RECHTBANK ZUTPHEN
Meervoudige kamer voor strafzaken
Parketnummer: 06/060546-04
Uitspraak d.d.: 23 februari 2005
tegenspraak / dip
[verdachte],
geboren te [plaats] op [geboortedatum],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in de PI Overijssel, HvB Karelskamp te Almelo.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 februari 2005.
Ter terechtzitting gegeven beslissing
Het namens verdachte preliminair aangevoerde verweer, dat de officier van justitie ter zake van het onder 2 tenlastegelegde niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vervolging wegens het in het dossier ontbreken van door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ingediende klachten, is door de rechtbank verworpen
Beperking van de ontvankelijkheid van de officier van justitie
Met een beroep op de in artikel 66, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht vermelde indieningstermijn van 3 maanden, is namens verdachte, zakelijk weergegeven, subsidiair aangevoerd, dat de officier van justitie in haar vervolging van het onder 2 ten laste gelegde niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, voor zover de delictsperiode meer bestrijkt dan het tijdvak van 90 dagen direct voorafgaand aan de datum van de als klacht(en) aangemerkte aangifte(s).
Hoewel een slachtoffervriendelijke uitleg en toepassing van voormelde, nog uit 1886 daterende, termijn zou stroken met zijn onbekendheid, de context van de tenlastegelegde feiten en de rechtsontwikkeling rond de slechts op klacht vervolgbare delicten, ziet de rechtbank daarvoor in dit geval geen ruimte en is zij van oordeel dat het subsidiaire verweer doel treft.
Nu de tenlastelegging geen betrekking heeft op een klachtdelict waarvoor een zekere tijdsduur kenmerkend genoemd kan worden (vergelijk artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht), acht de rechtbank in dit verband doorslaggevend dat relativering van (de werking) van voormelde termijn zich niet zou verdragen met zijn in de doctrine nauwelijks besproken, maar door Smidt (de Geschiedenis van het Wetboek van Strafrecht) als volgt omschreven ratio: “Men moet niet aan een persoon tegen een ander een wettelijk zwaard in handen geven, waarvan hij jaren lang, gedurende den geheelen verjaringstermijn, gebruik zoude kunnen maken. Daarenboven eischt het maatschappelijk belang eene spoedige vervolging der misdrijven, en het mag dus niet aan de willekeur van den tot klagte geregtigde worden overgelaten, het instellen der publieke actie tot de uiterste grens van den verjaringstermijn op te houden.”
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 10 augustus 2004 tot en met 17 augustus 2004 in de gemeente Apeldoorn en/of in de gemeente Zutphen, althans elders in Nederland, [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] (zijnde zijn, verdachtes dochters) en/of [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk voornoemde [slachtoffer 2] en/of voornoemde [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] dreigend (telefonisch) de woorden toegevoegd dat hij, verdachte,
- degenen die [slachtoffer 1] (dochter [naam]) hebben geholpen/zouden helpen met
weglopen zou vermoorden door diegenen dood te schieten of te steken, en/of
- dat hij, verdachte, een kogel door de kop van voornoemde [slachtoffer 2] en/of voornoemde [slachtoffer 3] en/of voornoemde [slachtoffer 4] zou schieten, althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
(incidenten 1 en 2)
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 6 juni 2000 tot en met 17 augustus 2004 in de gemeente(n) Apeldoorn en/of Zutphen en/of elders in Nederland (telkens) met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (zijn dochter(s)) heeft gedwongen tot de afgifte van (een) geldbedrag(en), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 1] en/of aan die [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte door het jarenlang stelselmatig mishandelen van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] een zodanig geestelijk overwicht op die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] had dat zij zich niet durfde(n) te verzetten tegen afgifte van die/dat geldbedrag(en) aan hem, verdachte;
(incidenten 1 en 3)
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 6 juni 2000 tot en met 17 augustus 2004 in de gemeente(n) Apeldoorn en/of Zutphen en/of elders in Nederland (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (een) geldbedrag(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel (zijnde een bankpas met pincode);
(incidenten 1 en 3)
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 6 juni 2000 tot en met 17 augustus 2004 in de gemeente Zutphen en/of elders in Nederland (telkens) opzettelijk mishandelend zijn dochter(s) [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] (met kracht) (met een riem en/of een stok en/of een of meer andere voorwerpen) heeft geslagen en/of heeft gestompt en/of geschopt en/of getrapt en/of een of meer voorwerpen tegen hun/haar licha(a)m(en) heeft gegooid en/of hun/haar ke(e)l(en) heeft dichtgeknepen, waardoor deze letsel hebben/heeft bekomen en/of pijn hebben/heeft ondervonden;
art 304 Sr
(incidenten 1 en 3)
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 06 augustus 2004 in de gemeente Apeldoorn opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (merk Opel Astra), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
(parketnummer 800768/04; incident 4)
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank leest de passage in de zesde regel van het onder 2 primair tenlastegelegde bestaande uit de woorden “(een) geldbedrag(en), in elk geval van enig goed” zo, dat de officier van justitie daarmee heeft willen tenlasteleggen “(een) geldbedrag(en) en/of enig goed”, hetgeen de rechtbank ook heeft bewezenverklaard. Zij beschouwt het niet vermeld zijn van de woorden “en/of enig goed” in de twaalfde regel van het onder 2 primair tenlastegelegde als een kennelijke omissie, die zij in de bewezenverklaring heeft hersteld.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 primair, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op tijdstippen in de periode van 10 augustus 2004 tot en met 17 augustus 2004 in de gemeente Apeldoorn en in de gemeente Zutphen, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] (zijnde zijn, verdachtes dochters) en [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte telkens opzettelijk voornoemde [slachtoffer 2] en voornoemde [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] dreigend (telefonisch) de woorden toegevoegd dat hij, verdachte,
- degenen die [slachtoffer 1] (dochter [naam]) hebben geholpen/zouden helpen met
weglopen zou vermoorden door diegenen dood te schieten of te steken, en/of
- dat hij, verdachte, een kogel door de kop van voornoemde [slachtoffer 2] en/of voornoemde [slachtoffer 3] en/of voornoemde [slachtoffer 4] zou schieten, althans telkens woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
hij op tijdstippen in de periode van 16 juni 2004 tot en met 10 augustus 2004 in de gemeente Zutphen telkens met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] (zijn dochter) heeft gedwongen tot de afgifte van geldbedragen, en/of enig goed, toebehorende aan die [slachtoffer 1], welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte door het stelselmatig mishandelen van die [slachtoffer 1] een zodanig geestelijk overwicht op die [slachtoffer 1] had dat zij zich niet durfde te verzetten tegen afgifte van die geldbedragen en/of enig goed aan hem, verdachte;
hij op tijdstippen in de periode van 6 juni 2000 tot en met 10 augustus 2004 in de gemeente Zutphen en/of elders in Nederland (telkens) opzettelijk mishandelend zijn dochters [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] met kracht (met een stok) heeft geslagen en/of heeft gestompt en/of geschopt en/of getrapt en/of een of meer voorwerpen tegen hun lichamen heeft gegooid en/of hun keel heeft dichtgeknepen, waardoor deze letsel hebben bekomen en/of pijn hebben ondervonden;
hij op 06 augustus 2004 in de gemeente Apeldoorn opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (merk Opel Astra), toebehorende aan [slachtoffer 1], heeft vernield.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 2 tenlastegelegde feiten, gepleegd tegen [slachtoffer 2] in de periode van 26 mei 2004 tot en met 12 augustus 2004, heeft begaan. Hij dient daarvan dan ook te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van [slachtoffer 1] geldt dat de afpersing begonnen is vanaf haar 16e verjaardag, dus vanaf 16 juni 2004.
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
onder 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
onder 2 primair:
afpersing, meermalen gepleegd;
onder 3:
mishandeling, begaan tegen zijn kinderen, meermalen gepleegd;
onder 4:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I).
De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden.
Verdachte heeft gedurende een periode van ruim 4 jaar zijn dochters [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] mishandeld. Daarnaast heeft hij zijn dochter [slachtoffer 1] door geweld en/of bedreiging met geweld gedwongen geld en/of haar pinpas aan hem af te geven, heeft hij zijn dochters [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en diens echtgenoot [slachtoffer] met de dood bedreigd en de auto van [slachtoffer 1], de zus van verdachte, vernield.
Door bovengenoemde feiten heeft verdachte een aantal van zijn naaste familieleden – naar
mag worden aangenomen – zeer traumatische ervaringen bezorgd. Naar de ervaring leert,
zijn delicten als de onderhavige veelal de oorzaak van langdurige en ingrijpende
angstgevoelens bij de directe slachtoffers (hetgeen in dit geval kan blijken uit het feit dat
verdachtes dochters alle contacten met hem hebben verbroken). Dit klemt te meer nu
verdachte als ouder juist degene is die zijn kinderen veiligheid en geborgenheid zou dienen
te verschaffen. Delicten als deze dragen bovendien bij aan in de samenleving levende
gevoelens van onrust over zogeheten huiselijk geweld.
De rechtbank is van oordeel dat op deze ernstige feiten in beginsel dient te worden gereageerd met een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging echter rekening gehouden met het feit dat verdachte niet recentelijk terzake van geweldsdelicten is veroordeeld. Bovendien acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank houdt bij het opleggen van na te melden straf ten slotte op de voet van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht rekening met de veroordeling bij vonnis van de kantonrechter te Apeldoorn d.d. 18 januari 2001 en de veroordeling bij vonnis van de politierechter te Zutphen d.d. 25 augustus 2003.
Vordering tot schadevergoeding
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 3718,78 gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde.
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, aannemelijk geworden dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 4 bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden tot na te melden bedrag - welk bedrag de rechtbank bij wijze van schatting heeft vastgesteld (op grond van het gegeven dat de auto “total loss“ is verklaard en het feit dat de auto op 24 mei 2004 voor € 3750,00 was gekocht) - waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering dient tot dit bedrag te worden toegewezen. Wat betreft het meer of anders gevorderde moet de vordering, als in zoverre niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor afdoening in het strafgeding niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan derhalve haar vordering ter zake van dat deel slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 36f, 57, 285, 300, 304, 317 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in haar vervolging ten aanzien van de onder 2 tenlastegelegde feiten, gepleegd tegen [slachtoffer 2] in de periode van 6 juni 2000 tot en met 25 mei 2004 en de onder 2 tenlastegelegde feiten, gepleegd tegen [slachtoffer 1] in de periode van 6 juni 2000 tot en met 23 mei 2004.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 1, 2 primair, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Het bewezenverklaarde levert op:
onder 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
onder 2 primair:
afpersing, meermalen gepleegd;
onder 3:
mishandeling, begaan tegen zijn kinderen, meermalen gepleegd;
onder 4:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen.
Verklaart verdachte terzake van het bewezenverklaarde strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.
Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorge-bracht, bij de uitvoering van de onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 1], wonende te [adres], gironummer [nummer], van een bedrag van € 3500,00, vermeerderd met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], wonende te [adres], gironummer [nummer], een bedrag te betalen van € 3500,00, met bevel dat bij gebreke van betaling en verhaal 70 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt.
Bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. Van Harreveld, voorzitter, mr. Van Apeldoorn, rechter, mr. Knoop, rechter, in tegenwoordigheid van mr. De With, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 februari 2005.