ECLI:NL:RBZUT:2005:AV2390

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
28 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
06/037609-04
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Elders
  • Brouns
  • Van der Hooft
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een bedrijf voor overtreding van vergunningsvoorschriften in het milieurecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 28 december 2005 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een besloten vennootschap, die werd beschuldigd van het zonder vergunning veranderen van een inrichting voor het vervaardigen en bewerken van metalen. De tenlastelegging betrof meerdere overtredingen van de Wet milieubeheer, waarbij de verdachte in de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 mei 2004 zonder de vereiste vergunningen handelingen verrichtte die in strijd waren met de aan de inrichting opgelegde vergunningsvoorschriften. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk en meermalen in strijd met de wet heeft gehandeld door onder andere tijdelijke hallen op te richten die niet in de vergunning waren opgenomen. De rechtbank verwierp het verweer van de verdachte dat de veranderingen in overeenstemming waren met de vergunning, en oordeelde dat de vergunningsvoorschriften duidelijk waren en geen ruimte lieten voor interpretatie.

De rechtbank heeft de ernst van de overtredingen in aanmerking genomen, evenals de justitiële documentatie van de verdachte en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich een onrechtmatig concurrentievoordeel had verschaft ten opzichte van andere bedrijven die zich wel aan de vergunningsvoorschriften hielden. Ondanks dat er geen milieuvoorschriften waren overtreden, werd de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 25.000, waarvan € 10.000 voorwaardelijk werd opgelegd met een proeftijd van twee jaar. De uitspraak is gedaan in het kader van de economische delicten en de rechtbank heeft de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet milieubeheer toegepast. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen konden worden.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Meervoudige economische kamer
Parketnummer: 06/037609-04
Uitspraak d.d.: 28 december 2005
Tegenspraak / dnip
VERKORT VONNIS
in de zaak tegen:
de besloten vennootschap [naam B.V.] B.V.,
gevestigd te [postcode] [vestigingsplaats], [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 december 2005.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij één- of meermalen in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 mei 2004 in de gemeente [vestigingsplaats], (telkens) al dan niet opzettelijk, zonder daartoe verleende vergunning, een aan of nabij de [adres] gelegen inrichting voor het vervaardigen, bewerken, verwerken, opslaan of overslaan van metalen, metalen voorwerpen of schroot en/of behandelen van de oppervlakte van metalen en/of metalen voorwerpen, zijnde een inrichting genoemd in Categorie 12.1 van de bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer behorende Bijlage I, heeft veranderd en/of de werking daarvan heeft veranderd, immers:
-was op het middenterrein van de inrichting, een hal geplaatst welke gebruikt werd voor het gloeien van één of meerdere tanks,
-was (naast de bedrijfshal [[...]]) een propaantank geplaatst (welke gebruikt werd bij het aanbrengen van een vuurvaste binnenmantel van tanks), en/of
-was op het middenterrein van de inrichting een (2e) hal geplaatst welke gebruikt werd voor het stralen en/of coaten van één of meerdere tanks;
art 8.1 lid 1 ahf/ond a Wet milieubeheer
art 8.1 lid 1 ahf/ond b Wet milieubeheer
art 8.1 lid 1 ahf/ond c Wet milieubeheer
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
zij meermalen in de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 mei 2004 in de gemeente [vestigingsplaats], telkens opzettelijk, zonder daartoe verleende vergunning, een aan de [adres] gelegen inrichting voor het vervaardigen, bewerken, verwerken, opslaan of overslaan van metalen, metalen voorwerpen of schroot en/of behandelen van de oppervlakte van metalen en/of metalen voorwerpen, zijnde een inrichting genoemd in Categorie 12.1 van de bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer behorende Bijlage I, heeft veranderd, immers:
-was op het middenterrein van de inrichting, een hal geplaatst welke gebruikt werd voor het gloeien van één of meerdere tanks,
-was naast de bedrijfshal [[...]] een propaantank geplaatst welke gebruikt werd bij het aanbrengen van een vuurvaste binnenmantel van tanks, en
-was op het middenterrein van de inrichting een (2e) hal geplaatst welke gebruikt werd voor het stralen en coaten van één of meerdere tanks.
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Namens verdachte is, kennelijk op voet van artikel 8.1, derde lid, van de Wet milieubeheer, betoogd dat de veranderingen die hebben plaatsgevonden in overeenstemming waren met de voor de inrichting verleende vergunning en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften.
De rechtbank verwerpt dit verweer aangezien uit de aan verdachte verleende vergunning duidelijk blijkt dat de vergunde werkzaamheden gekoppeld zijn aan (en daarmee beperkt tot) de in de vergunning aangewezen hallen. Het oprichten van niet in de vergunning genoemde tijdelijke hallen is daardoor in strijd met de vergunning.
Het bewezene levert op het misdrijf:
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Namens verdachte is aangevoerd dat verdachte heeft gedwaald in de reikwijdte van de aan haar gestelde milieuvoorschriften over de periode van 1 januari 2004 tot 14 april 2004, de dag waarop de voorzitter van de Raad van State in het kader van de voorlopige voorzieningen procedure heeft aangegeven dat deze werkzaamheden in strijd waren met de (revisie)vergunning.
Een beroep op dwaling komt de verdachte niet toe, aangezien de vergunningsvoorschriften op het punt van de opgerichte hallen niets aan duidelijkheid te wensen over laten.
De rechtbank verwerpt het beroep.
Verdachte is strafbaar, nu ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I).
De rechtbank is van oordeel dat de hierna te noemen geldboete in overeenstemming is met de ernst van het feit, mede gelet op de justitiële documentatie, de maatschappelijke positie en de draagkracht van verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank houdt bij bepaling van de hoogte van de op te leggen geldboete rekening met het volgende. Verdachte heeft zelf de keuze gemaakt om de aangenomen opdrachten uit te gaan vervoeren, wetende dat er zou worden gehandeld in strijd met de aan haar verleende vergunning. Door op deze wijze te handelen heeft zij zich een onrechtmatig concurrentievoordeel verschaft ten opzichte van bedrijven die zich wel aan de voorgeschreven procedures houden.
Daarnaast houdt de rechtbank er rekening mee, dat niet is gebleken, dat door de door verdachte uitgevoerde werkzaamheden milieuvoorschriften zijn overtreden en dat, naar ter terechtzitting is meegedeeld, verdachte uitzicht lijkt te hebben op een vergunning, waardoor zij deze werkzaamheden thans legaal zou kunnen uitvoeren.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 23, 24, 51, 57, 63 en 91 van het Wetboek van Strafrecht;
- 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
- 8.1 van de Wet milieubeheer;
- 2.1 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer.
BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 25.000,--.
Bepaalt dat een gedeelte van de geldboete, groot € 10.000,--, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door mrs. Elders, voorzitter, Brouns en Van der Hooft, rechters, in tegenwoordigheid van Jansen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 december 2005.