ECLI:NL:RBZUT:2005:AU4861

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
20 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
65394 CI RK 04 171
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vaststelling vaderschap na overlijden van de verwekker

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 20 oktober 2005 uitspraak gedaan in een verzoek tot vaststelling van het vaderschap van een minderjarige. De verzoeker, de moeder van de minderjarige, heeft als wettelijke vertegenwoordiger verzocht om de rechtbank te verklaren dat de overleden man, [naam man], de biologische vader is van de minderjarige, geboren op 6 maart 1997 te Spijkenisse. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder en de man een affectieve relatie hebben gehad en dat de minderjarige uit deze relatie is geboren. Echter, de rechtbank heeft geoordeeld dat de moeder onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat de man daadwerkelijk de verwekker is van de minderjarige. De rechtbank heeft opgemerkt dat de moeder geen onderbouwing heeft gegeven voor haar stellingen, zoals foto's of getuigen, en dat zij niet is verschenen op de zittingen. De rechtbank heeft ook gewezen op het feit dat de man is overleden en dat het daarom niet mogelijk is om hem te horen. Gezien het gebrek aan bewijs en de omstandigheden rondom het overlijden van de man, heeft de rechtbank besloten dat er geen termen zijn voor het gelasten van een DNA-onderzoek. De verzoeken van de moeder zijn afgewezen, en de rechtbank heeft aangegeven dat er geen gerechtelijke vaststelling van het vaderschap kan plaatsvinden zonder voldoende bewijs. De beschikking staat open voor hoger beroep bij het Gerechtshof te Arnhem binnen drie maanden na de dagtekening van de beschikking.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel
Afdeling Familie
Uitspraak: 20 oktober 2005
Zaaknummer: 65394 CI RK 04 171
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken in de zaak tussen:
[verzoeker],
verzoeker, in haar hoedanigheid van wettelijk
vertegenwoordiger/moeder van de hierna te noemen
minderjarige,
wonende te Apeldoorn,
procureur: mr. W.L.J. Zwaan,
en
[naam minderjarige],
geboren op 6 maart 1997 te Spijkenisse,
hierna te noemen de minderjarige,
wonende te Apeldoorn,
bijzonder curator: mr. S.P. ter Linden,
en
de belanghebbenden:
1. [belanghebbende I], wonende te Hellevoetsluis, echtgenote van de overleden [naam man] (geboren te Rotterdam op [geboortedatum], overleden te Antalya, Kemer, Turkije, op [sterfdatum], hierna te noemen de man),
2. [belanghebbende II], in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige zoon [naam zoon belanghebbende II], geboren op [geboortedatum] te Spijkenisse, zoon van [naam man] voornoemd,
3. [belanghebbende III], in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige zoon [naam zoon belanghebbende III], geboren op [geboortedatum] te Spijkenisse, zoon van [naam man] voornoemd,
4. [belanghebbende IV], in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van haar dochter [naam dochter belanghebbende IV], geboren op [geboortedatum] te Spijkenisse, dochter van [naam man] voornoemd.
Het verloop van de procedure
Dit verloop blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen op 13 oktober 2004;
- de tussenbeschikking van deze rechtbank van 7 juli 2005;
- de brief van [belanghebbende III] van 16 augustus 2005;
- de brief van [belanghebbende IV] van 18 augustus 2005;
- de processen-verbaal van de behandeling ter terechtzittingen op 29 september en 13 oktober 2005.
De vaststaande feiten
Blijkens de akte opgemaakt te Spijkenisse op 7 maart 1997 door de ambtenaar van de burgerlijke stand is op 6 maart 1997 te Spijkenisse geboren de minderjarige [naam minderjarige].
Verzoeker is de moeder van [naam minderjarige] voornoemd en zij heeft het gezag over deze minderjarige.
Het verzoek
Verzoeker verzoekt, als wettelijke vertegenwoordiger van de minderjarige namens hem, dat de rechtbank bij beschikking
a. het vaderschap van de man, [naam man], geboren te Rotterdam op [geboortedatum], overleden te Antalya, Kremer, Turkije, op [sterfdatum], als vader van genoemde minderjarige [naam minderjarige] gerechtelijk zal vaststellen;
b. ten behoeve van de minderjarige een bijzonder curator zal benoemen;
c. zal bepalen dat, indien DNA-onderzoek dient plaats te vinden, de kosten van dit onderzoek ten laste van de Staat zullen worden gebracht.
Verzoeker stelt dat de man de biologische vader en de verwekker van genoemde minderjarige is en dat de minderjarige belang heeft bij gerechtelijke vaststelling van het vaderschap.
Zij voert aan dat zij en de man een affectieve relatie hebben gehad, dat zij in het conceptietijdvak gemeenschap met de man heeft gehad, dat de man en zij toen ook hebben samengewoond en dat de minderjarige uit hun relatie is geboren.
Voorts stelt zij dat de vader naast de minderjarige [naam minderjarige] nog drie kinderen bij verschillende moeders heeft en dat hij daarnaast kort voor zijn overlijden is getrouwd. De vader geeft de minderjarige af en toe bezocht. Verzoeker heeft van de moeders van de andere kinderen vernomen dat zij niet van plan zijn als belanghebbenden verweer te voeren tegen onderhavig verzoek.
De beoordeling
Blijkens het bepaalde in artikel 1:207 van het Burgerlijk Wetboek kan het vaderschap van een man, ook indien deze is overleden, op grond dat deze de verwekker is van het kind door de rechtbank worden vastgesteld op verzoek van het kind. Het kind kan te allen tijde een dergelijk verzoek doen. In de onderhavige zaak heeft de moeder, als wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige, namens hem het verzoek gedaan. De minderjarige wordt voorts vertegenwoordigd door een bijzonder curator. De rechtbank heeft bij beschikking van 7 juli 2005 mr. S.P. ter Linden daartoe benoemd.
Bovengenoemde belanghebbenden zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter terechtzitting verschenen. De belanghebbenden mevrouw [belanghebbende IV] en [belanghebbende III] hebben schriftelijk aan de rechtbank laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
De belanghebbende mevrouw [naam belanghebbende II] heeft op 29 september 2005 telefonisch aan de griffie laten weten dat zij vanwege ziekte niet ter zitting zal verschijnen en dat zij om aanhouding verzoekt. [naam belanghebbende II] is voor de tweedemaal opgeroepen om in de gelegenheid te worden gesteld haar standpunt kenbaar te maken. Opnieuw heeft zij (op de ochtend van de dag van de terechtzitting) gebeld dat zij vanwege ziekte niet ter terechtzitting van 13 oktober 2005 zal verschijnen. Zij heeft niet om aanhouding verzocht, noch schriftelijk verweer gevoerd. De rechtbank is van oordeel dat [belanghebbende II], nu zij tot tweemaal toe is opgeroepen, voldoende in de gelegenheid is gesteld mondeling dan wel door middel van een gemachtigde haar standpunt kenbaar te maken, dan wel verweer te voeren.
De bijzonder curator heeft gesteld dat het in het belang is van de minderjarige om te weten wie zijn vader is. Zij acht het van belang dat verzoeker, in casu de moeder, aannemelijk, dan wel enigszins aannemelijk, dient te maken dat de man de vader is van de minderjarige, hetzij door informatie te verschaffen over een eventuele omgangsregeling tussen de man en [naam minderjarige], hetzij door informatie te verschaffen over de omstandigheden tijdens de zwangerschap, dan wel op enige andere wijze. Wanneer van aannemelijkheid (enigszins) blijkt, dan kan van een eventueel DNA-onderzoek worden afgezien.
Verzoeker (de moeder) is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter beide terechtzittingen (29 september en 13 oktober 2005) verschenen. De raadsman van de moeder brengt, namens haar, ter zitting haar standpunt naar voren, voorzover hij geïnformeerd is door de moeder. Hij geeft aan dat zij een afspraak ter voorbereiding van de laatste zitting zonder bericht niet is nagekomen. Telefonisch contact ter zitting is evenmin gelukt.
In beginsel draagt de moeder als partij die zich namens de minderjarige beroept op de rechtsgevolgen (te weten de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap) van het door haar gestelde de bewijslast daarvan. De moeder heeft zich beperkt tot de stellingname dat zij met de man een affectieve relatie heeft gehad en in het conceptietijdvak een exclusieve relatie. De moeder en de man hebben toen ook samengewoond, aldus de schriftelijke stelling van de moeder. Hoewel uitdrukkelijk door de rechtbank bij de behandeling ter terechtzitting op
29 september 2005 daarom is verzocht, heeft de moeder verzuimd enige onderbouwing te geven, zij heeft bijvoorbeeld geen foto’s, brieven of getuigen genoemd die iets over de gestelde relatie zouden kunnen verklaren noch over omstandigheden of feitelijkheden die met die relatie zouden kunnen samenhangen. Het enige dat de raadsman nog kon verklaren was dat de moeder er indertijd bewust voor had gekozen om het kind alleen op te voeden en de gestelde vader bewust toestemming tot erkenning te onthouden. Geen informatie kon worden gegeven over de vraag of de moeder het kind had ingelicht over de door haar gestelde vader. Als belang werd genoemd de nalatenschap van de vader, maar over de vermoedelijke omvang kon evenmin een suggestie worden gedaan. De rechtbank gaat voorbij aan de conclusie van de raadsman van de moeder, dat bij gebrek aan verweer, het verzoek voor toewijzing vatbaar is. Zeker nu de man overleden is en dus zelf niet gehoord kan worden, kan niet zonder nader onderzoek de afstammingsrelatie worden vastgesteld.
Maar nu naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk is geworden dat de man de verwekker is van het kind, acht zij geen termen aanwezig voor het gelasten van een DNA-onderzoek. Dit klemt temeer nu, vanwege het cremeren van de man en het feit dat de moeder verder geen materiaal van de man heeft, volgens de raadsman van de moeder DNA-materiaal van de juridische kinderen van de man noodzakelijk is. De rechtbank is van oordeel dat het betrekken van de kinderen van de man in het onderzoek niet lichtvaardig mag gebeuren. Gelet op het gebrek aan overig bewijs zou daar thans sprake van zijn.
Met inachtneming van het vorenstaande zal de rechtbank de verzoeken afwijzen.
De beslissing
De rechtbank:
wijst de verzoeken van de moeder, in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige, af.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.W. Brands-Bottema en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 oktober 2005, in tegenwoordigheid van de griffier.
coll. ah
De griffier deelt mede dat:
van vorenstaande beschikking hoger beroep open staat bij het Gerechtshof te Arnhem:
- voor verzoeker en de verschenen belanghebbenden binnen drie maanden na de dagtekening van deze beschikking;
- voor andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat deze beschikking op andere wijze hun bekend is geworden;
dit beroep moet worden ingesteld door tussenkomst van een advocaat/procureur.