nemen aan het behandeltraject en dat hij op 21 maart 2006 had besloten te stoppen met het traject. Dit leidde tot de conclusie dat de verdere tenuitvoerlegging van de maatregel noodzakelijk was, omdat het recidivegevaar nog niet wezenlijk was verminderd. De rechtbank weigerde verzoeker een korting op de maatregelduur te geven, omdat dit niet binnen het wettelijk systeem mogelijk was. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en werd openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Parketnummer: 06/460105-05
BVS-nummer: 05/351
BESLISSING
De rechtbank heeft te beslissen op een op 7 november 2006 ter griffie van deze rechtbank binnengekomen verzoekschrift als bedoeld in artikel 38s van het Wetboek van Strafrecht van:
[verzoeker]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
thans verblijvende in PI De Grittenborgh te Hoogeveen,
nader te noemen verzoeker.
Het verzoekschrift is in het openbaar behandeld op 23 december 2005, 17 februari 2006 en 16 juni 2006. Van deze behandelingen is telkens proces-verbaal opgemaakt.
Overwegingen
1. Gelet op de stukken, het onderzoek in raadkamer en de wettelijke bepalingen kan het volgende worden vastgesteld.
- ter zake van de onder bovenvermeld nummer bekende strafzaak is aan verzoeker -
aanvankelijk ingevolge bevelen tot verzekering en voorlopige hechtenis en vervolgens
ingevolge na te melden maatregel - de vrijheid ontnomen sedert 14 februari 2005.
- bij het door deze rechtbank op 5 april 2005 gewezen strafvonnis is aan verzoeker opgelegd de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaar en zonder enige bepaling omtrent een tussentijdse beoordeling als bedoeld in artikel 38s van het Wetboek van Strafrecht.
- genoemd vonnis is onherroepelijk geworden per 20 april 2005 en de tenuitvoerlegging
van de maatregel is ook vanaf die datum gaan lopen. Niettemin is verzoeker eerst per
19 augustus 2005 overgeplaatst naar de voor ISD-gedetineerden bestemde afdeling van
P.I. de Grittenborgh.
2. Het verzoek strekt tot onmiddellijke beëindiging van de maatregel na tussentijdse beoordeling van de noodzaak tot verdere tenuitvoerlegging.
In het standpunt van verzoeker valt verdere tenuitvoerlegging tegen de achtergrond van het strafrechtelijke proportionaliteitsbeginsel, niet te rechtvaardigen, nu voor verzoeker geen individueel verblijfsplan is opgesteld, schriftelijke vragen van de raadsman onbeantwoord zijn gelaten en de tenuitvoerlegging tot dusver is geschied volgens het soberste regime terwijl verzoeker gemotiveerd was voor en aanspraak had op een regime met diagnostiek, behandeling, medicatie, programma’s en andere interventies gericht op zijn resocialisatie.
3. Op 6 januari 2006 heeft de rechtbank als voorlopig oordeel gegeven dat haar de door en namens verzoeker geuite kritiek tenminste in zoverre feitelijk juist leek, dat in de periode tot 23 december 2005:
- een individueel verblijfsplan ontbrak;
- de brief van de raadsman aan de directeur van de Grittenborgh d.d. 12 oktober 2005 onbeantwoord is gebleven;
- op eventuele medicatie gerichte diagnostiek achterwege is gebleven;
- voor verzoeker het soberste regime heeft gegolden hoewel hij gemotiveerd was voor deelneming aan op resocialisatie gerichte programma’s en andere interventies.
Anderzijds heeft de rechtbank er bij haar voorlopig oordeel rekening mee gehouden dat er - zij het laattijdig - wel verscheidene voorbereidingen waren getroffen met het doel verzoeker toe te leiden naar een op zijn persoon afgestemd resocialisatietraject.
4. De rechtbank heeft bij tussenbeslissing van 6 januari 2006 het onderzoek heropend teneinde nadere informatie te ontvangen in de vorm van een justitiële rapportage. In deze rapportage diende te worden vermeld tot welke concrete resultaten vorenbedoelde voorbereidingen inmiddels hadden geleid en wanneer, waar en hoe uitvoering was gegeven of zou worden gegeven aan een op de persoon van verzoeker afgestemd nauwkeurig omschreven resocialisatietraject, met interventies en programma’s als vermeld in de tussentijdse inlichtingen van de trajectbegeleidster J. Mertens, het dagprogramma trajectplaats van de Grittenborgh en het adviesrapport/reïntergratieplan TR van drs. Stolk.
5. De door de rechtbank gevraagde rapportage, gedateerd 6 februari 2006 is op 10 februari 2006 bij de strafgriffie van deze rechtbank binnengekomen. Genoemd rapport is opgemaakt door mw. J. Mertens, trajectbegeleider en J.T. van Geffen, locatiedirecteur, beiden verbonden aan de Grittenborgh. Uit dit rapport komt onder meer het volgende naar voren.
- Op 1 december is verzoeker aangemeld voor het volgen van onderwijs. Op 15 december is hij gestart met de interactieve computercursus Digitale Vaardigheden.
- Vanaf 5 december krijgt verzoeker hulp van het MMD (medewerkers maatschappelijke dienstverlening) op financieel gebied. Er is een schuldenoverzicht gemaakt en door medewerkers van het MMD is voor verzoeker bemiddeld met zijn schuldeisers.
- Op 21 februari 2006 zal verzoeker starten met de module financieel beheer, bestaande uit 6 (wekelijkse) lessen.
- Verzoeker is op 10 januari 2006 gestart met een cognitieve vaardigheidstraining (CoVa), bestaande uit 20 (tweewekelijkse) sessies.
- Na afloop van de CoVa-training zal verzoeker starten met een TMPV (terugvalpreventie middelen) training.
- Op het gebied van Psycho Medische Overleg (PMO) heeft het volgende plaatsgevonden. Verzoeker heeft twee gesprekken gehad met een psycholoog, eind november 2005 en op 7 februari 2006. In het laatste gesprek is met verzoeker overleg gepleegd over een vervolgtraject. Gekozen werd voor een opname in de Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) te Assen, in eerste instantie voor diagnostiek. Op 22 maart 2006 staat een intake in de FPK Assen gepland.
Op 12 december 2005 is verzoeker op gesprek geweest bij de psychiater.
- Verzoeker zal op korte termijn starten met een cursus VCA (veiligheidschecklist aannemers).
6. Van de door de rechtbank vermelde mogelijkheid om in de rapportage tevens in te gaan op de voor 23 december 2005 gelegen periode, is door de rapporteurs geen ander gebruik gemaakt dan uit de sub 5 vermelde data en onderwerpen naar voren komt
7. Ter zitting van 17 februari 2006 is door en namens verzoeker het standpunt ingenomen dat de uitvoering van de ISD-maatregel door de Grittenborgh nog steeds niet voldoet aan de daaraan gestelde wettelijke eisen. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat het dagprogramma van verzoeker in strijd met artikel 3, tweede lid, van de Penitentiaire Maatregel, niet 59, maar slechts 45 uur per week duurt, en dat nog steeds een op de persoon van verzoeker toegesneden verblijfsplan ontbreekt. In dat kader heeft de raadsman gewezen op het arrest van het gerechtshof te Leeuwarden van 14 februari 2006 (in de zaak met parketnummer 24-001734-05). De verdediging heeft er voorts op gewezen dat blijkens de wetsgeschiedenis de ISD-maatregel - in het geval van gemotiveerde verdachten als verzoeker - is te beschouwen als een traject van drie keer acht maanden, waarbij de laatste acht maanden bedoeld zijn om bezig te zijn met terugkeer in de maatschappij. Gelet op het gegeven dat gedurende de eerste tien maanden na onherroepelijk worden van het vonnis van de rechtbank waarbij de maatregel aan verzoeker is opgelegd uitvoering van het programma achterwege is gebleven, moet worden gevreesd dat verzoeker aan dat laatste gedeelte van het traject niet toe zal kunnen komen, terwijl aandacht voor terugkeer in de maatschappij nu juist het zwaartepunt zou moeten vormen van de behandeling en grotendeels de rechtvaardiging vormt voor het bestaan van de maatregel. De raadsman heeft op basis van het vorenstaande gepersisteerd bij zijn standpunt dat de maatregel met onmiddellijke ingang beëindigd dient te worden.
8. De officier van justitie heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat met het rapport van 6 februari 2006 voldaan is aan de door de rechtbank gegeven opdracht en dat uit de inhoud van genoemd rapport blijkt van een voldoende concrete invulling door de Grittenborgh van een programma voor verzoeker. Om die reden heeft de officier van justitie gepersisteerd bij haar vordering het verzoek af te wijzen.
9. De rechtbank heeft op 3 maart 2006 geconcludeerd dat weliswaar is gebleken, dat de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel buiten de schuld van verzoeker voor 23 december 2005 niet naar behoren is verlopen alsmede dat ook thans nog aanleiding bestaat voor kritiek of twijfel in verband met de verdere tenuitvoerlegging, maar dat deze inmiddels wel heeft geleid tot daadwerkelijke interventies en/of daarop gerichte concrete stappen, terwijl niet is aangevoerd of aannemelijk geworden is dat beëindiging van de maatregel (mede) kan worden gebaseerd op wezenlijke vermindering van het recidivegevaar.
10. De rechtbank heeft bij beslissing van 3 maart 2006, mede gelet op het doel en het nieuwe, tweesporige karakter van de maatregel, het onderzoek andermaal heropend teneinde nadere informatie te ontvangen in de vorm van een justitiële rapportage. Deze rapportage diende niet alleen zo nauwkeurig mogelijk informatie te verschaffen omtrent de stand van zaken bij de voor verzoeker lopende interventies, maar ook omtrent de aard, praktische invulling en tijdstrajecten van de daarop voor verzoeker mogelijk volgende interventies / programma’s inclusief die welke betrekking zouden kunnen hebben op een extramurale resocialisatiefase. Hierbij diende extra aandacht te worden geschonken aan hetgeen namens en door verzoeker is gesteld omtrent zijn (te) beperkte dagprogramma en het (nog steeds) ontbreken van een individueel verblijfsplan, te meer nu aanleiding bestaat de reeds door onnodig tijdsverlies ontstane achterstand niet verder te laten toenemen, maar juist zoveel mogelijk terug te dringen door intensieve(re) benutting van de daarvoor beschikbare tijd en middelen.
11. Op 14 april 2006 is een rapportage, gedateerd 12 april 2006, bij de strafgriffie van deze rechtbank binnengekomen. Genoemd rapport betreffende de huidige situatie verblijfsplan [verzoeker], is opgemaakt door mw. J. Mertens, trajectbegeleider en G.T. van Geffen, locatiedirecteur, beiden verbonden aan de Grittenborgh. Uit dit rapport komt onder meer het volgende naar voren.
- Tot 21 maart 2006 heeft verzoeker zich aan de gemaakte afspraken gehouden, toonde hij ruim voldoende inzet en was hij een prettige trajectkandidaat;
- Op 21 maart 2006 heeft verzoeker, voor zijn begeleiders onverwacht, besloten te stoppen met het traject en heeft hij gekozen voor het standaardregime (43 uurs activiteiten);
- Ondanks het niet bijwonen van de laatste bijeenkomst van de CoVa-training is besloten verzoeker wel het bewijs van deelname toe te kennen vanwege zijn inspanning tijdens de sessies;
- Verzoeker heeft zijn werkzaamheden binnen het klussenteam beëindigd en neemt geen deel meer aan educatie;
- Verzoeker heeft geweigerd naar het voor 22 maart 2006 geregelde intakegesprek bij de FPK te Assen te gaan;
- Er is bij verzoeker sprake van een dubbele diagnose in de vorm van verslavingsproblematiek en psychische problematiek;
- Verzoeker zou, ook vanuit resocialisatieoogpunt, veel baat kunnen hebben bij voortgezette ISD interventies, waaronder behandeling van zijn problematiek op basis van klinische diagnostiek;
- Pogingen tot het opnieuw activeren van verzoeker hebben vooralsnog geen positief resultaat opgeleverd.
12. Ter zitting van 16 juni 2006 is namens verzoeker het standpunt ingenomen dat de detentie die hij ondergaat in het kader van de ISD-maatregel onrechtmatig is. De rechtbank heeft geen uitspraak gedaan over de rechtmatigheid van de detentie en door het telkenmale aanhouden van een beslissing op het verzoekschrift heeft de rechtbank artikel 5 lid 4 van het EVRM geschonden. Nu door de rechtbank niet is gehandeld met de op grond van artikel 5 van het EVRM vereiste spoed, verblijft verzoeker ook om die reden niet langer rechtmatig in detentie. Namens verzoeker is verder aangevoerd dat iemand aan wie een ISD-maatregel is opgelegd drie keer het verzoek tot een tussentijdse beoordeling kan doen, voor het eerst na 6 maanden. Tegen de beslissing kan hij hoger beroep aantekenen. Nu de rechtbank reeds twee keer het onderzoek heeft geschorst, is aan verzoeker de mogelijkheid ontnomen om in hoger beroep te gaan.
13. De officier van justitie heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat verzoeker heeft afgezien van een intakegesprek bij de FPK in Assen. Verzoeker heeft het aan zichzelf te wijten dat hij het behandeltraject dat voor hem is opgezet, niet ondergaat nu hij op 21 maart 2006 heeft besloten niet meer deel te nemen aan het programma. Om die reden heeft de officier van justitie gepersisteerd bij haar vordering het verzoek af te wijzen.
14. Het vorenoverwogene voert de rechtbank tot het oordeel, dat verzoeker rechtmatig in detentie verblijft en dat verdere tenuitvoerlegging van de maatregel is vereist, zodat het verzoek tot beëindiging dient te worden afgewezen.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende:
- De maatregel is rechtmatig opgelegd voor de maximumduur van twee jaar. Omdat hij over verscheidene aspecten van de tenuitvoerlegging (zeer) ontevreden was, heeft verzoeker de voor hem eerstmogelijke gelegenheid benut voor indiening van zijn voormelde verzoek.
In dit verzoek en bij het op 23 december 2005 en 12 februari 2006 in raadkamer verhandelde heeft verzoeker niet het standpunt ingenomen, dat het voortduren van zijn detentie onrechtmatig was of zou worden, maar heeft hij de verzochte beëindiging gebaseerd op zijn gemotiveerdheid voor de op resocialisatie gerichte ISD-variant, de vorenbedoelde tenuitvoerleggingsaspecten en het proportionaliteitsbeginsel.
- In het licht van het voorgaande en de overwegingen als vermeld in haar voormelde tussenbeslissingen, konden en kunnen die beslissingen redelijkerwijs niet anders worden verstaan dan als (mede) gebaseerd op het impliciete oordeel, dat verzoekers detentie vooralsnog rechtmatig kon worden voortgezet, maar dat de rechtbank wel de mogelijkheid openliet de maatregel voor de resterende looptijd te beëindigen naar aanleiding van de ingevolge de tussenbeslissing al dan niet ontvangen inlichtingen.
- Hoewel de rechtbank onderkent dat aan deze op bijsturen gerichte vorm van rechtspraak naast belangrijke voordelen ook nadelen verbonden kunnen zijn, is zij van oordeel dat artikel 5 EVRM en de wettelijke bepalingen omtrent de ISD-maatregel voor deze (behoedzaam te hanteren) vorm van rechtspraak voldoende ruimte bieden alsmede dat ook een tegengestelde opvatting op zichzelf niet kan nopen tot de conclusie, dat de maatregel had moeten worden beëindigd dan wel alsnog moet worden beëindigd.
- Nu uit de laatstelijk ontvangen inlichtingen blijkt dat verzoeker sedert 21 maart 2006 niet meer wenst mede te werken aan de op resocialisatie gerichte ISD-variant en tevens moet worden vastgesteld dat het recidivegevaar nog niet wezenlijk kan zijn verminderd, brengen de aard en de strekking van de maatregel met zich mede, dat verdere tenuitvoerlegging noodzakelijk moet worden geacht.
- Bij dit alles is thans niet meer terzake doende, dat door en namens verzoeker, naar het oordeel van de rechtbank, terechte kritiek is geuit op het late tijdstip waarop verzoeker in de ISD-instelling werd opgenomen en op de (zeer) trage en gebrekkige wijze waarop de tenuitvoerlegging aanvankelijk ter hand is genomen, ondanks de door verzoeker getoonde motivatie.
- Hoewel deze omstandigheid in beginsel een redelijkheidsargument zou kunnen opleveren voor bekorting van de maatregelduur met 4 à 6 maanden, heeft de rechtbank moeten concluderen dat haar het verlenen van een dergelijke korting in het wettelijk systeem niet vrijstaat.
Beslissing
Stelt vast dat voortgezette tenuitvoerlegging van de maatregel is vereist en wijst derhalve het verzoek tot beëindiging af.
Deze beslissing is gegeven door mrs. Van Harreveld, voorzitter, Van Hoorn en Follender Grossfeld, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Althoff, griffier, ondertekend door de voorzitter en de griffier, en uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2006.