ECLI:NL:RBZUT:2005:AT6320
Rechtbank Zutphen
- Eerste aanleg - meervoudig
- mr. Van Hoorn
- mr. Van der Hooft
- mr. Hemrica
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om schadevergoeding wegens voorlopige hechtenis in de zaak van de wreekster van Zuuk
In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 27 mei 2005 uitspraak gedaan in een verzoekschrift tot schadevergoeding wegens de ondergane voorlopige hechtenis van verzoekster, die werd verdacht van betrokkenheid bij de zaak van de zogenoemde wreekster van Zuuk. Het onderzoek naar verzoekster begon op basis van deze verdenking, maar de officier van justitie besloot haar niet te vervolgen wegens onvoldoende bewijs. Wel werd verzoekster vervolgd voor het hebben van een hennepkwekerij, die tijdens een doorzoeking in haar woning werd aangetroffen. Voor deze laatste zaak werd verzoekster veroordeeld en de dagen die zij in verzekering had doorgebracht, werden in mindering gebracht op haar straf.
De rechtbank oordeelde dat de zaak niet was geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel, waardoor verzoekster niet in aanmerking kwam voor een schadevergoeding voor de inverzekeringstelling. De officier van justitie had zich verzet tegen de toekenning van immateriële schadevergoeding, stellende dat verzoekster niet ontvankelijk was in haar verzoek. De rechtbank overwoog dat, hoewel verzoekster een verzoek tot schadevergoeding indiende, de omstandigheden van de zaak en de eerdere veroordeling in de weg stonden aan de toekenning van een schadevergoeding.
Desondanks kende de rechtbank op billijkheidsgronden een vergoeding toe voor de kosten van het indienen van de verzoekschriften, maar wees het verzoek om immateriële schadevergoeding af. De rechtbank benadrukte dat de samenhang van de strafbare feiten en de wijze waarop de officier van justitie deze had behandeld, bepalend waren voor de beslissing. De uitspraak werd gedaan door mr. Van Hoorn, fungerend voorzitter, en mrs. Van der Hooft en Hemrica, in aanwezigheid van griffier Heebink.