Rechtbank Zutphen
Sector Civiel
Afdeling Handel
Rolnummer: 66073 HA ZA 04-1209
Uitspraak : 18 mei 2005
Vonnis van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken in de zaak tussen:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eisende partij,
procureur: mr. H.J.M.G.M. van der Meijden
1.[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
2.[N.V.],
gevestigd te [plaats], gemeente [plaats],
gedaagde partijen,
procureur: mr. C.B. Gaaf,
advocaat: mr. J. van Rhijn te Alkmaar.
Partijen worden in dit vonnis mede aangeduid als [eiseres] en als [gedaagde] en de [N.V.].
1 Het verloop van de procedure
Dit verloop blijkt uit:
het vonnis van 9 februari 2005
het proces-verbaal van de op 15 maart 2005 gehouden comparitie van partijen
het verzoek om vonnis.
2.1 Op 18 november 1999 heeft op de Ravenweg te Apeldoorn een ongeval plaatsgevonden waarbij [gedaagde] met haar auto, kenteken [nummer 1], tegen de voor haar stilstaande auto, kenteken [nummer 2], van [eiseres] is aangereden. De [N.V.] is de verzekeraar van het motorvoertuig van [gedaagde] krachtens de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (hierna WAM).
2.2 [eiseres] heeft door de aanrijding materiële schade aan de auto en letselschade geleden. Aanvankelijk heeft haar rechtsbijstandverzekeraar getracht buiten rechte vergoeding van haar schade te verkrijgen van de [N.V.]. Het schadedossier is namens de [N.V.] behandeld door E. Zutt. Omdat de [N.V.] de schuldvraag ter discussie bleef stellen, heeft [eiseres] bij dagvaarding d.d. 18 augustus 2000 [gedaagde] voor het kantongerecht Apeldoorn gedagvaard en gevorderd [gedaagde] te veroordelen tot betaling van ? 3.594,64 als hoofdsom, ? 539,20 als buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente over ? 3.594,64 vanaf 18 november 1999 tot aan de dag der voldoening. Aan het slot is de volgende zinsnede opgenomen:
“met dien verstande
- ter voorkoming van verwijzing ex art. 100 lid 3 Rv naar de rechtbank - dat de vorderingen als bedoeld in art. 38 Wet RO een bedrag van ? 10.000,-- niet te bovengaan.”
2.3 In de conclusie van antwoord in reactie op de onder 2.2 genoemde dagvaarding van [eiseres] heeft E. Zutt als gemachtigde namens [gedaagde] het volgende gesteld:
“4.12 De overige in het letselschaderapport vermelde posten betreffen de letselschade. Het gaat [gedaagde] te ver om in deze conclusie per post in te gaan op de in dat rapport vermelde letselschade. De essentie in deze procedure is gelegen in het vaststellen van de schuldvraag. [gedaagde] is van mening dat, indien er duidelijkheid bestaat over de vraag of [gedaagde] voor enig deel van de door [eiseres] geleden (letsel-)schade aansprakelijk is, partijen er wel met elkaar uit kunnen komen voor wat betreft de invulling van die posten.”
2.4 In de conclusie van dupliek heeft E. Zutt als gemachtigde namens [gedaagde] onder punt 13 het volgende gesteld:
“Uit het personenschaderapport dat door [eiseres] bij akte in de procedure is gebracht blijkt overigens dat er veel meer zaken meespelen bij het definitief en correct vaststellen van de door [eiseres] geleden letselschade. De kwestie van het medische causale verband zal een onderdeel van discussie zijn. [gedaagde] acht deze procedure niet de plaats om die discussie te voeren. Zij benadrukt echter dat dit geenszins betekent dat daarmee al het verweer tegen die posten wordt prijsgegeven.”
2.5 Bij vonnis van 18 april 2001 van het kantongerecht te Apeldoorn is [gedaagde] veroordeeld tot betaling van ? 4.133,84, vermeerderd met de wettelijke rente over ? 3.594,64 vanaf 18 augustus 2000 tot de dag der voldoening met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
2.6 Voor zover van belang vermeldt het vonnis van de kantonrechter onder beoordeling:
“De vordering van [eiseres] strekt tot betaling van een deel van de bij die aanrijding opgekomen schade, te weten ? 3.594,64, te vermeerderen met incassokosten en rente.
Tussen partijen is in geschil de toedracht van de ten processe bedoelde aanrijding en, daarmee in direct verband, van de aansprakelijkheid voor de gevolgen van die aanrijding.”
2.7 Bij vonnis van 15 januari 2003 heeft de rechtbank Zutphen in hoger beroep het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd met uitzondering van de door de kantonrechter toegewezen buitengerechtelijke incassokosten.
3.1 [eiseres] vordert dat de rechtbank [gedaagde] en De [N.V.] hoofdelijk -des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd- bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis zal veroordelen om aan [eiseres] tegen duidelijk bewijs van kwijting te betalen:
1. een bedrag van € 15.000,00, althans enig bedrag aan letselschade;
2. een bedrag van € 10.812,26, althans enig geldbedrag, aan verschenen schade;
3. een bedrag van € 54.205,00, althans enig geldbedrag aan toekomstige schade;
4. een bedrag van € 500,00, althans enig geldbedrag aan overige kosten;
5. de buitengerechtelijke kosten conform de NOvA incassorichtlijnen over € 80.517,26;
6. de wettelijke rente over de verschenen schade en de letselschade, derhalve over € 10.812,26 vanaf 18 november 1999, althans vanaf 3 november 2004 dan wel vanaf een door uw rechtbank in goede justitie vast te stellen datum telkens tot aan de datum der algehele voldoening;
7. de kosten van deze procedure.
3.2 [eiseres] legt aan haar vorderingen tegen de achtergrond van de vaststaande feiten de navolgende stellingen ten grondslag.
Met het in kracht van gewijsde zijnde vonnis van de rechtbank Zutphen d.d. 15 januari 2003 staat vast dat [gedaagde] van achteren op de voor haar staande auto van [eiseres] is gereden en daardoor de schade heeft veroorzaakt. Met het vonnis van de rechtbank Zutphen is de materiële autoschade definitief geregeld. Het was voor alle partijen bij de kantonrechter en aansluitend bij de rechtbank duidelijk dat het de bedoeling was om eerst een oordeel over de aansprakelijkheidsvraag te verkrijgen en aansluitend tot een regeling van de resterende schade te komen.
Als gevolg van een whiplash heeft [eiseres] schade geleden bestaande uit verlies aan arbeidscapaciteit. De verschenen schade terzake wordt gesteld op € 7.145,37. De toekomstige schade heeft zij in looptijd beperkt tot het bereiken van de leeftijd van 40 jaar in verband met de bij [eiseres] bestaande kinderwens (berekend over 12,5 jaar tot het bereiken van de leeftijd van 40 jaar in totaal € 39.445,00). Haar letsel rechtvaardigt een immateriële schadevergoeding ten bedrage van € 15.000,00. Ter zake van huishoudelijke hulp wordt tot en met juli 2004 een bedrag van € 2.732,94 gevorderd en voor de toekomstige schade gedurende een looptijd van tien jaar in totaal € 12.960,00. De gemaakte kosten voor geneeskundige verzorging bedragen € 933,95. Toekomstige schade op dit punt wordt begroot op € 1.800,00. Overige gemaakte kosten hangen samen met bezoeken aan de fysiotherapeut, de huisarts, Cadans e.a., alsmede extra telefoonkosten en porti. Totaal wordt deze post begroot op € 500,00.
3.1 [gedaagde] en De [N.V.] concluderen dat de rechtbank bij vonnis de vorderingen van [eiseres] zal afwijzen met haar veroordeling in de kosten van het geding.
3.2 [gedaagde] en De [N.V.] voeren de navolgende verweren aan.
[eiseres] heeft afstand gedaan van haar vorderingsrechten voor zoveel deze de competentiegrens van de kantonrechter te boven gaan. De rechtstitel werd immers door [gedaagde] betwist en [eiseres] heeft haar vordering tot ? 10.000 beperkt om verwijzing te voorkomen.
De vordering tegen de [N.V.] is verjaard ingevolge artikel 10 van de WAM. Het instellen van de rechtsvordering bij de kantonrechter stuitte niet de vorderingen waarvan thans vergoeding wordt gevraagd. Voor zoveel deze zijn toegewezen, heeft de [N.V.] betaald en zijn zij door betaling teniet gegaan. Voor zoveel zij zijn afgewezen, staat het gezag van gewijsde in de weg aan een hernieuwde beoordeling. Voor zoveel zij niet werden ingesteld, is er sprake van een andere feitelijke grondslag waarvoor geen stuiting heeft plaatsgevonden van de verjaring die een aanvang heeft genomen op 18 november 1999 en derhalve op 18 november 2002 is afgelopen.
Voor [gedaagde] geldt krachtens artikel 3:310 BW een verjaringstermijn van vijf jaar, zodat voor het geval het beroep op afstand van recht niet mocht slagen, verweer gevoerd wordt tegen de onderscheiden schadeposten.
Niet vaststaat dat [eiseres] klachten heeft overgehouden aan het ongeval, zodat schade ter zake van verlies aan verdienvermogen en huishoudelijke hulp wordt betwist. Op grond van preëxistente klachten is er geen causaal verband tussen de huidige arbeidsongeschiktheid van [eiseres] en het ongeval. De omvang van het smartengeld kan pas beoordeeld worden als er een neurologische expertise voor handen is. De gevorderde kosten van een korset hangen samen met preëxistente rugklachten en staan niet in verband met het ongeval. Voor de overige kosten geldt dat onderbouwing ontbreekt.
5. De beoordeling van het geschil
De vordering jegens [gedaagde]
5.1 Tussen [eiseres] en [gedaagde] is een procedure gevoerd ten overstaan van de kantonrechter en de rechtbank met betrekking tot de door [eiseres] als gevolg van het ongeval d.d. 18 november 1999 geleden schade. Met het vonnis in hoger beroep van de rechtbank staat tussen de procespartijen vast dat [gedaagde] aansprakelijk is voor het aan [eiseres] overkomen ongeval. [gedaagde] is veroordeeld om de materiële schade aan de auto van [eiseres] te vergoeden. In de onderhavige procedure vordert [eiseres] een aantal aanvullende schadeposten die zijn gebaseerd op dezelfde rechtsgrond die heeft geleid tot toewijzing van de eerdere schadevordering. De vraag dient zich aan of [eiseres] ontvankelijk is in haar vorderingen jegens [gedaagde].
5.2 Uit de onder 2 opgenomen citaten blijkt duidelijk dat [gedaagde] ervan op de hoogte was dat [eiseres] aanspraak maakte op meer schade dan werd gevorderd. De weg naar de kantonrechter was ingegeven door de verwachting dat, als de aansprakelijkheid vast stond, partijen er buiten rechte in zouden slagen om de schade te regelen. Daarin zijn zij bedrogen uitgekomen, omdat de [N.V.] naar aanleiding van de gevoerde procedure het standpunt heeft ingenomen dat [eiseres] afstand gedaan heeft van het meerdere, nu zij de kantonrechter heeft geadiëerd en deze de zaak aan zich heeft gehouden.
5.3 Op het moment dat [eiseres] [gedaagde] heeft gedagvaard, gold de competentieregeling van artikelen 38 tot 43 Wet RO (oud). De wet bood in artikel 43 Wet RO (oud) partijen de mogelijkheid om in een juridisch geschil als het onderhavige zich tot een kantonrechter van hun keuze te wenden en zijn beslissing in te roepen. De competentiegrens van ? 10.000 is dan niet relevant. Partijen hebben niet voor deze weg gekozen, zodat de regeling van de absolute competentie van artikel 38 Wet RO (oud) gold.
5.4 In het geding tussen [eiseres] en [gedaagde] werd de rechtstitel betwist, waardoor de competentiegrens van de kantonrechter bij ? 10.000 lag. De regeling van de absolute competentie is van openbare orde, zodat het partijen niet vrijstaat behoudens door de wet toegestane mogelijkheden hiervan af te wijken.
Dit brengt met zich dat het er voor gehouden moet worden dat in de procedure tussen [eiseres] en [gedaagde] de rechtstitel ten gronde is beoordeeld en de schadevaststelling -opgevat als beperkt tot ? 10.000- formele rechtskracht heeft verkregen. Aanvaarding van het standpunt van [eiseres] dat zij in een nieuwe procedure haar nog niet vergoede schadeposten kan vorderen, zou als consequentie hebben dat de wettelijke competentieregeling wordt doorbroken.
5.5 Voor zover zou moeten worden aangenomen dat de kantonrechter zich ten onrechte bevoegd heeft geoordeeld om van de vordering kennis te nemen, nu kon worden aangenomen dat de werkelijke schade de competentiegrens zou overschrijden en [eiseres] geen afstand wilde doen van haar aanspraken op het meerdere, brengt het gesloten stelsel van rechtsmiddelen mee dat het inhoudelijk toewijzende vonnis van de rechtbank d.d. 15 januari 2003 (formele) rechtskracht heeft gekregen. Dit behoudens de door de wet voorziene mogelijkheid van herroeping en in de jurisprudentie aanvaarde zeldzame mogelijkheid van het geheel ontbreken van rechtskracht. Omtrent beide uitzonderingen is iets gesteld noch gebleken. De rechtsgrond voor de aanvullende schadeposten in onderhavige procedure is dezelfde als in de eerdere procedure.
De slotsom is dat [eiseres] in haar vorderingen tegen [gedaagde] niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
5.6 In de onderhavige procedure is behalve [gedaagde] tevens de WAM-verzekeraar gedagvaard. Omdat de [N.V.] geen procespartij is geweest in het eerdere geding, is [eiseres] wel ontvankelijk in haar vorderingen tegen de [N.V.], temeer nu [eiseres] op grond van artikel 6 WAM een rechtstreekse aanspraak jegens de [N.V.] heeft.
De vordering jegens de [N.V.]
5.7 De [N.V.] heeft gesteld dat [eiseres] haar vordering jegens [gedaagde] en dus ook jegens de [N.V.] heeft beperkt tot de competentiegrens en afstand heeft gedaan van het meerdere. Daarbij wordt de volgende redenering gehanteerd. Omdat de kantonrechter zich bij betwisting van de rechtstitel alleen bevoegd heeft kunnen verklaren, als [eiseres] afstand heeft gedaan van haar vorderingen voor zover deze het bedrag van ? 10.000 te boven gaan, heeft zij aldus afstand gedaan van het meerdere. Ook het feit dat de rechtbank de zaak in hoger beroep heeft beoordeeld, brengt mee dat de kantonrechter bevoegd was, want anders had de rechtbank naar het hof moeten doorverwijzen.
5.8 Wat er zij van de gevolgde redenering, kan en moet in het midden blijven. In verband met het gesloten stelsel van rechtsmiddelen staat het de rechtbank niet vrij om in de onderhavige procedure een oordeel te geven omtrent de absolute bevoegdheid in een eerdere procedure.
Voor zover al zou moeten worden aangenomen dat [eiseres] jegens [gedaagde] (formeel en materieel) afstand heeft gedaan van het meerdere is gesteld noch gebleken dat zij tevens uitdrukkelijk afstand heeft gedaan jegens de [N.V.], zodat dit verweer zal worden gepasseerd.
5.9 Ten aanzien van de stelling van de [N.V.] dat voor zover de vorderingen door de kantonrechter zijn afgewezen, het gezag van gewijsde in de weg staat aan hernieuwde beoordeling, geldt dat de [N.V.] geen procespartij is geweest in de eerdere procedure, zodat artikel 236 Rv toepassing mist.
Verjaring
5.10 Tevens heeft de [N.V.] zich beroepen op de verjaringstermijn van artikel 10 WAM. Op grond van lid 1 van deze bepaling verjaart de vordering van de benadeelde tegen de verzekeraar door verloop van drie jaar te rekenen van het feit waaruit de schade is ontstaan, zodat volgens de [N.V.] de verjaringstermijn afliep op 18 november 2002.
5.11 Daarbij ziet de [N.V.] artikel 10 lid 4 WAM over het hoofd. De benadeelde [eiseres] heeft de verzekerde [gedaagde] op 18 augustus 2000 gedagvaard voor het kantongerecht te Apeldoorn; het eindvonnis in hoger beroep is uitgesproken op 15 januari 2003. Op grond van artikel 3:316 BW is daarmee de verjaring van de rechtsvordering van [eiseres] jegens [gedaagde] die beheerst wordt door artikel 3:310 BW, gestuit. Vanaf 15 januari 2003 is een nieuwe verjaringstermijn gaan lopen. Artikel 10 lid 4 WAM brengt mee dat de stuiting van de verjaring van de rechtsvordering van [eiseres] tegen [gedaagde] ook tegen de [N.V.] kan worden ingeroepen. De conclusie moet dan ook luiden dat de vordering jegens de [N.V.] niet is verjaard.
5.12 Voor zover [eiseres] in de onderhavige procedure vorderingen heeft ingesteld die niet bij de kantonrechter zijn ingesteld, is er volgens de [N.V.] sprake van een andere feitelijke grondslag waarvoor geen stuiting van de verjaring heeft plaatsgevonden.
5.13 [eiseres] heeft aan haar vorderingen in de onderhavige procedure de feiten ten grondslag gelegd zoals deze in de eerdere procedure tussen [eiseres] en [gedaagde] omtrent de toedracht van het ongeval zijn vastgesteld. De [N.V.] heeft niet aangegeven wat de andere feitelijke grondslag zou zijn waarop [eiseres] haar vorderingen in de onderhavige procedure heeft gebaseerd, zodat dit verweer als onvoldoende gemotiveerd wordt gepasseerd.
5.14 Partijen hebben ter gelegenheid van de comparitie de rechtbank gevraagd eerst een oordeel te geven over bovenstaande punten. Zij hebben de verwachting uitgesproken dat als geoordeeld werd dat er geen afstand van het meerdere is gedaan, de schadeafhandeling buiten rechte zal kunnen plaatsvinden. In verband hiermee zal [eiseres] in de gelegenheid gesteld worden om zich bij akte uit te laten. Mochten partijen er niet in slagen in onderling overleg de schade te regelen, dan dient [eiseres] voorstellen te doen over de wijze waarop het letsel en de daaruit voortvloeiende schade kunnen worden vastgesteld, nu zowel het letsel als de schade als gevolg van het ongeval door de [N.V.] is betwist. De [N.V.] zal hierop bij antwoordakte kunnen reageren.
5.15 Op de voet van artikel 337 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zal worden bepaald dat tegen dit vonnis hoger beroep kan worden ingesteld. Ieder verdere beslissing zal worden aangehouden.
De rechtbank, recht doende,
draagt [eiseres] op zich bij akte uit te laten omtrent hetgeen is overwogen onder rechtsoverweging 5.14, waartoe de zaak wordt verwezen naar de rol van 29 juni 2005, ambtshalve peremptoir;
bepaalt dat de [N.V.] in de gelegenheid zal worden gesteld op deze akte bij antwoordakte te reageren;
bepaalt dat tegen dit vonnis hoger beroep kan worden ingesteld;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. D. Vergunst, J.A.M. Strens-Meulemeester en Th.C.M. Willemse en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 mei 2005.