RECHTBANK ZUTPHEN
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Doetinchem, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 17 mei 2005.
Bij besluit van 10 november 2004 heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres, berekend naar de norm voor een alleenstaande ouder, per 1 november 2004 gewijzigd naar de norm voor een alleenstaande, omdat haar jongste inwonende dochter op [...] oktober 2004 de 18-jarige leeftijd heeft bereikt. Tevens heeft verweerder afwijzend beslist op de aanvraag van eiseres om een garantietoeslag, op de grond dat het totale gezinsinkomen hoger is dan de bijstandsnorm voor gehuwden.
Tegen dit besluit, met name tegen de weigering van een garantietoeslag, heeft eiseres bezwaar gemaakt bij brief van 7 juni 2005.
Bij het in rubriek 1 genoemde besluit van 17 mei 2005 heeft verweerder dit bezwaar ongegrond verklaard.
Namens eiseres is bij brief van 16 juni 2005 door mr. J.J. van der Woude, advocaat te Zutphen, beroep ingesteld op de daarin vermelde gronden. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 6 december 2005, waar eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door P.T.M. van Hollenman.
In dit geding gaat het om de vraag of verweerder terecht en op goede gronden afwijzend heeft beslist op de aanvraag van eiseres om een garantietoeslag per 1 november 2004 in verband met de wijziging van haar bijstandsuitkering naar aanleiding van het meerderjarig worden van haar inwonende dochter [dochter].
De garantietoeslag wordt volgens een gemeentelijke richtlijn verstrekt in de vorm van bijzondere bijstand in gevallen waarin sprake is van een inkomensterugval bij wijziging van een bijstanduitkering naar de norm voor een alleenstaande ouder in een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande. Wanneer het laatste in de gezinsbijstand begrepen kind 18 jaar wordt maar wel tot het huishouden van de ouder blijft behoren, bestaat volgens de richtlijn recht op garantietoeslag, indien en voor zover het gezamenlijk inkomen minder bedraagt dan de bijstandsnorm voor gehuwden.
In het onderhavige geval heeft verweerder berekend dat het gezamenlijk inkomen hoger is dan de bijstandsnorm voor gehuwden. Bij die berekening is, naast de bijstandsuitkering van eiseres (inclusief 20% toeslag), meegenomen:
- inkomen uit studiefinanciering van de dochter ten bedrage van € 280,17;
- alimentatie die de ex-echtgenoot van eiseres betaalt voor de verzorging en opvoeding van de dochter, ten bedrage van € 208,-.
Genoemd bedrag aan inkomen uit studiefinanciering betreft een normbedrag dat is ontleend aan artikel 33, tweede lid, van de Wet werk en bijstand (Wwb). Ingevolge deze bepaling – zoals deze luidde op 1 november 2004 en voor zover hier van belang – wordt het inkomen uit studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf) in aanmerking genomen naar het normbedrag voor levensonderhoud waarnaar deze is berekend, met dien verstande dat het normbedrag voor levensonderhoud als bedoeld in artikel 3.2 Wsf voor een inwonende studerende wordt gesteld op € 280,17. Volgens de wetsgeschiedenis van deze bepaling wordt daarmee bereikt dat de in de studiefinanciering begrepen tegemoetkoming voor directe studiekosten en de eventuele forfaitaire vergoeding voor de ziektekosten-verzekering buiten beschouwing blijven en dat rekening wordt gehouden met de eventuele – rentedragende – lening en de ouderlijke bijdrage. Omdat op deze wijze de ouderlijke bijdrage reeds is verdisconteerd in de wijze waarop de ontvangen studiefinanciering wordt gewaardeerd, spreekt het vanzelf dat deze verder als inkomen van de studerende buiten beschouwing blijft, aldus de parlementaire toelichting.
Eiseres stelt zich, onder verwijzing naar de toelichting op artikel 33, tweede lid, van de Wwb, op het standpunt dat verweerder ten onrechte zowel het normbedrag aan inkomen uit studiefinanciering als de alimentatie in aanmerking heeft genomen. Daartoe heeft eiseres erop gewezen dat de veronderstelde ouderlijke bijdrage in het kader van de Wsf wordt vastgesteld op basis van het inkomen van de vader c.q. ex-echtgenoot van eiseres en dat het betalen van de alimentatie door hem moet worden beschouwd als het voldoen van zijn ouderlijke bijdrage in het kader van de studiefinanciering, zodat deze alimentatie onderdeel is van het inkomen uit studiefinanciering als bedoeld in artikel 33, tweede lid, van de Wwb.
Het bedrag van € 208,- (volgens het beroepschrift: € 215,55) per maand van de alimentatie dient daarom buiten de inkomensberekening te blijven, aldus eiseres.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de alimentatie los moet worden gezien van de ouderlijke bijdrage in het kader van de studiefinanciering.
De rechtbank kan verweerder hierin niet volgen en acht het standpunt van eiseres juist. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende.
Ingevolge artikel 1:395a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) zijn ouders verplicht te voorzien in de kosten van levensonderhoud en studie van hun meerderjarige kinderen die de leeftijd van een en twintig jaren niet hebben bereikt.
In artikel 1:395b, eerste lid, van het BW is bepaald – voor zover hier van belang – dat, indien de rechter het bedrag heeft bepaald dat een ouder ter zake van de verzorging en opvoeding van zijn minderjarig kind moet betalen en deze verplichting tot aan het meerderjarig worden van het kind van kracht is geweest, met ingang van dit tijdstip die rechterlijke beslissing geldt
als een beslissing tot bepaling van het bedrag ter zake van levensonderhoud en studie als in artikel 395a van dit boek bedoeld.
In de – tot de gedingstukken behorende – echtscheidingsbeschikking van 29 januari 2003 is bepaald dat de ex-echtgenoot van eiseres, [ex-echtgenoot], als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [dochter], geboren [...] oktober 1986, aan eiseres zal betalen € 208,- per maand. Met het meerderjarig worden van [dochter] op [...] oktober 2004 is deze alimentatieverplichting – gelet op artikel 1:395b, eerste lid, van het BW – van rechtswege .omgezet in een verplichting jegens [dochter] ter voorziening in de kosten van levensonderhoud en studie, als bedoeld in artikel 1:395a van het BW. Naar het oordeel van de rechtbank dient de voldoening aan deze verplichting te worden aangemerkt als ouderlijke bijdrage in het kader van de studiefinanciering. Nu deze ouderlijke bijdrage reeds is verdisconteerd in het normbedrag voor levensonderhoud dat geldt als inkomen uit studiefinanciering, als bedoeld in artikel 33, tweede lid, van de Wwb, heeft verweerder ten onrechte het bedrag van € 208,- aan “alimentatie” als afzonderlijk inkomensbestanddeel aangemerkt. De rechtbank merkt ten overvloede nog op dat de ex-echtgenoot dit bedrag vanaf 25 oktober 2004 niet meer als “kinderalimentatie” aan eiseres is verschuldigd.
Verweerder heeft derhalve naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte naast het normbedrag aan inkomen uit studiefinanciering ook het in de echtscheidingsbeschikking bepaalde bedrag van € 208,- per maand betrokken in de inkomensberekening.
Het beroep is gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Verweerder zal een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen. Er is voorts aanleiding voor een veroordeling van verweerder in de door eiseres in beroep gemaakte proceskosten. Ter zake van rechtsbijstand worden 2 punten toegekend met een wegingsfactor 1.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- gelast verweerders gemeente aan eiseres het betaalde griffierecht van € 37,- te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 644,- ter zake van rechtsbijstand, te betalen door verweerders gemeente.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Aldus gegeven door mr. K. van Duyvendijk en in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.