ECLI:NL:RBZUT:2005:AT2071

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
21 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
06/037449-04
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. van Harreveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor het onrechtmatig gebruik van dierlijke meststoffen zonder ontheffing

In deze zaak heeft de economische politierechter van de Rechtbank Zutphen op 21 maart 2005 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 18 maart 2004 in de gemeente Lochem opzettelijk dierlijke meststoffen heeft gebruikt op een perceel grasland. De verdachte heeft deze meststoffen niet emissiearm aangewend, wat in strijd is met de geldende wetgeving. De verdediging voerde aan dat de toevoeging van Fysische Ionen Regulatie (FIR) aan de meststoffen de emissie van ammoniak aanzienlijk zou verminderen, maar de rechter oordeelde dat de door de verdachte gebruikte methode niet voldeed aan de wettelijke eisen voor emissiearm aanwenden. De rechter verwierp het verweer van de verdachte dat er geen materiële wederrechtelijkheid zou zijn, omdat er geen aanvraag tot ontheffing of vrijstelling was ingediend. De rechter concludeerde dat de verdachte strafbaar was, aangezien er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten.

De economische politierechter overwoog dat de verdachte, door geen ontheffing aan te vragen, bewust had gekozen voor een methode die niet door de wet was voorgeschreven. Ondanks de overtreding, hield de rechter rekening met de omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat zij niet eerder met politie of justitie in aanraking was gekomen en dat zij uit idealistische motieven had gehandeld. De rechter legde een geldboete op van € 650, waarvan € 500 voorwaardelijk werd opgelegd, met een proeftijd van twee jaar. Dit vonnis is gewezen in het openbaar, waarbij de rechter de zaak op een zitting van 7 maart 2005 had behandeld.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Economische politierechter
Parketnummer: 06/037449-04
Uitspraak d.d.: 21 maart 2005
Tegenspraak / OIP
VERKORT VONNIS
in de zaak tegen:
Maatschap [naam 1] en [naam 2],
gevestigd te [adres]
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
7 maart 2005.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
verdachte op of omstreeks 18 maart 2004 in de gemeente Lochem, al dan niet opzettelijk,
dierlijke meststoffen heeft gebruikt op een perceel grasland, gelegen aan of nabij de N 332,
terwijl die dierlijke meststoffen niet emissiearm werden aangewend;
artikel 1a Wet op de economische delicten
art 5 lid 1 Besluit gebruik meststoffen
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de economische politierechter is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
verdachte op 18 maart 2004 in de gemeente Lochem, opzettelijk dierlijke meststoffen heeft gebruikt op een perceel grasland, gelegen aan of nabij de N 332, terwijl die dierlijke meststoffen niet emissiearm werden aangewend;
Wat meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de economische politierechter niet bewezen. De verdachte behoort daatvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf:
Overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 7 van de Wet bodembescherming, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.
Parketnummer: 06/037449-04
Overweging t.a.v. de bewezenverklaring, kwalificatie en strafbaarheid
Namens verdachte is aangevoerd dat toevoeging van Fysische Ionen Regulatie (FIR) in de door verdachte aangewende mest aanzienlijk minder emissie van ammoniak ten gevolge heeft gehad dan de methodes die door de wetgever zijn voorgeschreven. Bovendien is aangevoerd dat de door verdachte gehanteerde wijze van uitrijden, namelijk het uitrijden van mest op het grasland door middel van sproeien met een giertank zonder dat deze daarna wordt ondergewerkt, minder schade aan de structuur van bodem veroorzaakt dan wanneer deze tussen het gras zou worden geïnjecteerd en dat het bovendien aanzienlijk minder schade oplevert aan het weidevogel bestand.
De politierechter overweegt dat de in de tenlastelegging gebezigde woorden “ terwijl die dierlijke meststoffen niet emissiearm werden aangewend”, zijn overgenomen van het gelijkluidende bestanddeel van artikel 5, lid 1, voornoemd. Die betekenis van die woorden wordt daardoor beperkt tot de bij de regeling beoogde betekenis. In de regeling wordt het emissiearm aanwenden expliciet omschreven en beperkt tot de daar genoemde twee methoden. De door verdachte aangewende methode valt niet binnen die omschrijving. In de zin van de regeling heeft verdachte de dierlijke meststoffen derhalve niet emissiearm aangewend.
De ontheffing bedoeld in artikel 64 van de Wet bodembescherming is opgenomen om op zeer beperkte schaal handelingen, stoffen of technieken te onderzoeken waardoor het aanwenden van dierlijke meststoffen geen of in mindere mate verontreiniging of aantasting van de bodem zou kunnen veroorzaken. Thans lijkt één ontheffing te zijn verleend ten behoeve van een twee jaar durend wetenschappelijk onderzoek naar de FIR-methode.
Ter terechtzitting is namens verdachte verklaard dat er geen aanvraag tot ontheffing dan wel vrijstelling namens verdachte is ingediend. Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat de materiële wederrechtelijkheid ontbreekt.
Verdachte is strafbaar, nu ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk worden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Overweging t.a.v. de straf
De economisch politierechter acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte en haar draagkracht, zoals van en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft, terwijl daartoe geen ontheffing of vrijstelling was aangevraagd, welbewust gekozen voor een wijze van uitrijden van mest die niet een door de wet voorgeschreven methode betrof. Derhalve ziet de economische politierechter geen aanleiding om verdachte, zoals zij subsidiair heeft verzocht, schuldig te verklaren zonder oplegging van straf of maatregel.
Anderzijds bestaat wel aanleiding in het onderhavige geval te volstaan met een deels voorwaardelijke geldboete, nu verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen en aannemelijk is geworden dat zij uit idealistische motieven heeft gehandeld.
Parketnummer: 06/037449-04
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De wettelijk toepasselijke artikelen zijn:
- 14a, 14, 14c, 23, 24, 51 en 91 van het Wetboek van Strafrecht;
- 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
- 7 van de Wet bodembescherming;
- 5 van het Besluit gebruik dierlijke meststoffen 1998.
BESLISSING
De economische politierechter beslist als volgt.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 650,--.
Bepaalt, dat een gedeelte van de geldboete, groot € 500,--, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van de een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen mr. Van Harreveld, economische politierechter, in tegenwoordigheid van Heebink, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 maart 2005.