ECLI:NL:RBZUT:2006:AV3223

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
17 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/81 en 05/82
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J. van Harreveld
  • A. van Hoorn
  • M. Schmitz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding in verband met vrijheidsbeneming

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 17 februari 2006 uitspraak gedaan over een verzoek om schadevergoeding van een verzoeker die in verband met een strafzaak vrijheidsbeneming heeft ondergaan. Het verzoek is ingediend op basis van de artikelen 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering. De verzoeker, die verdacht werd van poging tot moord op zijn ex-echtgenote, heeft van 11 juli 2004 tot en met 6 oktober 2004 in voorlopige hechtenis gezeten. Hij verzocht om een schadevergoeding van in totaal € 197.316,03, inclusief immateriële en materiële schade, alsook kosten voor rechtsbijstand. De rechtbank heeft het verzoek op 9 december 2005 en 3 februari 2006 behandeld, waarbij de officier van justitie commentaar heeft geleverd op het verzoekschrift.

De rechtbank overweegt dat de schadevergoeding alleen kan worden toegekend als de schade persoonlijk door de verzoeker is geleden en het gevolg is van de vrijheidsbeneming. De rechtbank oordeelt dat de verzoeker recht heeft op een vergoeding van € 6810,- voor immateriële schade, maar dat er geen gronden van billijkheid zijn voor een hoger bedrag. De rechtbank wijst ook de overige verzoeken af, waaronder de schadevergoeding voor materiële schade en de vergoeding voor zijn kinderen. De rechtbank concludeert dat de verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn verzoek voor schade die door zijn kinderen is geleden.

De beslissing van de rechtbank is gebaseerd op de feiten van de zaak, waaronder de verdenking van de verzoeker en zijn gedrag tijdens de voorlopige hechtenis. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker de duur van zijn hechtenis zelf heeft beïnvloed door zich te verbergen en geen relevante informatie te delen. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de officier van justitie eerder had besloten de zaak niet verder te vervolgen wegens onvoldoende bewijs. De rechtbank heeft de verzoeker uiteindelijk een vergoeding van € 6810,- en een vergoeding van € 275,- voor rechtsbijstand toegekend, maar heeft het verzoek voor de overige schade afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Meervoudige raadkamer
Parketnummer : 06/080497-03
Bvs-nummers : 05/81 en 05/82
Beslissing d.d. : 17 februari 2006
BESLISSING
op het op 15 maart 2005 ingekomen verzoek ex artikelen 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering van:
[naam en achternaam verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [postcode en woonplaats], [adres].
Behandeling van het verzoek
Het verzoekschrift is door de meervoudige raadkamer in het openbaar behandeld op 9 december 2005 en 3 februari 2006. Van het daarbij verhandelde is telkens proces-verbaal opgemaakt.
Tot de stukken behoren naast het strafdossier en het verzoekschrift met bijlagen, een schriftelijk commentaar van de officier van justitie op het verzoekschrift alsmede een door verzoeker nadien ingezonden nadere schriftelijke toelichting.
Overwegingen
1. Terzake van de onder bovenvermeld parketnummer bekende strafzaak is aan verzoeker wegens de verdenking van poging tot moord, althans doodslag op zijn ex-echtgenote op 20 november 2003, ingevolge justitiële en rechterlijke bevelen in Frankrijk en daarna in Nederland de vrijheid ontnomen van 11 juli 2004 tot en met 6 oktober 2004.
2. Bij brief van 4 januari 2005 heeft de officier van justitie aan verzoeker kennisgegeven van haar besluit de zaak (behoudens nieuwe omstandigheden dan wel een last tot vervolging), niet verder te vervolgen op grond van onvoldoende aanwijzing van schuld.
3. Bij beslissing van 13 oktober 2005 heeft het Gerechtshof te Arnhem ongegrond verklaard het door M.J.T. Frericks ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering ingediende beklag betreffende voormelde beslissing van de officier van justitie.
4. Het tijdig ingediende verzoekschrift strekt tot:
- toekenning van een vergoeding ter zake van met voormelde vrijheidsbeneming
verband houdende immateriële en materiële schades, door verzoeker begroot op totaal € 197.316,03 exclusief toekomstige inkomensderving;
- toekenning van schadevergoeding en/of compensatie ex artikel 90, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering in verband met door verzoeker in een (niet omschreven) andere strafzaak gedurende 10 dagen ondergane voorlopige vrijheidsbeneming, nu verzoeker in die strafzaak werd vrijgesproken en zijn desbetreffende schadeverzoek niet naar behoren werd afgewikkeld.
- toekenning van de standaardvergoeding wegens kosten voor rechtsbijstand in de onderhavige procedure.
5. Op de gronden als vermeld in haar voormelde schriftelijke commentaar heeft de officier van justitie geconcludeerd tot toekenning van een in dit commentaar gespecificeerde vergoeding van € 6810,- terzake van door verzoeker wegens de vrijheidsbeneming geleden immateriële schade en tot toekenning van € 540,- terzake van volgens het standaardtarief begrote kosten van rechtsbijstand in de onderhavige procedure, zulks onder afwijzing van al hetgeen meer of anders is verzocht.
6. Bij de beoordeling van het verzoek moet voorop worden gesteld, dat de in artikelen 89 en 90 van het Wetboek van Strafvordering neergelegde regeling de gewezen verdachte, afgezien van de formele vereisten, slechts kan baten indien en voor zover:
- de gestelde (im)materiële schade door verzoeker persoonlijk is geleden;
- deze schade kan worden aangemerkt als het gevolg van (en derhalve veroorzaakt
door) de voorlopige vrijheidsbeneming;
- naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn voor toekenning van schadevergoeding ten laste van de Staat;
- voor toepassing van het bepaalde in artikel 90, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering geldt daarnaast de voorwaarde, dat de daarin geregelde compensatie (deels) kan plaatsvinden met in een andere strafzaak opgelegde, nog niet ten uitvoer gelegde, onherroepelijke vrijheidsstraf.
7. Gelet op het vorenoverwogene moet gelden, dat verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn verzoek voor zover dit betrekking heeft op door zijn kinderen geleden en/of voor hun rekening komende schade alsmede voor zover het verzoek strekt tot compensatie op basis van artikel 90, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
8. Gelet op de stukken en haar onderzoek is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel, dat de aan verzoeker onder artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering toe te kennen vergoeding slechts betrekking dient te hebben op de immateriële schade, welke voor verzoeker is ontstaan gedurende de onder 1 vermelde periode van vrijheidsbeneming als mede dat deze vergoeding beperkt dient te worden tot het sub 5 vermelde bedrag van € 6810,-.
De rechtbank acht namelijk geen gronden van billijkheid aanwezig voor toepassing van een hoger dagtarief of een andere berekening dan door de officier van justitie is toegepast noch voor toekenning van enige vergoeding terzake van de door verzoeker overigens vermelde schades, waartoe het volgende wordt overwogen:
-in het opsporingsonderzoek naar de op 20 november 2003 rond 20.10 uur te Dinxperlo op zijn gewezen echtgenote gepleegde aanslag is verzoeker als enige verdachte naar voren gekomen en de desbetreffende verdenking is nadien niet weggenomen;
- door op genoemde datum rond 19.00 uur vanuit zijn woning te Zevenaar, onder achterlating van zijn 14-jarige zoon, met de noorderzon te vertrekken en zich tot aan zijn aanhouding in het buitenland schuil te houden en daarvoor na die aanhouding geen aannemelijke verklaring te geven heeft verzoeker de voorlopige hechtenis over zichzelf afgeroepen en/of de duur daarvan in zijn nadeel beïnvloed;
- in aanmerking nemende dat verzoeker bij de politieverhoren elke strafrechtelijke betrokkenheid bij voormelde aanslag heeft ontkend, maar dat hij volgens zijn verklaringen anderzijds wel beschikte over (mogelijk) relevante voorinformatie, valt hem in deze situatie tenminste te verwijten dat hij bedoelde informatie niet dienstbaar heeft gemaakt aan de veiligheid van het (potentiële) slachtoffer en/of aan de opheldering van het misdrijf. Ook in dit opzicht heeft verzoeker voor zijn gedragslijn geen aannemelijke verklaring gegeven en aldus de duur van de voorlopige hechtenis in zijn nadeel beïnvloed;
- aangaande de door verzoeker gestelde materiële schades moet daarenboven gelden, dat het vereiste oorzakelijke verband met de voorlopige vrijheidsbeneming ontbreekt en/of dat de schadepost als zodanig niet aannemelijk is geworden, gelet op de zeer gebrekkige onderbouwing en de uit de stukken blijkende zakelijke voorgeschiedenis van verzoeker.
9. Nu de voor verzoeker bij de indiening van het verzoekschrift optredende raadsman niet aanwezig is geweest bij de mondelinge behandeling daarvan, dient het aan verzoeker onder artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering toe te wijzen bedrag te worden beperkt tot het voor deze situatie geldende standaardbedrag van € 275,-.
Beslissing
Verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek voor zover dit betrekking heeft op door zijn kinderen geleden en/of voor hun rekening komende schade alsmede voor zover het verzoek strekt tot compensatie op basis van artikel 90, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Kent aan verzoeker onder artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering toe een vergoeding van € 6810,- .
Kent aan verzoeker onder artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering toe een vergoeding van € 275,-.
Aldus gewezen door mr. Van Harreveld, voorzitter, mrs. Van Hoorn en Schmitz, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Wichern, griffier, ondertekend door de voorzitter en de griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2006.