RECHTBANK ZUTPHEN
Meervoudige kamer voor strafzaken
Parketnummer: 06/060601-04
Uitspraak d.d.: 11 mei 2005
Tegenspraak / dip
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in PI Arnhem, huis van bewaring Arnhem Zuid, te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 april 2005.
Ter terechtzitting gegeven beslissingen
Ter terechtzitting is de volgende beslissing gegeven:
- het door de raadsman gedane verzoek tot een kortdurende schorsing van de voorlopige hechtenis is afgewezen.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de nacht van 05 december 2004 op 06 december 2004 te
Eerbeek, (althans in de) gemeente Brummen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet een (bier)glas (met kracht) in het gezicht, althans in het oog, van die [slachtoffer] heeft gestoken/gedrukt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij in of omstreeks de nacht van 05 december 2004 op 06 december 2004 te Eerbeek, (althans in de) gemeente Brummen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (het verlies van het linkeroog) heeft toegebracht, door opzettelijk (met kracht) een (bier)glas in het oog, althans in het gezicht, van die [slachtoffer] te steken/drukken
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij in of omstreeks de periode van 06 oktober 2004 tot en met 27 oktober 2004 te Eerbeek, (althans in de) gemeente Brummen, opzettelijk mishandelend:
- [slachtoffer] (met kracht) heeft vastgepakt en/of (vervolgens) meermalen, althans eenmaal, (met kracht) het lichaam, althans het hoofd van die [slachtoffer] tegen een muur heeft geduwd/gedrukt en/of
- [slachtoffer] (met kracht) heeft vastgepakt en/of (vervolgens) op een biljart heeft gegooid/gedrukt,
waardoor deze [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan.
De verdachte behoort hiervan te worden vrijgesproken.
Naar het oordeel van de rechtbank is voorts niet overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan nu de daaromtrent afgelegde verklaringen nogal uiteen lopen en de reële mogelijkheid openlaten, dat verdachtes opzet niet was gericht op het toebrengen van pijn. Van lichamelijk letsel is de rechtbank niet gebleken.
De verdachte behoort hiervan te worden vrijgesproken.
Door en namens verdachte is aangevoerd dat verdachte geen opzet heeft gehad om het slachtoffer [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Uit het onderzoek is echter gebleken dat verdachte tijdens een ruzie met het latere slachtoffer een bierglas heeft gepakt, dit aan de bovenrand kapot heeft getikt en vervolgens met dat kapotte bierglas in het gezicht van het slachtoffer heeft gestoken en/of gedrukt.
De aard van deze gedraging en de bewijsmiddelen, in samenhang bezien met algemene ervaringsregels betreffende de kwetsbaarheid van het menselijk oog, laten redelijkerwijs geen andere conclusie toe dan dat verdachte zich ten minste willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij voor het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zoals ten laste gelegd, zou veroorzaken.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij in de nacht van 05 december 2004 op 06 december 2004 te Eerbeek, gemeente Brummen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, het verlies van het linkeroog, heeft toegebracht door opzettelijk met kracht een bierglas in het gezicht, van die [slachtoffer] te steken/drukken.
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf:
1 subsidiair: zware mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Over verdachte is een rapport opgemaakt op 12 februari 2005 door Prof. dr. [deskundige 1], klinisch en forensisch psycholoog.
- Uit de inhoud van dit rapport komt het volgende naar voren.
Bij verdachte is sprake van een dysthyme stoornis en van alcoholmisbruik. Tevens zijn er aanwijzingen voor een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis. Het negatieve zelfbeeld, onverwerkt verlies van vrouw en kinderen, toenemend sociaal isolement en andere negatieve factoren hebben de ernst van de problematiek versterkt.
Door de stoornissen is verdachte niet goed in staat op een normale wijze contact te maken of houden met vrouwen. Tegelijk heeft hij door zijn persoonlijkheidsstoornis een kinderlijke aanklampende manier van contact maken, die anderen snel kan irriteren. Ondanks de invloed van die stoornissen zijn er geen aanwijzingen dat verdachtes bewustzijn zodanig verminderd was dat hij niet in staat was het wederrechtelijke van zijn handelen te zien, of niet in staat was zichzelf voldoende onder controle te houden. Ten tijde van het ten laste gelegde was daar reeds sprake van. Op grond hiervan moet verdachte als licht verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd.
Gezien de stoornissen en de sociale omstandigheden moet de kans op herhaling reëel worden geacht. Er wordt geadviseerd een verplicht reclasseringscontact op te leggen met de verplichting een behandeling te ondergaan voor zijn alcoholproblematiek en overige stoornissen.
De rechtbank kan zich, mede gelet op het onderzoek ter terechtzitting, verenigen met de inhoud van het over verdachte opgemaakte rapport. Zij neemt de daarin vermelde conclusies over en maakt deze tot de hare.
Verdachte is strafbaar, nu ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I).
De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden – dat verdachte zich na een onbenullige woordenwisseling op ongehoord misdadige wijze heeft afgereageerd op het nagenoeg weerloze slachtoffer, waardoor hij aan c.q. bij een in de bloei van haar leven zijnde vrouw een oog heeft ontnomen, haar gezicht heeft verminkt en haar leven heeft ontregeld.
Om voldoende recht te doen aan de aard en buitengewone ernst van deze vorm van horecageweld, acht de rechtbank oplegging van een langere gevangenisstraf dan door de officier van justitie gevorderd, passend en geboden.
Vordering tot schadevergoeding
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 720,60 voor materiële schade en € 25.000,-- terzake van tot op heden geleden immateriële schade, gevoegd in het strafproces ten aanzien van het tenlastegelegde.
De rechtbank zal de benadeelde partij met betrekking tot de gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, nu zij van oordeel is dat dit deel van de vordering wegens betwisting en onduidelijke onderbouwing niet van zo eenvoudige aard is dat het zich leent voor afdoening in het strafgeding. De benadeelde partij kan derhalve deze vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Met betrekking tot de gevorderde vergoeding wegens immateriële schade is de rechtbank, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, van oordeel dat is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen immateriële schade heeft geleden en nog zal lijden. Nu de omvang van deze schade is betwist en voor een berekening houvast biedende informatie ontbreekt, zal de rechtbank de tot op heden geleden immateriële schade naar redelijkheid en billijkheid begroten op € 10.000,--, nu er vanuit mag worden gegaan, dat zij deze schade in ieder geval zal hebben geleden.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het meer gevorderde niet-ontvankelijk verklaren, nu de rechtbank van oordeel is dat dit deel van de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat het zich leent voor afdoening in het strafgeding. De benadeelde partij kan derhalve deze vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van een som geld ten behoeve van genoemd slachtoffer.
De verdachte is voor die schade - naar burgerlijk recht - aansprakelijk.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 27, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren.
Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot één jaar niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de navolgende bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Zij stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich laten behandelen bij de Regionale Instelling voor ambulante forensische zorg “Kairos” te Nijmegen. De veroordeelde zal zich alsdan houden aan de aanwijzingen die hem door of namens de leiding zullen worden gegeven.
2. de veroordeelde zal zich gedurende de proeftijd gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die veroordeelde zullen worden gegeven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, arrondissement Zutphen, zolang deze instelling dit noodzakelijk oordeelt, ook indien zulks inhoudt dat veroordeelde zich in verband met zijn alcoholproblematiek ambulant dient te laten behandelen bij de Henriette Hartsenkliniek te Zutphen of een door de Reclassering aan te wijzen soortgelijke instelling.
Geeft genoemde reclasseringsinstelling opdracht de veroordeelde bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer], [adres], bankrek.nr. [nummer], van een bedrag van € 10.000,--, met veroordeling van verdachte in de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer], een bedrag te betalen van € 10.000,--, met bevel dat bij gebreke van betaling en verhaal 200 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt.
Bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door mrs. Van Harreveld, voorzitter, Van der Hooft en Van Apeldoorn, rechters, in tegenwoordigheid van Jansen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 mei 2005.