ECLI:NL:RBZUT:2005:AT3298

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
23 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
68361 KG ZA 05-60
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • G. Vrieze
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod op negatieve publicaties en rectificatie in kort geding tussen bouwbedrijf en gedaagde

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zutphen op 23 maart 2005, heeft eiser, vertegenwoordigd door procureur mr. P.J. Graafstal, een kort geding aangespannen tegen gedaagde. Eiser vorderde een verbod voor gedaagde om negatieve publicaties over hem en zijn bouwbedrijf te doen, alsook een rectificatie van eerdere publicaties die de goede naam van eiser aantastten. Gedaagde had eerder een bord in haar tuin geplaatst met de tekst '[naam eiser] Bouwbedrijf List en Bedrog' en advertenties geplaatst in lokale kranten waarin zij mensen opriep om negatieve ervaringen met het bouwbedrijf van eiser te delen. Eiser stelde dat deze publicaties onrechtmatig waren en zijn reputatie ernstig schaadden. De voorzieningenrechter oordeelde dat gedaagde geen rechtens te respecteren belang had bij deze publicaties, vooral gezien de eerdere rechterlijke uitspraken die in het voordeel van eiser waren. De rechter verbood gedaagde om verdere negatieve publicaties te doen en legde een dwangsom op voor elke overtreding. Tevens werd gedaagde verplicht om een rectificatie te plaatsen in de lokale kranten, waarin zij haar eerdere beschuldigingen introk. De vordering van eiser tot betaling van een voorschot op schadevergoeding werd afgewezen, omdat hij niet voldoende bewijs had geleverd voor de gestelde schade. Gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten van eiser. Dit vonnis benadrukt de bescherming van de goede naam en reputatie van een persoon tegen onrechtmatige publicaties, en de grenzen van de vrijheid van meningsuiting.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
SECTOR CIVIEL
VOORZIENINGENRECHTER
Kort-gedingnummer : 68361 KG ZA 05-60
vonnis van : 23 maart 2005
Vonnis in kort geding in de zaak van:
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser bij dagvaarding van 28 februari 2005,
procureur: mr. P.J. Graafstal,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde,
in persoon verschenen, bijgestaan door de heer Willard.
Partijen worden hierna mede [eiser] en [gedaagde] genoemd.
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
[eiser] heeft onder overlegging van producties [gedaagde] gedagvaard tegen de openbare zitting van 9 maart 2005. Ter zitting heeft [eiser] zijn eis aangevuld. [gedaagde] heeft zich daartegen niet verzet.
Ter zitting heeft [gedaagde] onder overlegging van producties geconcludeerd tot afwijzing van het gevorderde met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
Partijen hebben hun standpunten - [eiser] aan de hand van een pleitnota - mondeling toegelicht, waarna zij vonnis hebben gevraagd.
2. VASTSTAANDE FEITEN
De volgende feiten zullen in dit kort geding als tussen partijen voorlopig vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten blijken uit overgelegde stukken en/of volgen uit stellingen van partijen, voor zover deze door de ene partij zijn aangevoerd en door de andere partij zijn
erkend of niet dan wel onvoldoende gemotiveerd zijn betwist.
2.1 Op 2 februari 2005 heeft de rechtbank te Zutphen onder meer na getuigenverhoren eindvonnis gewezen in een door [eiser] aanhangig gemaakte zaak (rolnummer: 57859 HAZA 03-1179), waarin - kort gezegd – [eiser] betaling vorderde van door hem in opdracht van [gedaagde] verrichte verbouwingswerkzaamheden vermeerderd met buitengerechtelijke kosten en contractuele rente en [gedaagde] een tegenvordering heeft ingediend. De vorderingen van [eiser] zijn voor een deel toegewezen. De vorderingen van [gedaagde] zijn afgewezen, behoudens veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure in reconventie na eerdere toewijzing van een deel van [gedaagde] vordering bij vonnis van 6 oktober 2004.
2.2 [gedaagde] heeft op of omstreeks 18 januari 2005 en in het weekend van 5 februari 2005 een bord in haar tuin geplaatst met de mededeling “[naam eiser] Bouwbedrijf List en Bedrog” en zij heeft op 16 februari 2005 advertenties geplaatst in het Ermelo’s Weekblad, Puttens Weekblad en Harderwijker Courant in de rubriek oproepen 110, met de tekst “Gevr. personen die negatieve ervaringen hebben met Bouwbedr. [naam eiser], om gezamelijk hiermee aan het werk te gaan. Brieven nr. 0902 [adres].”.
3. DE VORDERING, DE GRONDEN EN HET VERWEER
3.1 [eiser] vordert - na eiswijziging - dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis
1. [gedaagde] zal verbieden [eiser] en zijn bouwbedrijf nog verder te (doen) noemen en te (doen) hinderen, direct of indirect al of niet door of met derden waaronder met name de heer Willard, middels negatieve publiekelijke dan wel schriftelijke oproepen/mededelingen, onder meer in dag- of weekbladen dan wel anderszins middels borden/affiches in haar tuin en/of in het openbaar geplaatst, waaronder internet, zulks op straffe van een dwangsom groot € 6.000,00 voor iedere overtreding of dag dat gedaagde na het wijzen van dit vonnis althans betekening daarvan in gebreke mocht blijven aan dit vonnis te voldoen; althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen soortgelijke voorziening te geven;
2. [gedaagde] zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 5.000,00, als voorschot op schadevergoeding en ter vergoeding van onkosten daaronder begrepen kosten van rechtsbijstand;
3. [gedaagde] zal veroordelen tot het plaatsen van een schriftelijke rectificatie in de eerstvolgende editie van het Ermelo’s Weekblad, Puttens Weekblad en Harderwijker Courant, onder oproepen 110, met de inhoud als volgt “Ten onrechte heb ik in de editie van deze krant van 16 februari 2005 een oproep met negatieve inhoud geplaatst met betrekking tot het bouwbedrijf [naam eiser]. Ik had geen goede grond jegens [eiser] om deze oproep te plaatsen, immers bij vonnis van de rechtbank te Zutphen van 2 februari 2005 is het geschil tussen ons afgedaan en ben ik in overwegende mate in het ongelijk gesteld. Ik bied mijn verontschuldigingen aan " [naam gedaagde].”, althans een rectificatie en verontschuldiging met soortgelijke inhoud door de voorzieningenrechter in goede justitie vast te stellen; dit alles op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft;
4. [gedaagde] zal veroordelen in de proceskosten.
3.2 Aan deze vordering heeft [eiser] tegen de achtergrond van de vaststaande feiten het volgende ten grondslag gelegd. Het doel van de acties van [gedaagde] is om de naam en faam van [eiser] en zijn bouwbedrijf een negatieve, schadelijke lading mee te geven en die naam te bekladden bij het publiek, met name zijn huidige en toekomstige klanten. Uit reacties van diverse personen heeft [eiser] begrepen dat een negatieve klank is bereikt. [gedaagde] handelt onrechtmatig jegens [eiser], temeer nu zij zich er van bewust dient te zijn dat zij – temeer nu [eiser] door de rechter overwegend in het gelijk is gesteld – geen rechtens te respecteren belang heeft om door middel van - onder meer - publicaties tegen [eiser] te ageren. Voor zover [gedaagde] het oneens is met de rechterlijke uitspraak dient zij hoger beroep in te stellen. [eiser] heeft materiële en immateriële schade geleden door het onrechtmatig handelen van [gedaagde]. Hij wenst van [gedaagde] een voorschot te ontvangen op de uiteindelijk door haar te betalen schadevergoeding.
3.3 [gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd waarop indien nodig in het navolgende zal worden ingegaan.
4. DE BEOORDELING
Publicaties
4.1 Tussen partijen staat vast dat [gedaagde] twee maal een bord in haar tuin heeft geplaatst met de mededeling “[naam eiser] Bouwbedrijf List en Bedrog” en dat zij op 16 februari 2005 advertenties heeft geplaatst met de tekst “gevr. personen die negatieve ervaringen hebben met Bouwbedr. [naam eiser], om gezamelijk hiermee aan het werk te gaan. Brieven nr. 0902 [adres]”.
4.2 De juistheid van de stelling dat de goede naam van [eiser] en zijn bouwbedrijf bij het publiek door de inhoud van deze publicaties wordt aangetast, is door [gedaagde] niet dan wel onvoldoende weersproken. Voor nadere bewijsvoering is in de onderhavige procedure geen plaats, zodat van een dergelijke aantasting zal worden uitgegaan.
4.3 Enig rechtens te respecteren belang van [gedaagde] bij de publicaties is niet aannemelijk gemaakt. Dat zij medestanders wenst te verzamelen om geld te krijgen van [eiser] en om de advocaat van informatie te voorzien, kan niet als een zodanig belang worden aangemerkt. Van belang daarbij is dat de rechtbank te Zutphen bij vonnissen van 6 oktober 2004 en 2 februari 2005 heeft bepaald dat [gedaagde] uit hoofde van de verbouwingsovereenkomst geen geldvordering heeft op [eiser] dan een verwijzing van de laatste in haar procureurskosten in reconventie ten bedrage van € 339,00. Nu eigenrichting ontoelaatbaar is, kan [gedaagde] slechts opkomen tegen dit vonnis door in hoger beroep te gaan bij het gerechtshof te Arnhem. In een dergelijke procedure kunnen eventuele negatieve verklaringen van derden over hun ervaringen met het aannemingsbedrijf van [eiser] geen rol spelen, waar dezen slechts over hun eventuele eigen problemen kunnen verklaren en niet over de tussen [eiser] en [gedaagde] gerezen geschillen. Dat non-verbaal denigrerend gedrag [eiser] en/of zijn personeel bij latere ontmoetingen met [gedaagde] en/of Willard volgens de verklaringen van laatstgenoemden hen tot hun publicaties heeft gedreven, hetgeen anders dan [eiser] stelt niet geheel uitgesloten kan worden, kan evenmin een rechtvaardiging vormen voor de borden en de advertenties zoals deze door [gedaagde] zijn geplaatst.
4.4 Het vorengaande leidt tot de conclusie dat [gedaagde] met genoemde publicaties onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser].
4.5 De voorzieningenrechter ziet in de - zoals tevens ter zitting bleek - gespannen verstandhouding tussen partijen voldoende aanleiding voor een algemeen verbod aan [gedaagde] om - kort gezegd - negatieve openbare oproepen en/of mededelingen over [eiser] te doen. Het verbod is beperkt tot openbare oproepen en/of mededelingen, omdat het gevraagde verbod anders tevens op zichzelf gerechtvaardigde stukken als een appèlmemorie zou betreffen.
4.6 Tevens wordt aanleiding gezien tot een gebod tot rectificatie als na te melden, teneinde de aantasting van de goede naam van [eiser] en zijn bouwbedrijf zoveel mogelijk ongedaan te maken. De door [eiser] gevraagde excuses worden niet in de advertentietekst opgenomen, omdat niemand kan worden verplicht tot het maken van verontschuldigingen; dat zou aan de waarde van excuses ook afbreuk doen. Tot de vermelding van de naam van [gedaagde] in de advertentie ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding, mede omdat deze naam ook in de eerdere advertenties niet voorkwam.
4.7 Het recht op vrijheid van meningsuiting, beschermd door artikel 10, eerste lid van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), staat aan het voorgaande niet in de weg. Het tweede lid van voormeld verdragsartikel voorziet in inbreuken op de uitingsvrijheid zoals de onderhavige, die in het geldend recht voorzien zijn en dienen ter bescherming van andermans reputatie.
4.8 De gevorderde dwangsommen zullen worden gematigd en gemaximaliseerd als na te melden.
Geldvordering
4.9 Voor de vraag of toewijzing bij voorraad van een geldvordering in kort geding geïndiceerd is, moet de voorzieningenrechter volgens de Hoge Raad niet alleen onderzoeken of het bestaan van een vordering van [eiser] op [gedaagde] voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden, welke meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist en daarbij in de afweging van belangen van partijen mede betrekken de vraag naar het risico van de onmogelijkheid van de terugbetaling door [eiser] van de toe te wijzen geldvordering. Terughoudendheid acht de Hoge Raad geboden.
4.10 Nu [eiser] de door hem gestelde en door [gedaagde] betwiste schade niet voldoende heeft geconcretiseerd en voor nadere bewijslevering in de onderhavige procedure geen plaats is, is de vordering onvoldoende aannemelijk geworden. Voorts is, nu door [eiser] op dit punt niets is gesteld, niet gebleken dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij toewijzing van een voorschot in kort geding.
4.11 De vordering tot betaling van een voorschot zal gelet op het voorgaande worden afgewezen.
Proceskosten
4.12 [gedaagde] zal als de hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van [eiser].
5. BESLISSING
De voorzieningenrechter, rechtdoende in kort geding:
1. verbiedt [gedaagde], met ingang van de dag waarop het onderhavige vonnis aan [gedaagde] wordt betekend, om - al of niet door of met derden - [eiser] en/of zijn bouwbedrijf nog verder te (doen) noemen in openbare oproepen/mededelingen, onder meer in periodieken en/of borden/affiches en/of op internet;
2. bepaalt dat [gedaagde] een dwangsom van € 1.000,00 verbeurt voor iedere overtreding van voormeld verbod;
3. bepaalt het maximum der te verbeuren dwangsommen voorlopig op € 10.000,00 –
4. veroordeelt [gedaagde] om vóór 1 april 2005 voor haar rekening opdracht te geven aan het Ermelo’s Weekblad, het Puttens Weekblad en de Harderwijker Courant om (onder oproepen 110) een advertentie te plaatsen met de navolgende inhoud: “Wij hebben over een verbouwing een procedure gevoerd die is geëindigd met een vonnis van de rechtbank in Zutphen. Wij beraden ons nog op hoger beroep. Intussen hebben wij openbare beschuldigingen geuit aan het adres van het bouwbedrijf [naam eiser]. Deze waren volgens de voorzieningenrechter te Zutphen in zijn vonnis van 23 maart 2005 niet gerechtvaardigd. Ook zijn er oproepen gedaan om negatieve ervaringen met het bouwbedrijf te melden bij brieven onder nummer 0902; deze oproepen worden bij deze ingetrokken.”, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per dag - met een maximum van € 10.000,00 - dat [gedaagde] na 1 april 2005 niet aan deze veroordeling heeft voldaan;
5. veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding die voor zover gevallen aan de zijde van [eiser] tot op deze uitspraak worden begroot op € 291,00 wegens verschotten en
€ 816,00 wegens salaris procureur;
6. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7. wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. G. Vrieze, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 maart 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.