ECLI:NL:RBZUT:2005:AU3031

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
14 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
61586 / HA ZA 04-423
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen invordering dwangsommen door gemeente wegens permanent bewonen recreatiewoning

In deze zaak heeft eiseres verzet aangetekend tegen de invordering van dwangsommen door de gemeente, die haar beschuldigde van het permanent bewonen van haar recreatiewoning. Eiseres was ingeschreven op een ander adres, namelijk dat van haar vader, en de gemeente diende te bewijzen dat zij in de relevante periode haar hoofdverblijf in de recreatiewoning had. De gemeente heeft eiseres als getuige opgeroepen, en het bewijs werd als geleverd beschouwd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres sinds 1997 in de recreatiewoning woonde, maar zich op 1 augustus 2002 op het adres van haar vader had ingeschreven, nadat zij van de gemeente had vernomen dat permanent wonen in de recreatiewoning niet was toegestaan. De rechtbank moest beoordelen of eiseres ook na 28 juli 2002, en specifiek in de periode van 1 maart 2003 tot 1 juni 2003, nog steeds grotendeels in de recreatiewoning verbleef.

Eiseres verklaarde dat zij regelmatig bij haar vader verbleef, maar ook vaak in de recreatiewoning was. De rechtbank concludeerde dat, hoewel eiseres in de periode van augustus 2002 tot augustus 2003 vaker naar haar vader ging, zij grotendeels in de recreatiewoning verbleef. De gemeente slaagde in haar bewijsopdracht, en de rechtbank oordeelde dat de invordering van dwangsommen gerechtvaardigd was.

De rechtbank heeft de gevorderde invorderingskosten toegewezen, met een totaalbedrag van € 418,27, en eiseres veroordeeld in de proceskosten. Het verzet van eiseres werd ongegrond verklaard, behoudens ten aanzien van de invorderingskosten, en de proceskosten werden begroot op € 241,00 aan verschotten en € 1.356,00 aan salaris voor de procureur. Dit vonnis is uitgesproken door mr. Th.C.M. Willemse op 14 september 2005.

Uitspraak

Rechtbank Zutphen
Sector Civiel
Afdeling Handel
Rolnummer: 61586 / HA ZA 04-423
Uitspraak: 14 september 2005
Vonnis van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats]
eiseres in het verzet,
procureur mr. M. Kuiper,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE [X],
gevestigd te [X],
gedaagde in het verzet,
procureur mr. A.J.H. Ozinga,
advocaat mr. C.B. Bos te Zwolle.
Partijen zullen hierna [eiseres] en de gemeente genoemd worden.
De procedure
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 20 april 2005
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 21 juni 2005
- de conclusie na getuigenverhoor
- de antwoordconclusie na getuigenverhoor
- de akte van de zijde van de gemeente.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De verdere beoordeling
Overgenomen en volhard wordt bij hetgeen in voornoemd vonnis is overwogen. In verband met de werkverdeling binnen de rechtbank, wijst een andere rechter vonnis dan degene ten overstaan van wie de getuige is gehoord.
Ingevolge voornoemd vonnis is de gemeente toegelaten tot het bewijs van feiten en/of omstandigheden waaruit blijkt dat [eiseres] de recreatiewoning in de periode van 1 maart 2003 tot 1 juni 2003 (nog steeds) als hoofdverblijf heeft gebruikt. Zij heeft daartoe [eiseres] als getuige doen horen.
Bij de bewijswaardering moet het volgende worden vooropgesteld. Sedert 1997 is [eiseres] in haar recreatiewoning gaan wonen. Nadat zij van de gemeente had gehoord dat permanent wonen niet was toegestaan, heeft zij zich op 1 augustus 2002 in [Y] ingeschreven bij haar vader. Het gaat er in deze om of vastgesteld kan worden dat [eiseres] ook na 28 juli 2002 - en in het bijzonder nog steeds in de periode van 1 maart 2002 tot 1 juni 2003 - grotendeels in de recreatiewoning verbleef en aldus feitelijk haar hoofdverblijf daar had. Daarbij is naast de overige feiten en omstandigheden (mede) relevant hoeveel tijd zij daadwerkelijk op het ingeschreven adres bij haar vader alsmede op andere plaatsen heeft verbleven.
[eiseres] heeft over haar verblijf bij haar vader verklaard dat zij voor haar vader telkens voor een paar dagen kookte en dan weer terug ging naar het huisje in [X]. Zij was vaak in de weekenden in [Y] maar had geen vast systeem. Ze onderhield tevens de tuin van haar vader. Daarnaast heeft zij verklaard dat zij elk jaar een aantal weken op vakantie is geweest.
In de woning van haar vader gebruikte zij de bovenverdieping. Zij had wat kleren meegenomen en verder geen spullen vanuit [X] verhuisd. De post voor de in [Y] gehouden rekening kwam in [Y], andere post kwam zowel in [X] als [Y]. De eigendomspapieren en verzekeringspolis bevonden zich in [X]. De auto werd in [Y] onderhouden.
In maart 2003 heeft [eiseres] de recreatiewoning te koop gezet wegens de aankoop van een woning in [Z]. Hierover heeft [eiseres] verklaard: “Het huisje in [X] heb ik vanaf omstreeks augustus 2003 aan anderen verhuurd nadat ik het huis in [Z] had gekocht. Ik zou het huisje liever hebben willen verkopen maar dat lukte niet. (...) Vanaf het moment dat er een bord in de tuin stond met “te koop” was het voor mijn gevoel een afgebrand dorp.”
Uit het voorgaande wordt afgeleid dat [eiseres] tussen augustus 2002 en augustus 2003 wellicht vaker dan voorheen naar haar vader is gegaan, maar overigens grotendeels in [X] verbleef. Zij kookte een paar dagen vooruit voor haar vader en deed de tuin in [Y]. Ze was daar kennelijk hoofdzakelijk in de weekenden. Vrijwel al haar spullen, een deel van de administratie en post waren en bleven in [X]. Deze situatie heeft kennelijk tot augustus 2003 geduurd, al stond de recreatiewoning al eerder te koop en was de charme er voor [eiseres] van af.
Gelet op deze feiten en omstandigheden, in onderling verband bezien, is de gemeente geslaagd in haar bewijsopdracht. [eiseres] heeft nog verwezen naar een verklaring die door haar ter comparitie in een andere zaak (tussen dezelfde partijen) is afgelegd. In die zaak zou de rechtbank volgens [eiseres] in die verklaring geen aanleiding hebben gezien te oordelen dat [eiseres] haar recreatiewoning in strijd met de bestemmingsplanvoorschriften had gebruikt. Daarbij ziet [eiseres] over het hoofd dat in die zaak aan de gemeente - overigens net als in deze zaak - bewijs is opgedragen van haar stellingen. In de andere zaak heeft de gemeente echter volstaan met het doen horen van controleur [Naam], hetgeen niet kon leiden tot het oordeel dat zij in haar bewijsopdracht was geslaagd. De verklaring ter comparitie van [eiseres] kon in die zaak daar niet veel aan toe of afdoen. In de onderhavige zaak heeft de gemeente echter [eiseres] doen horen en haar getuigenverklaring kan zonder meer bijdragen aan het door de gemeente te leveren bewijs.
Ten aanzien van de gevorderde invorderingskosten geldt enerzijds in aansluiting op en anderzijds ter vervanging van de overweging onder 5.9 van meergenoemd tussenvonnis dat deze kosten door het schrijven van het CIJA (productie 13 bij conclusie van antwoord) nader zijn onderbouwd tot een bedrag van € 351,49 inclusief de explootkosten van het dwangbevel en exclusief BTW. Nu de gemeente niet BTW-plichtig is en de BTW niet kan verrekenen, wordt genoemd bedrag, vermeerderd met BTW, tot een totaal van € 418,27, toegewezen. Het verzet zal in zoverre gegrond worden verklaard.
Als de hoofdzakelijk in het ongelijk gesteld partij, zal [eiseres] veroordeeld worden in de proceskosten.
De beslissing
De rechtbank,
verklaart het verzet ongegrond, behoudens ten aanzien van de invorderingskosten,
bepaalt de invorderingskosten op een bedrag van € 418,27,
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten tot aan deze uitspraak begroot op € 241,00 aan verschotten en op € 1.356,00 aan salaris voor de procureur.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.C.M. Willemse en in het openbaar uitgesproken op 14 september 2005.?