RECHTBANK ZUTPHEN
Meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Lokale Afdeling Noord-Veluwe Koninklijke Horeca Nederland, gevestigd te Elburg, eiseres,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldebroek, verweerder,
het bestuur van Vereniging Dorpshuis “De Heerdt”, gevestigd te Oosterwolde, derde-partij.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 16 december 2004.
Vereniging Dorpshuis “De Heerdt” (De Heerdt) exploiteert een dorpshuis op het perceel Schiksweg 27 te Oosterwolde. Op 15 juni 2001 is aan De Heerdt ingevolge artikel 3 van de Drank- en Horecawet (DHW) een vergunning verleend (drank- en horecavergunning), waaraan beperkende voorschriften zijn verbonden als bedoeld in artikel 4 van de DHW.
Namens eiseres heeft A.S. Rensen, verbonden aan het Bureau Eerlijke Mededinging te Woerden (BEM), bij brief van 15 september 2003 verweerder verzocht de door haar als onwettig gekwalificeerde activiteiten van De Heerdt, bestaande uit het (laten) organiseren van bijeenkomsten van persoonlijke aard door en ten behoeve van (niet-)inwoners van Oosterwolde, te doen beëindigen.
Bij besluit van 23 maart 2004 heeft verweerder besloten het handhavingsverzoek van eiseres van 15 september 2003 niet in behandeling te nemen.
Tegen dit besluit heeft Rensen namens eiseres bij brief van 2 april 2004 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 19 oktober 2004 heeft verweerder dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Naar aanleiding van de uitspraak van deze rechtbank van 25 november 2004, nrs. 04/558, 04/559 en 04/560 – onder meer inhoudende dat verweerder binnen vier weken dient te beslissen op het handhavingsverzoek van 15 september 2003 – heeft verweerder dit verzoek bij het thans bestreden besluit afgewezen.
Namens eiseres heeft Rensen, voornoemd, beroep ingesteld op de in het beroepschrift vermelde gronden. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden. Namens eiseres zijn nadere stukken ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 25 oktober 2005, waar namens eiseres is verschenen D.A. Hogervorst, verbonden aan BEM. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Hegger en M. Tijssen. De derde-partij (De Heerdt) is niet verschenen.
Allereerst zal de rechtbank beoordelen of het thans bestreden besluit van 16 december 2004 aangemerkt dient te worden als een beslissing op bezwaar.
In zijn verweerschrift van 7 februari 2005 heeft verweerder medegedeeld dat naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank van 25 november 2004 met het thans bestreden besluit een nieuwe beslissing op bezwaar is genomen, ter vervanging van de beslissing op bezwaar van 19 oktober 2004. Naar het oordeel van de rechtbank dient hieruit te worden opgemaakt dat verweerder het besluit van 19 oktober 2004 heeft ingetrokken en het thans bestreden besluit daarvoor in de plaats heeft gesteld, zodat (ook) dit laatste besluit aangemerkt dient te worden als een beslissing op bezwaar. Eiseres heeft derhalve terecht tegen dit besluit beroep ingesteld.
Thans staat ter beoordeling of verweerder bij het bestreden besluit op goede gronden het handhavingsverzoek van eiseres van 15 september 2003 heeft afgewezen.
Ingevolge artikel 3 van de DHW is het verboden zonder daartoe strekkende vergunning van burgemeester en wethouders het horecabedrijf uit te oefenen.
Ingevolge artikel 4 van de DHW verbinden burgemeester en wethouders aan een op grond van artikel 3 van de DHW verleende vergunning voor het horecabedrijf een of meer voorschriften of beperkingen die, gelet op de plaatselijke of regionale omstandigheden, nodig zijn ter voorkoming van mededinging door het verstrekken van alcoholhoudende drank, die uit een oogpunt van ordelijk economisch verkeer als onwenselijk moet worden beschouwd.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de in het eerste lid bedoelde voorschriften of beperkingen op geen andere onderwerpen betrekking kunnen hebben dan:
a. in de inrichting te houden bijeenkomsten van persoonlijke aard, zoals bruiloften en partijen;
b. het openlijk aanprijzen van de mogelijkheid tot het houden van bijeenkomsten als bedoeld onder a;
c. de tijden gedurende welke in de betrokken inrichting alcoholhoudende drank wordt verstrekt.
Aan De Heerdt is op 15 juni 2001 een drank- en horecavergunning verleend, waaraan ingevolge artikel 4 van de DHW - onder meer - de volgende voorwaarde is verbonden:
“a. Deze vergunning geldt niet voor het verstrekken van alcoholhoudende drank voor, tijdens of na bijeenkomsten van persoonlijke aard als bedoeld in artikel 4 van de Drank- en Horecawet, met uitzondering van de verstrekking van alcohol bij gelegenheid van een bijeenkomst van persoonlijke aard die wordt georganiseerd door of ten behoeve van een inwoner van de plaats Oosterwolde”.
Eiseres heeft onder meer aangevoerd dat De Heerdt deze vergunningvoorwaarde door het (laten) organiseren van bijeenkomsten van persoonlijke aard door of ten behoeve van
niet-inwoners van Oosterwolde overtreedt en dat verweerder ten onrechte de in de vergunning opgenomen uitzondering heeft opgerekt door toe te staan dat tevens dergelijke bijeenkomsten mogen worden georganiseerd door of ten behoeve van een ieder die een band heeft met Oosterwolde.
Verweerder is echter van mening dat, met het toestaan van bijeenkomsten van persoonlijke aard door of ten behoeve van personen die door geboorte en/of lang verblijf een band hebben met Oosterwolde, slechts sprake is van een redelijke uitleg van genoemde vergunningvoorwaarde.
De rechtbank is allereerst van oordeel dat de in de drank- en horecavergunning onder a genoemde uitzondering in beginsel in strijd is met het bepaalde in artikel 4 van de DHW, zodat deze uitzondering om die reden restrictief dient te worden uitgelegd. Dit betekent dat er, gelet op de redactie van deze uitzondering, geen ruimte is voor het oordeel dat in De Heerdt tevens bijeenkomsten van persoonlijke aard mogen worden georganiseerd door of ten behoeve van anderen dan inwoners van Oosterwolde. Voor de door verweerder voorgestane “redelijke uitleg” is derhalve geen plaats.
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting staat vast dat - met enige regelmaat - bijeenkomsten worden gehouden door en ten behoeve van anderen dan inwoners van Oosterwolde (in ieder geval vier bijeenkomsten in de periode van 4 oktober 2003 tot en met 9 maart 2005). De rechtbank merkt op dat dit nog slechts de gevallen betreft die door advertenties voor eiseres kenbaar waren en dat het niet onaannemelijk is dat er in feite meer van deze bijeenkomsten zijn georganiseerd. Voorts acht de rechtbank de stelling van verweerder, dat dergelijke bijeenkomsten sinds het gesprek met De Heerdt op 24 januari 2005 niet meer hebben plaatsgevonden, niet aannemelijk, nu eiseres ter zitting over de periode van 27 januari 2005 tot en met 4 november 2005 vijf van deze bijeenkomsten heeft genoemd, welke door verweerder onvoldoende zijn weersproken.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat De Heerdt heeft gehandeld in strijd met de in de drank- en horecavergunning onder a genoemde vergunningvoorwaarde.
Eiseres heeft in de tweede plaats aangevoerd dat De Heerdt door het (laten) organiseren van bijeenkomsten van persoonlijke aard tevens handelt in strijd met het per plaatse geldende bestemmingsplan.
Ingevolge het bestemmingsplan “Kom Oosterwolde (De Heerdt)” rust op het perceel Schiksweg 27 te Oosterwolde de bestemming “Openbare en/of bijzondere bebouwing”. Ingevolge artikel 11 van de planvoorschriften zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor gebouwen ten dienste van medische, sociale, culturele of educatieve doeleinden.
De rechtbank stelt voorop dat bij de beantwoording van de vraag of De Heerdt in strijd met de het bestemmingsplan heeft gehandeld alle bijeenkomsten van persoonlijke aard - dus ook de bijeenkomsten welke zijn georganiseerd door of ten behoeve van inwoners van Oosterwolde - dienen te worden meegewogen.
Als niet (voldoende) weersproken staat vast dat in het dorpshuis De Heerdt in de periode van 20 oktober 2001 tot en met 9 maart 2005 - in ieder geval - 27 bijeenkomsten van persoonlijke aard zijn georganiseerd.
Op grond hiervan is de rechtbank met eiseres van oordeel dat sprake is van met het bestemmingsplan strijdig gebruik. Het structureel tegen betaling beschikbaar stellen van een ruimte aan willekeurige derden voor het houden van bijeenkomsten van persoonlijke aard, waarbij ook alcohol wordt geschonken, moet naar het oordeel van de rechtbank als een reguliere horeca-activiteit worden beschouwd. Dergelijke horeca-activiteiten kunnen niet worden aangemerkt als activiteiten met medische, sociale, culturele of educatieve doeleinden, als bedoeld in artikel 11 van de planvoorschriften. Dat - zoals verweerder stelt - die horeca-activiteiten tevens een sociaal karakter hebben, kan niet leiden tot een ander oordeel.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat De Heerdt (structureel) heeft gehandeld in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan.
Gelet op het voorgaande was verweerder naar het oordeel van de rechtbank bevoegd tot handhavend optreden ter zake van overtreding van de DHW c.q. handelen in strijd met de aan de drank- en horecavergunning verbonden voorwaarde, alsmede ter zake van handelen in strijd met het bestemmingsplan.
Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
De rechtbank merkt in dit verband allereerst op dat het door verweerder met betrekking tot handhaving gehanteerde prioriteitensysteem, zoals neergelegd in de nota “handhaving Bouwen en Ruimtelijke Ordening”, niet verenigbaar is met het uitgangspunt dat slechts onder bijzondere omstandigheden handhavend optreden mag worden geweigerd.
De rechtbank stelt voorts vast dat ten aanzien van de overtreding van de DHW legalisering niet mogelijk is en dat ten aanzien van het met het bestemmingsplan strijdig gebruik thans geen sprake is van concreet zicht op legalisering.
Voorts is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan handhavend optreden in dit geval zodanig onevenredig is dat daarvan behoort te worden afgezien.
Dat voor wat betreft de overtreding van de DHW volgens verweerder slechts sprake is van incidenten - wat hier ook verder van zij -, kan niet worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid als hiervoor bedoeld.
Ook voor wat betreft de overtreding van de planvoorschriften is niet gebleken van bijzondere omstandigheden. De stelling van verweerder dat niet valt uit te leggen dat tegen de met het bestemmingsplan strijdige horeca-activiteiten handhavend wordt opgetreden, terwijl De Heerdt daarentegen wel beschikt over een geldige drank- en horecavergunning, kan niet als een bijzondere omstandigheid worden aangemerkt. Dit geldt eveneens voor de stelling dat De Heerdt een belangrijke sociale functie vervult omdat er binnen de kern Oosterwolde geen alternatieve locatie beschikbaar is voor bijeenkomsten van persoonlijke aard. Niet valt in te zien dat van de inwoners van Oosterwolde niet zou kunnen worden gevergd dat zij elders zaalruimte huren voor dergelijke bijeenkomsten.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering berust en derhalve voor vernietiging in aanmerking komt. Met inachtneming van deze uitspraak dient verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
Er is aanleiding voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten van eiseres. Met toepassing van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht worden ter zake van rechtsbijstand 2 punten toegekend met een wegingsfactor 1.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- gelast de gemeente Oldebroek aan eiseres het betaalde griffierecht van € 237,- te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 644,- voor verleende rechtsbijstand, te betalen door de gemeente Oldebroek.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Aldus gewezen door mr. K. van Duyvendijk als voorzitter en mr. L.J.P. Lambooij en mr. M.M.L.A.T. Doll als leden, en in het openbaar uitgesproken door de voorzitter op 25 januari 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.