RECHTBANK ZUTPHEN
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
[eiser 1] en [eiser 2], te [woonplaats], eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Voorst, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 7 mei 2004.
2. Feiten en procesverloop
Eisers hebben in december 2003 onder protest een lichte bouwvergunning aangevraagd voor het plaatsen van een tuin/erfafscheiding op hun perceel kadastraal bekend gemeente Voorst, sectie G, nummer 2057, plaatselijk bekend [adres]. De aanvraag heeft betrekking op een in 2003 (gedeeltelijk) opnieuw aangebrachte damwand met een hoogte van 185-190 cm tussen genoemd perceel van eisers en de percelen, plaatselijk bekend [adressen], van een vijftal omwonenden.
Bij besluit van 20 februari 2004 heeft verweerder vrijstelling op grond van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en de gevraagde lichte bouwvergunning geweigerd.
Namens eisers heeft mr. J.T.A.M. van Mierlo, advocaat te Deventer, bij brief van 25 februari 2004 tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij het thans bestreden besluit is het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Mr. Van Mierlo heeft namens eisers beroep ingesteld op de in het aanvullend beroepschrift vermelde gronden. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 20 april 2005, waar eisers niet zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door T.C. Janssen en H.D. van den Brink.
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder e, van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-
bouwvergunningplichtige bouwwerken (Bblb) wordt als bouwen van beperkte betekenis – waarvoor ingevolge artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet geen bouwvergunning vereist is – aangemerkt het bouwen van een erf- of perceelafscheiding, mits voldaan wordt aan de volgende kenmerken:
1° niet hoger dan 1 m, of
2° niet hoger dan 2 m en gebouwd:
a) op een erf of perceel waarop reeds een gebouw staat,
b) meer dan 1 m achter de voorgevelrooilijn, en
c) meer dan 1 m van de weg of het openbaar groen.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van het Bblb wordt onder erf verstaan: al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, de bestemming deze inrichting niet verbiedt.
In artikel 20 van de WRO is bepaald dat de voorschriften van het bestemmingsplan buiten toepassing blijven voor zover deze:
a. betrekking hebben op het bouwen waarvoor krachtens artikel 43, eerste lid, van de Woningwet, geen bouwvergunning is vereist, of
b. betrekking hebben op het gebruik van bouwwerken en standplaatsen dat voldoet aan de voorschriften die zijn gegeven bij het Bblb.
In het Bblb is geen definitie van het begrip perceel opgenomen. In het spraakgebruik wordt onder perceel in het algemeen verstaan een deel van een groter geheel of complex (vgl. Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal, 13e herziene druk). Uit de in artikel 1, eerste lid, van het Bblb gegeven omschrijving van het begrip erf en de visualisatie van de begrippen erf en perceel in figuur 2 op pagina 24 van de nota van toelichting bij het Bblb leidt de rechtbank af dat een perceel als bedoeld in artikel 2, onder e, van het Bblb een groter deel dan een erf kan zijn van een (nog) groter geheel of complex. De (artikelsgewijze) toelichting op artikel 2, onder e, van het Bblb biedt in dit verband geen nadere aanknopingspunten. De parlementaire geschiedenis van artikel 43, eerste lid, onder k, van de Woningwet, zoals die bepaling tot 1 januari 2003 gold, biedt evenmin soelaas, omdat het begrip perceel in die bepaling niet voorkwam en in het spraakgebruik zeer wel een andere betekenis kan hebben dan het wel in die bepaling genoemde begrip terrein. Nu andere rechtens relevante aanknopingspunten voor de uitleg van het begrip perceel in artikel 2, onder e, van het Bblb niet voorhanden zijn, meent de rechtbank aansluiting te kunnen en moeten zoeken bij het begrip perceel, zoals dat in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Kadasterwet is omschreven: een deel van het Nederlands grondgebied van welk deel de Dienst voor het kadaster en de openbare registers de begrenzing met behulp van landmeetkundige gegevens heeft vastgelegd op grond van gegevens betreffende de rechtstoestand, bestemming en het gebruik en dat door zijn kadastrale aanduiding is gekenmerkt. Het vorenstaande brengt met zich dat voor de uitleg van het begrip perceel in artikel 2, onder e, van het Bblb, anders dan voor de uitleg van het begrip erf, niet de planologische – of feitelijke situatie, maar de kadastrale situatie van (doorslaggevende) betekenis moet worden geacht.
Nu niet in geschil is dat de in geding zijnde damwand niet hoger is dan 2 m en meer dan 1 m achter de voorgevelrooilijn en meer dan 1 m van de weg of het openbaar groen is geplaatst op het kadastrale perceel waarop reeds de woning van eisers staat, volgt uit het vorenstaande dat sprake is van het bouwen van een perceelafscheiding op een perceel waarop reeds een gebouw staat, als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder e, van het Bblb, waarvoor geen bouwvergunning is vereist.
Verweerder heeft, mede gelet op het bepaalde in artikel 20 van de WRO, dan ook ten onrechte geweigerd om vrijstelling op grond van artikel 19, derde lid, van de WRO en lichte bouwvergunning aan eisers te verlenen en had aan eisers moeten meedelen dat voor het bouwen waarop hun onder protest ingediende aanvraag om bouwvergunning betrekking heeft geen bouwvergunning was vereist.
Het beroep is dan ook gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De rechtbank vindt tevens aanleiding om het besluit in primo van 20 februari 2004 te herroepen.
Hetgeen eisers verder in beroep hebben aangevoerd, kan gelet op het vorenstaande onbesproken blijven.
In beroep is verzocht verweerder te veroordelen in de kosten van het geding. Het beroep heeft geen betrekking op verweerders (impliciete) weigering proceskosten te vergoeden.
Verweerder zal worden veroordeeld in de kosten die eisers in verband met de behandeling van het beroep hebben moeten maken. Met toepassing van het besluit proceskosten bestuursrecht kent de rechtbank ter zake van verleende rechtsbijstand 1 punt toe met een wegingsfactor 1.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het in rubriek 2 genoemde besluit van 20 februari 2004;
- deelt aan eisers mee dat voor het bouwen waarop hun in rubriek 2 bedoelde aanvraag om bouwvergunning betrekking heeft, uitgaande van de in of bij de aanvraag verstrekte gegevens, geen bouwvergunning is vereist;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat de gemeente Voorst het betaalde griffierecht van € 136,- aan eisers vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers, tot een bedrag van € 322,- ter zake van verleende rechtsbijstand, te betalen door de gemeente Voorst.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Aldus gegeven door mr. J.B. de Groot en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.