ECLI:NL:RBZUT:2006:AX5817

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
23 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/2229
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • K. van Duyvendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging erkenning van kinderen wegens strijd met de Nederlandse openbare orde

In deze zaak heeft eiser, J.W. Wolters, het Openbaar Ministerie verzocht om een verzoek in te dienen bij de rechtbank tot vernietiging van de erkenning van twee kinderen. Dit verzoek was gebaseerd op artikel 1:205, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, dat de mogelijkheid biedt om een erkenning te vernietigen indien deze strijdig is met de Nederlandse openbare orde. De rechtbank Zutphen, enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken, heeft op 23 mei 2006 uitspraak gedaan in deze kwestie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het Openbaar Ministerie op 21 juli 2005 aan eiser heeft medegedeeld niet aan het verzoek te willen voldoen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de rechtbank oordeelde dat het bezwaarschrift niet-ontvankelijk was. De rechtbank heeft verder overwogen dat de indiening van een verzoek tot vernietiging van de erkenning niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat de rechtbank niet kon oordelen over de inhoud van het verzoek, omdat het niet voldeed aan de vereisten van een publiekrechtelijke rechtshandeling.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de weigering van het Openbaar Ministerie om het verzoek in te dienen, niet kan worden beschouwd als een besluit in de zin van de Awb. Hierdoor was het bezwaarschrift van eiser niet-ontvankelijk. De rechtbank heeft het verzoek om veroordeling van verweerder in de proceskosten afgewezen, omdat het verzoek kennelijk ongegrond was. De uitspraak van de rechtbank is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr.: 05/2229
UITSPRAAK
naar aanleiding van het geding tussen:
J.W. Wolters, wonende te Voorst, eiser,
en
de Officier van Justitie in het Arrondissementsparket te Zutphen, verweerder.
1. Procesverloop
Bij brief van 14 juni 2005 heeft mr. H.C. Kiers, advocaat te Deventer, namens eiser het Openbaar Ministerie verzocht om indiening van een verzoek bij de rechtbank als bedoeld in artikel 1:205, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, strekkende tot vernietiging van de erkenning van twee kinderen, gedaan door eiser, wegens strijd met de Nederlandse openbare orde.
Bij brief van 21 juli 2005 heeft verweerder eiser medegedeeld aan het verzoek niet te willen voldoen.
Daartegen is namens eiser bij brief van 1 september 2005 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij brief van 15 december 2005 is namens eiser beroep ingesteld bij de rechtbank, sector bestuursrecht, tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaarschrift.
Bij brief van 3 januari 2006 heeft verweerder de rechtbank meegedeeld dat hij in de gedingstukken aanleiding heeft gevonden alsnog de vernietiging van de erkenningen te verzoeken bij de rechtbank.
Vervolgens heeft de gemachtigde van eiser het beroep ingetrokken en tevens verzocht om verweerder te veroordelen in de kosten van het geding. Bij brief van 14 februari 2006 heeft verweerder zich tegen toewijzing van dit verzoek gekeerd.
Met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek gesloten.
2. Motivering
Ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan in het geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, dit orgaan op verzoek van de indiener van het beroepschrift in diens kosten worden veroordeeld.
De rechtbank stelt voorop dat van tegemoetkomen in de zin van deze bepaling slechts sprake kan zijn, indien het bestuursorgaan aan de indiener van het beroep tegemoetkomt door het nemen van een besluit in de zin van de Awb.
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder een besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge artikel 1:205, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek kan het openbaar ministerie wegens strijd met de Nederlandse openbare orde, indien de erkenner niet de biologische vader van het kind is, vernietiging van de erkenning verzoeken.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de indiening van een zodanig verzoek niet worden aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Het gaat hier om een bevoegdheid die haar grondslag vindt in het BW, zodat niet kan worden gesproken van een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Gezien het voorgaande komt het verzoek om veroordeling van verweerder in de gemaakte proceskosten niet voor toewijzing in aanmerking.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de in verweerders brief van 14 juni 2005 vervatte weigering om een verzoek ingevolge artikel 1:205, tweede lid, BW in te dienen evenmin kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Awb. Derhalve was het bezwaarschrift van 1 september 2005, gelet op artikel 7:1, eerste lid, in verbinding met artikel 8:1, eerste lid, van de Awb, niet-ontvankelijk te achten. In verband hiermee had het ingestelde beroep bij de rechtbank, indien het tot een beoordeling daarvan was gekomen, hooguit kunnen leiden tot een niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaarschrift.
Het verzoek om veroordeling in proceskosten dient als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.
3. Beslissing
De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Aldus gegeven door mr. K. van Duyvendijk en in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2006
in tegenwoordigheid van de griffier.
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending verzet worden gedaan bij deze rechtbank, sector bestuursrecht, Postbus 205, 7200 AE Zutphen.
De indiener van het verzetschrift kan vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord. Vraagt hij dat niet dan kan van het horen worden afgezien.