ECLI:NL:RBZUT:2005:AU4895

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
5 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/687
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging testament en niet-ontvankelijkheid van eisers in vorderingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 5 oktober 2005 uitspraak gedaan in een civiele procedure betreffende de geldigheid van een testament. De erflaatster, die op 28 juli 2004 overleed, had op 13 juli 2004 een testament ondertekend ten overstaan van notaris mr. D.A.N.F. Koolen, waarin [gedaagde] als enige erfgenaam en executeur was benoemd. Echter, na haar overlijden werd duidelijk dat erflaatster haar testament wilde wijzigen, wat zij had verklaard aan kandidaat-notaris mr. R.V. Sahetapy. De eisers, [eiser] c.s., vorderden dat de rechtbank het testament nietig zou verklaren op basis van discrepantie tussen de wil en de verklaring van erflaatster, en dat [gedaagde] ontheven zou worden uit zijn functie als executeur.

De rechtbank heeft de procedure en de feiten in detail onderzocht, waaronder de omstandigheden van de ondertekening van het testament en de betrokkenheid van [gedaagde] bij de erflaatster. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de eisers een rechtens te respecteren belang hadden bij hun vorderingen, aangezien zij geen erfgenamen waren bij wilsbeschikking of versterf. De rechtbank verklaarde eisers niet-ontvankelijk in hun vorderingen en veroordeelde hen in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van de rechtsgeldigheid van testamenten en de noodzaak voor een duidelijke en onbetwiste wil van de erflaatster, evenals de vereisten voor het opstellen van een testament volgens de wet. De beslissing van de rechtbank is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de kostenveroordeling onmiddellijk van kracht is, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

Rechtbank Zutphen
Sector Civiel
Afdeling Handel
Rolnummer: 70902 / HA ZA 05-687
Uitspraak: 5 oktober 2005
Vonnis in het incident van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van
1. [eiser],
wonende te [woonplaats],
2. [eiser],
wonende te [woonplaats],
eisers in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
procureur mr. J.H. Stam,
advocaat mr. J.P.H. Jacobs te Utrecht,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
procureur mr. A.N. Klazinga,
advocaat mr. W.R. Anema te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] c.s. en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 14 juni 2005
- de incidentele conclusie houdende niet-ontvankelijkheid
- de conclusie van antwoord in incident
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De feiten
2.1. Op 28 juli 2004 is [betrokkene] hierna erflaatster, overleden. [gedaagde] is de zwager van erflaatster en eiser sub 1 is de zoon van een overleden nicht van erflaatster. Tussen erflaatster en eiser sub 2 bestaat geen familieband.
2.2. Op 13 juli 2004 heeft erflaatster ten overstaan van notaris mr. D.A.N.F. Koolen een testament ondertekend waarin [gedaagde] tot enig en algeheel erfgenaam van erflaatster alsmede tot haar executeur is benoemd.
2.3. Op 20 juli 2004 is een concept testament opgesteld op naam van erflaatster waarin is bepaald dat gelegateerd wordt aan [eiser] c.s. Dat concept is niet gedateerd noch ondertekend.
2.4. Kandidaat-notaris mr. R.V. Sahetapy heeft op 12 november 2004 aan de raadsman van [eiser] c.s. geschreven: “In uw brief van 29 oktober jl vraagt u mij een verklaring af te leggen inzake hetgeen ik als kandidaat-notaris met (erflaatster, rb) heb besproken. Helaas kan ik hierop, op grond van mijn geheimhoudingsplicht, niet op de door u gewenste wijze ingaan. Het enige dat ik u kan bevestigen, is dat [erflaatster] heeft aangegeven haar bestaande testament te willen wijzigen en ik naar aanleiding daarvan een concept-testament heb opgesteld en toegezonden.
Over haar motieven kan ik hier geen vrijelijk oordeel geven. (...)”
2.5. Op 22 december 2004 heeft het onderdeel slachtofferzorg van het Openbaar Ministerie te Zutphen aan de raadsman van [eiser] c.s. laten weten: “Bij deze bevestig ik de ontvangst van het proces-verbaal van het politiedistrict Noord West Veluwe contra de verdachte [X]. [gedaagde] waarin u namens uw cliënten de familie [eiser 1] en [eiser 2] als advocaat optreedt.
Zodra ik een beslissing over de strafvervolging heb genomen ontvangt u nader bericht. (...)”
3. De vordering in de hoofdzaak
3.1. [eiser] c.s. vordert dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
1. voor recht zal verklaren dat het testament zoals op 13 juli 2004 ten overstaan van notaris Koolen is verleden, op basis van artikel 3:34 lid 2 BW nietig is vanwege de discrepantie tussen wil en verklaring van erflaatster, zoals omschreven in het lichaam van de dagvaarding;
Subsidiair:
2. het testament op grond van artikel 3:44 lid 3 BW zal vernietigen omdat dit testament door bedrog door [gedaagde] van erflaatster tot stand is gekomen als omschreven in het lichaam van de dagvaarding;
Meer subsidiair:
3. het testament zal vernietigen aangezien dit in strijd met de goede trouw tot stand is gekomen en het in strijd met de redelijkheid en billijkheid zou zijn wanneer [gedaagde] hieraan, gezien de omstandigheden van het geval, rechten zou kunnen ontlenen;
En voorts primair, subsidiair en meer subsidiair:
4. [gedaagde] zal ontheffen uit zijn functie van executeur;
5. [gedaagde] zal veroordelen het beheer over de algehele nalatenschap binnen twee dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis over te dragen aan de notaris van erflaatster mr. I.S. van ’t Spijker van notariskantoor Kuiper & van ’t Spijker of een door de rechtbank aan te wijzen notaris die als bewindvoerder de hele nalatenschap dient te beheren en [gedaagde] voorts zal veroordelen binnen diezelfde termijn alle sleutels, bankpasjes, bankafschriften en alle financiële bescheiden van erflaatster tegen bewijs van ontvangst (en een inventarisatiestaat) af te geven aan de desbetreffende notaris;
6. [gedaagde] zal veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 1.000,--, althans een door de rechtbank te bepalen dwangsom voor elke dag of deel daarvan dat [gedaagde] niet aan de onder 1. respectievelijk 2. respectievelijk 3. omschreven vordering voldoet, zulks met een maximum van € 300.000,--;
7. [gedaagde] zal veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting te vergoeden de schade die als gevolg van zijn wederrechtelijk handelen aan de boedel is ontstaan na overlijden van erflaatster, de totale schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
8. [gedaagde] zal veroordelen in de kosten van de procedure;
3.2. [eiser] c.s. legt aan zijn vorderingen tegen de achtergrond van de vaststaande feiten de navolgende stellingen ten grondslag. [gedaagde], die al vele jaren gebrouilleerd was met erflaatster, is tezamen met zijn vriendin en twee mannen, onder wie naar later bleek een notaris, op 13 juli 2004 bij erflaatster verschenen in het ziekenhuis. Erflaatster heeft het haar voorgehouden stuk, een testament, vlak voor de operatie – met veel pijn in haar been en mogelijk onder invloed van medicatie – getekend, in de vooronderstelling verkerend dat zij een volmacht tekende waarin zij [gedaagde] machtigde om de honneurs waar te nemen op financieel gebied gedurende haar herstel. Toen erflaatster er achter kwam welk stuk zij had getekend, heeft zij op 19 juli 2004 een gesprek onder vier ogen gehad met een kandidaat-notaris over de wijziging van het testament. De inhoud van het testament was haar volstrekt onbekend en zij herinnerde zich hier niets van. De vaste notaris van erflaatster heeft een afspraak gemaakt op 28 juli 2004 in verband met de verdere opstelling van een concepttestament conform haar werkelijke wil. Erflaatster bleek echter stervende te zijn. Zij is onder verdachte omstandigheden komen te overlijden. Justitie te Zutphen heeft het stoffelijk overschot van erflaatster in beslag genomen en er is sectie verricht. [gedaagde] is in verband met mogelijke betrokkenheid daarbij langere tijd door Justitie vastgehouden. Het testament van 13 juli 2004 ontbeert rechtskracht; er bestaat een algehele discrepantie tussen de werkelijke wil van erflaatster en de door haar ondertekende verklaring in dat testament.
4. De vordering in het incident
4.1. [gedaagde] vordert dat [eiser] c.s. niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vorderingen, met veroordeling van [eiser] c.s. in de kosten van het incident.
4.2. [gedaagde] legt aan zijn vordering tegen de achtergrond van de vaststaande feiten de navolgende stellingen ten grondslag. Aangezien [eiser] c.s. geen erfgenaam bij wilsbeschikking is en ook niet bij versterf, heeft hij geen recht en belang bij het instellen van zijn vorderingen, zodat hij bij gebrek aan belang niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vorderingen.
5. Het verweer in het incident
5.1. [eiser] c.s. concludeert dat de rechtbank bij vonnis de vordering in het incident van [gedaagde] af zal wijzen, dan wel hem daarin niet-ontvankelijk zal verklaren, met zijn veroordeling in de kosten van het incident, alsmede dat de rechtbank zal bepalen dat [eiser] c.s. op de volgende rolzitting inhoudelijk zal concluderen.
5.2. [eiser] c.s. voert verweer. Op de stellingen van partijen zal, voor zover van belang, hierna nader worden ingegaan.
6. De beoordeling in het incident
6.1. Centraal staat de vraag of [eiser] c.s. belang heeft bij het instellen van zijn vorderingen. Primair voert [eiser] c.s. aan dat hij gezien zijn betrokkenheid bij erflaatster – eiser sub 1 als familielid en eiser sub 2 als vertrouwenspersoon - een rechtens te respecteren belang heeft bij de vordering om het testament van 13 juli 2004 nietig te laten verklaren. Daarbij benadrukt hij dat recht moet worden gedaan aan de wil van erflaatster, die al jaren met [gedaagde] gebrouilleerd was en pertinent niet wilde dat [gedaagde] zou erven.
6.2. Deze enkele betrokkenheid bij erflaatster is echter onvoldoende om aan te nemen dat [eiser] c.s. een eigen belang heeft bij de door hem ingestelde vorderingen.
6.3. Subsidiair voert [eiser] c.s. aan dat hij op grond van het onder 2.3 genoemde concept testament als begunstigde moet worden aangemerkt en dat aan het concept testament waarde dient te worden toegekend. Op grond van het bepaalde in artikel 4:94 BW kan een uiterste wil, waartoe een testament behoort, alleen worden gemaakt bij een notariële akte of bij een aan een notaris in bewaring gegeven onderhandse akte. Op die bepaling worden in de wet uitzonderingen gemaakt, maar van het bestaan van één van die uitzonderingen is hier niet gebleken. Zelfs in geval van een zogenaamd noodtestament – artikel 4:103 BW - geldt het vormvoorschrift dat het testament op schrift dient te worden gesteld en door de erflater moet zijn ondertekend. Bovendien moet een dergelijke uiterste wil worden verleden in tegenwoordigheid van twee getuigen.
6.4. Door [eiser] c.s. is slechts gesteld dat in eerste instantie een gesprek onder vier ogen heeft plaatsgevonden op 19 juli 2004 tussen de kandidaat-notaris mr. Sahetapy en erflaatster en dat vervolgens een concept testament is opgesteld dat op 28 juli 2004 door de notaris Van ’t Spijker met erflaatster zou worden besproken. Tot bespreking daarvan is het niet meer gekomen. Aldus staat vast dat ook in de visie van [eiser] c.s. de uiterste wil niet is verleden in tegenwoordigheid van twee getuigen en dat geen sprake is van een op schrift gestelde verklaring die, na accordering door erflaatster, door haar is ondertekend. Geconcludeerd dient dan ook te worden dat dit concept testament niet als uiterste wilsbeschikking van erflaatster kan worden beschouwd.
6.5. Partijen gaan er beide van uit dat door erflaatster voorafgaand aan het testament van 13 juli 2004 geen uiterste wilsbeschikking is opgesteld. Dit betekent dat, indien het testament van 13 juli 2004 nietig zal worden verklaard of zal worden vernietigd in de zin die [eiser] c.s. voorstaat, bij gebreke van enige uiterste wilsbeschikking, wordt teruggevallen op de regels van erfopvolging bij versterf.
6.6. Door [gedaagde] is onbetwist gesteld dat erflaatster geen kinderen had, dat haar ouders niet meer in leven zijn en dat op grond van het bepaalde in artikel 4:10 BW het kleinkind van de zuster van erflaatster enig erfgenaam is als de erfopvolging zal moeten plaatsvinden conform de regels bij versterf. Aldus kan worden vastgesteld dat [eiser] c.s. ook geen belang heeft bij de ingestelde vorderingen als de regels van erfopvolging bij versterf dienen te worden toegepast. Ten overvloede wordt hieraan toegevoegd dat dit kleinkind wel in de onderhavige vorderingen zou kunnen worden ontvangen.
6.7. Op grond van de in het procesrecht aanvaarde regel “geen belang, geen actie” dient dan ook niet-ontvankelijkheid van [eiser] c.s. in zijn vorderingen te volgen. Hieruit volgt niet alleen dat de vordering van [gedaagde] in het incident behoort te worden toegewezen maar ook dat [eiser] c.s. in zijn vorderingen in de hoofdzaak niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
6.8. [eiser] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident en in de proceskosten van de hoofdzaak worden veroordeeld.
7. De beslissing
De rechtbank
in het incident en in de hoofdzaak
7.1. verklaart [eiser] c.s. niet-ontvankelijk in zijn vorderingen;
7.2. veroordeelt [eiser] c.s. in de kosten van het incident, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op EUR 452,00, en in de kosten van de hoofdzaak, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op EUR 244,00;
7.3. verklaart dit vonnis voor zover het de proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.H.A. Heenk en in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2005.?
KH/Vg