Rechtbank Zutphen
Sector Civiel
Afdeling Handel
Rolnummers: 60304 HAZA 04-182 en 60331 HAZA 04-184
Uitspraak : 9 maart 2005
Vonnis van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken in de zaak tussen:
Rolnummer: 60304 HAZA 04-182
[eiser 1],
wonende te [woonplaats],
eisende partij,
procureur: mr. A.J.H. Ozinga,
advocaat : mr. P.H. Ruijzendaal te Zeist
1. de vennootschap onder firma [reisbureau 1],
gevestigd te [plaats],
2. [gedaagde 1],
vennoot van gedaagde sub 1,
woonplaats hebbende te [plaats],
3. [gedaagde 2],
vennoot van gedaagde sub 1,
woonplaats hebbende te [plaats],
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[reisbureau 2]
gevestigd te [plaats],
gedaagde partijen,
procureur: mr. S.W. Knoop,
advocaten: mr. N.A. de Leeuw en mr. N.E. Koetsier te Alphen aan den Rijn.
Rolnummer: 60331 HAZA 04-184
1. [eiser 2],
wonende te [woonplaats],
2. [eiser 3],
wonende te [plaats],
eisende partijen,
procureur: mr. A.J.H. Ozinga,
advocaat : mr. P.H. Ruijzendaal te Zeist
1. de vennootschap onder firma [reisbureau 1],
gevestigd te [plaats],
2. [gedaagde 1],
vennoot van gedaagde sub 1,
woonplaats hebbende te [plaats],
3. [gedaagde 2],
vennoot van gedaagde sub 1,
woonplaats hebbende te [plaats],
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[reisbureau 2]
gevestigd te [plaats],
gedaagde partijen,
procureur: mr. S.W. Knoop,
advocaten: mr. N.A. de Leeuw en mr. N.E. Koetsier te Alphen aan den
Rijn.
Partijen worden in dit vonnis mede aangeduid als [eiser 1], [eiser 2], [eiser 3], [reisbureau 1], [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [reisbureau 2]. Gedaagden worden gezamenlijk aangeduid als [gedaagden ].
1. Het verdere verloop van de procedure
Dit verdere verloop blijkt uit:
In de zaak met rolnummer 60304 HAZA 04-182
het vonnis van 14 juli 2004
de conclusie van repliek
de conclusie van dupliek
de akte uitlating producties van de zijde van [eiser 1]
het verzoek om vonnis.
In de zaak met rolnummer 60331 HAZA 04-184
het vonnis van 14 juli 2004
de conclusie van repliek
de conclusie van dupliek
de akte uitlating producties van de zijde van [eiser 2] en [eiser 3]
het verzoek om vonnis.
2. De vaststaande feiten in beide zaken
2.1 Op 24 september 2001 heeft [slachtoffer], zo blijkt uit het door de eisende partijen als productie 1 overgelegde boekingsformulier van [gedaagden] te [plaatsnaam], voor haar en [eiser 1] een (duik)vakantie naar Egypte geboekt in de periode van 21 december 2001 tot en met 28 december 2001, inclusief een 5 daags duikpakket, met begindatum 23 december 2001.
[slachtoffer] en [eiser 1] hadden in 2000 met succes een duikcursus voor beginners, de PADI Open Water Cursus, gevolgd.
2.2 [naam reisbureaus 1+2] heeft de boeking op 15 oktober 2001 aan [slachtoffer] bevestigd (productie 2 van de eisende partijen), met dien verstande dat begin- en einddatum op 20 december 2001 respectievelijk 27 december 2001 werden gesteld. In bedoelde, door [gedaagde 2] ondertekende, bevestiging komt onder meer de navolgende passage voor:
“Duikpakket 1: 5DD START 21-12-2001 END 25-12-2001”.
Het duikarrangement werd ter plaatse verzorgd door het duikcentrum [naam duikclub] (hierna: [duikclub]).
2.3 In de periode van 21 december 2001 tot en met 25 december 2001 hebben [slachtoffer] en [eiser 1] onder begeleiding van [duikclub] diverse malen gedoken.
2.4 Op 26 december 2001 zijn [slachtoffer] en [eiser 1] (alsmede andere deelnemers) met een boot van [duikclub] naar het Elphinstone rif gevaren om daar te gaan duiken. De avond daarvoor hadden zij van [naam 1], verbonden aan [duikclub], een briefing (voorlichting over -in het bijzonder- de duikomstandigheden) ontvangen. Ook op 26 december 2001 werd nog een duikbriefing gegeven.
2.5 [slachtoffer] en [eiser 1], voor wie op grond van hun ervaring als richtlijn een maximale duikgrens van 18 meter gold (zie Open Water Diver Manual bladzijde 204 onder 10, productie 5) zijn tijdens het duiken op een diepte van circa 72 meter beland, waarbij zij het bewustzijn hebben verloren. [slachtoffer] is om het leven gekomen. [eiser 1] kon nog worden gered.
[eiser 2] en [eiser 3] zijn de ouders van [slachtoffer].
3. De vordering in de zaak met rolnummer 60304 HAZA 04-182
3.1 [eiser 1] vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis zal bepalen dat gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door haar geleden en nog te lijden materiële en immateriële letselschade, vermeerderd met de wettelijke rente over de immateriële schade vanaf 26 december 2001 en over de materiële schadeposten vanaf de data waarop deze opeisbaar zijn geworden, welke het gevolg is van het toerekenbaar tekortschieten van [gedaagden ] bij de uitvoering van de reisovereenkomst jegens haar, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, een en ander met veroordeling van [gedaagden ] in de kosten van deze procedure.
3.2. [eiser 1] legt aan haar vordering, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, de volgende stellingen ten grondslag.
Het Elphinstone rif is -naar algemeen bekend is- een duikplaats voor ervaren duikers. Dit vanwege de ligging van het rif in open zee met vrijwel altijd aanwezige stroming, grote dieptes en steil aflopende wanden.
[gedaagden] althans de door haar ingeschakelde hulppersoon [duikclub] wist c.q. had behoren te weten dat zij een beginnend duiker was met zeer beperkte duikervaring. [eiser 1] had te weinig duikervaring om bij het Elphinstone rif te mogen duiken.
De voorafgaand aan de duik door [duikclub] gegeven briefing (in het Frans en in het Engels) was voor wat betreft de feitelijke situatie en de risico’s van de uit te voeren duik ongenoegzaam om haar in staat te stellen om zich zelf een oordeel te vormen of de voorgenomen duik haar duikvaardigheid en/of duikervaring niet te boven ging.
Tijdens deze duik is zij niet -adequaat- door een ervaren duikgids begeleid, maar ten onrechte aan haar lot overgelaten.
[eiser 1] heeft tijdens die duik letsel opgelopen dat nog steeds aanwezig is en waardoor zij arbeidsongeschikt is geworden.
[gedaagden ] is toerekenbaar tekortgeschoten in de uitvoering van de reisovereenkomst. [gedaagden ] is aansprakelijk voor fouten van de door haar ingeschakelde hulppersoon [duikclub].
[gedaagden ] is jegens haar aansprakelijk voor de door haar geleden en nog te lijden schade.
4. Het verweer in de zaak met rolnummer 60304 HAZA 04-182
4.1 [gedaagden] concludeert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [eiser 1] niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vordering, althans haar deze zal ontzeggen, met haar veroordeling in de kosten van het geding.
4.2 Op het verweer van [gedaagden ] zal, voor zover van belang, hierna nader worden ingegaan.
5. De vordering in de zaak met rolnummer 60331 HAZA 04-184
5.1 [eiser 2] en [eiser 3] vorderen dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis zal bepalen dat gedaagden ieder hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door hen geleden en nog te lijden immateriële schade en de overlijdensschade, welke het gevolg zijn van het toerekenbaar tekortschieten van [gedaagden ] bij de uitvoering van de reisovereenkomst jegens [slachtoffer] en [gedaagden ] zal veroordelen om aan [eiser 2] en [eiser 3] tegen kwijting te betalen:
1. de overlijdensschade ex artikel 6:108 lid 2 BW voor een bedrag van
€ 21.803,33, te vermeerderen met de wettelijke rente gerekend vanaf de dag
waarop de diverse schadeposten opeisbaar zijn geworden, althans vanaf 13
februari 2004, en nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet
voor wat betreft de jaarlijkse grafkosten;
2. de buitengerechtelijke kosten tot een bedrag van € 7.759,09, te vermeerderen
met de wettelijke rente vanaf 13 februari 2004;
3. een bedrag van € 20.000,-- bij wijze van smartengeld, gelijkelijk verdeeld
over [eiser 2] en [eiser 3] vanwege de geleden en nog te lijden
shockschade, vermeerderd met de wettelijke rente gerekend vanaf de
confrontatie met het stoffelijk overschot van hun dochter [slachtoffer];
4. een bedrag van € 949,05 in verband met de reiskosten en het duikpakket van
[slachtoffer] en de huur van de duikspullen,
een en ander met veroordeling van [gedaagden ] in de kosten van dit geding.
5.2 [eiser 2] en [eiser 3] leggen aan hun vordering, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, de volgende stellingen ten grondslag.
Het Elphinstone rif is -naar algemeen bekend is- een duikplaats voor ervaren duikers. Dit vanwege de ligging van het rif in open zee met vrijwel altijd aanwezige stroming, grote dieptes en steil aflopende wanden.
[gedaagden] althans de door haar ingeschakelde hulppersoon [duikclub] wist c.q. had behoren te weten dat hun dochter [slachtoffer] een beginnend duiker was met zeer beperkte duikervaring. Hun dochter had te weinig duikervaring om bij het Elphinstone rif te mogen duiken.
De voorafgaand aan de duik door [duikclub] gegeven briefing (in het Frans en in het Engels) was voor wat betreft de feitelijke situatie en de risico’s van de uit te voeren duik ongenoegzaam om [slachtoffer] in staat te stellen om zich zelf een oordeel te vormen of de voorgenomen duik haar duikvaardigheid en/of duikervaring niet te boven ging.
Tijdens deze duik is zij niet -adequaat- door een ervaren duikgids begeleid, maar ten onrechte aan haar lot overgelaten.
[gedaagden ] is toerekenbaar tekortgeschoten in de uitvoering van de reisovereenkomst. [gedaagden ] is aansprakelijk voor fouten van de door haar ingeschakelde hulppersoon [duikclub] en daarmede voor de dood van [slachtoffer].
[gedaagden ] dient de door hen gemaakte kosten en de door hen geleden schade te vergoeden.
6. Het verweer in de zaak met rolnummer 60331 HAZA 04-184
6.1 [gedaagden] concludeert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [eiser 2] en [eiser 3] niet-ontvankelijk zal verklaren in hun vordering, althans hen deze zal ontzeggen, met hun veroordeling in de kosten van het geding.
6.2 Op het verweer van [gedaagden ] zal, voor zover van belang, hierna nader worden
ingegaan.
7. De beoordeling van het geschil in beide zaken
7.1 Nu het feitencomplex -behoudens de gevolgen van het duikongeval en aard en omvang van de schade- in beide zaken hetzelfde is en [gedaagden ] in beide zaken dezelfde formele en materiële verweren heeft gevoerd, lenen beide geschillen zich -ofschoon formeel sprake is van twee op zichzelf staande procedures- voor gezamenlijke beoordeling.
7.2 [gedaagden ] heeft aangevoerd dat er geen vennootschap onder firma [reisbureau 1] bestaat, zodat [eiser 1] respectievelijk [eiser 2] en [eiser 3] in hun vorderingen jegens de vennootschap onder firma [reisbureau 1] en jegens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] als firmanten van deze niet bestaande vennootschap onder firma niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
Voorts heeft [gedaagden ] aangevoerd dat [reisbureau 2]. eerst op 27 mei 2003 is opgericht, zodat deze vennootschap nimmer aansprakelijk kan zijn voor de gevolgen van de in 2001 geboekte en uitgevoerde reisovereenkomst.
7.3 Uit de door [gedaagden ] bij conclusie van dupliek als productie 9 overgelegde “Handelsregisterhistorie” blijkt dat op 1 april 2000 is opgericht [vennootschap], met als vennoten [gedaagde 1] en [gedaagde 2].
Het door [slachtoffer] (mede ten behoeve van [eiser 1]) ingevulde boekingsformulier is afgegeven door “[gedaagden]”. De orderbevestiging bevat bovenaan de bladzijde het logo met daarin de naam “[gedaagden ]” en op dezelfde hoogte staat vermeld “[gedaagden]”.
De orderbevestiging is door [gedaagde 2] ondertekend namens [naam reisbureaus 1+2]. Bedoelde vennootschap staat links onderaan de orderbevestiging vermeld als degene aan wie de reissom moet worden betaald.
In de orderbevestiging staat naast het email adres “[e-mailadres] ” tevens de vindplaats op het internet: [internetsite].
Bij de orderbevestiging is tevens een handleiding bijgesloten. De inleidende tekst sluit af met: “Het team van [gedaagden ] Nederland”. Aan het slot staat vermeld:
“[gedaagden] Postbus(...)”.
Onder deze omstandigheden dient geoordeeld te worden dat [naam reisbureaus 1+2] zich in het rechtsverkeer ook wel heeft bediend van de naam [gedaagden] (hetgeen bovendien wordt versterkt door de door [gedaagden ] als productie I overgelegde stukken), zodat [eiser 1] respectievelijk [eiser 2] en [eiser 3] door [reisbureau 1] te dagvaarden daarmee -anders dan [gedaagden ] heeft aangevoerd- geen “spookpartij” hebben gedagvaard. In zoverre dient het beroep van [gedaagden] op niet-ontvankelijkheid van [eiser 1] respectievelijk [eiser 2] en [eiser 3] in hun vorderingen jegens [reisbureau 1], [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te worden verworpen.
7.4 [eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3] hebben bij conclusie van repliek aangevoerd dat [reisbureau 2]. alle rechten en verplichtingen van de andere drie gedaagden heeft overgenomen, zodat [reisbureau 2]. in rechte is aan te spreken.
[reisbureau 2]. heeft op zichzelf niet weersproken dat zij alle rechten en verplichtingen van de andere drie gedaagden heeft overgenomen, maar zij heeft daaraan de conclusie verbonden dat er sprake is van schuldoverneming als bedoeld in artikel 6: 155 BW, waarvoor toestemming van [eiser 1] respectievelijk [eiser 2] en [eiser 3] is vereist.
7.5 Van schuldovername is evenwel geen sprake nu bij schuldoverneming alleen de schuld wordt overgenomen, terwijl [eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3] zich op het
-door [reisbureau 2]. niet weersproken- standpunt stellen dat de rechten en verplichtingen zijn overgenomen. Dit standpunt past veeleer bij de in artikel 6:159 BW geregelde rechtsfiguur van contractsoverneming, hetgeen een driepartijenovereenkomst is.
De wederpartij bij een dergelijke overeenkomst (in casu [eiser 1], respectievelijk [eiser 2] en [eiser 3]) kan haar medewerking bij de totstandkoming van de driepartijenovereenkomst in elke vorm, zelfs achteraf (stilzwijgend) verlenen.
[eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3] moeten door [reisbureau 2]. mede te dagvaarden geacht worden achteraf medewerking aan de contractsovername te hebben verleend.
Dit brengt met zich dat [reisbureau 1] ([naam reisbureaus 1+2]), [gedaagde 1] en [gedaagde 2] buiten de rechtsverhouding met [eiser 1] respectievelijk [eiser 2] en [eiser 3] komen te staan, zodat [eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3] in hun onderscheiden vorderingen jegens evengemelde gedaagden niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
7.6 [reisbureau 2] heeft zich ten principale op het standpunt gesteld dat het van de reisovereenkomst deel uitmakende 5 daagse duikpakket op 25 december 2001 afliep. De duik op 26 december 2001 is door [eiser 1] en [slachtoffer] ter plaatse bij [duikclub] geboekt en moest door hen ter plaatse worden afgerekend. Er was sprake van een op het vakantie-adres aangeboden dienst, zodat de duik op 26 december 2001 buiten het bereik van de reisovereenkomst viel.
[reisbureau 2] is naar haar mening niet aansprakelijk voor het aan [eiser 1] en [slachtoffer] op 26 december 2001 overkomen duikongeval.
7.7 [eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3] hebben dienaangaande het volgende aangevoerd.
Er is geen sprake geweest van een extra boeking door [eiser 1] en [slachtoffer] ter plaatse bij [duikclub]. Er is ter plaatse niet afgerekend c.q. betaald voor de duik bij het Elphinstone rif. Alle duiken van de gehele duikreis vielen onder de reisovereenkomst en binnen het duikpakket. Op 25 december 2001 gebeurde er met de boot van [duikclub] een ongeluk, waardoor deze boot die dag niet meer te gebruiken was. Wellicht werd daardoor de duik bij het Elphinstone rif pas op 26 december uitgevoerd.
[naam 2] geeft in zijn brief van 15 maart 2004 (productie VIIA van [gedaagden ]) aan dat de duik bij het Elphinstone rif deel uitmaakt van het duikpakket. De groep waarvan zij deel uitmaakten zou een keer naar het Elphinstone rif gaan. Dat stond de hele tijd, dat men in het kamp was, vast. De duik heeft op 26 december plaatsgevonden, waarschijnlijk omdat deze datum het beste uitkwam gezien de aankomst- en vertrekdata van de duikers en de evengemelde gebeurtenis met de boot.
7.8 [reisbureau 2]. heeft voorts volhard bij haar verweer. Daarnaast heeft zij aangevoerd dat [duikclub] -gelet op het duikongeval- heeft afgezien van afrekening van de extra duik. Betwist wordt de suggestie dat de duik bij het Elphinstone rif een “inhaalduik” was omdat de boot op 25 december 2001 door een ongeluk niet te gebruiken was. In de middag van 25 december 2001 hebben [eiser 1] en [slachtoffer] nog gedoken. Ook is het nimmer de bedoeling geweest om de duik bij het Elphinstone rif eerder te laten plaatsvinden dan op 26 december 2001, aldus nog steeds [reisbureau 2].
7.9 Ten aanzien van dit verweer van [reisbureau 2]. wordt het volgende overwogen.
De reisovereenkomst is in Nederland gesloten. Uit het boekingsformulier noch uit de bevestiging van de boeking blijkt dat in het kader van het 5 daagse duikarrangement in ieder geval een duik bij het Elphinstone rif zou worden aangeboden.
Uit de inhoud van de brief van [naam 2] d.d. 15 maart 2004 (productie VIIA) kan ook niet worden afgeleid dat de duik bij het Elphinstone rif zonder meer deel uitmaakt van het duikpakket. [naam 2] heeft in die brief immers aangegeven dat hij op 21 december 2001 aan [eiser 1] en aan [slachtoffer] heeft aangeboden:
“1) A geographical presentation of Tunduba bay Area with the aid of a white board drawing
2) The sites available during the week including Elphinstone (...)
4) The 2 daily boat dives with the closer sites done by speed boat, and the other sites including Elphinstone to be reached by the big boat”.
Voorts heeft [naam 2] verklaard:
8- They went diving again in the afternoon and made 3 other diving days the 23rd, 24th and 25th December, finishing their diving package (...)
10- Normally, they could only dive one extra dive on the morning of 26th because they were taking the plane the next day in the afternoon. According to [naam 1], they were proposed the one dive on Elphinstone the evening before as an extra dive, they agreed of taking it (...).”
Uit een en ander kan voorshands niet méér worden afgeleid dan dat de mogelijkheid bestond om in het kader van het duikarrangement te duiken bij het Elphinstone rif.
[eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3] hebben weliswaar betwist hetgeen [naam 2] hiervoor onder punt 10 heeft verklaard, doch daarmee hebben zij hun stelling dat een duik bij het Elphinstone rif zonder meer deel uitmaakt van het met [naam reisbureaus 1+2] overeengekomen duikpakket nog niet bewezen. Wel is voor hun stelling dat vanaf het begin van het verblijf duidelijk was dat de groep bij het Elphinstone rif zou gaan duiken enige steun te vinden in de overgelegde verklaringen van andere deelnemers aan die duik, met name [naam 3] en [naam 4].
7.10 Onder deze omstandigheden zal [eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3] worden opgedragen om hun stelling dat een duik bij het Elphinstone rif deel uitmaakte van het met [naam reisbureaus 1+2] overeengekomen duikpakket te bewijzen.
7.11 Eerst indien [eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3] in dat bewijs slagen komt de mogelijke aansprakelijkheid van [reisbureau 2]. voor het aan [eiser 1] en aan [slachtoffer] overkomen duikongeval in beeld. Immers, [duikclub] is in dat geval in het kader van de uitvoering van het duikarrangement opgetreden als hulppersoon van [naam reisbureaus 1+2], zodat laatstgenoemde voor de gedragingen van [duikclub] op gelijke wijze als voor eigen gedragingen aansprakelijk is.
Alsdan zal eveneens onderzocht dienen te worden of en in hoeverre [eiser 1] en [slachtoffer] hebben bijgedragen aan het hen overkomen duikongeval.
7.12 Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
Het vorenoverwogene leidt tot na te melden beslissing.
De rechtbank, rechtdoende,
In de zaak met rolnummer 60304 HAZA 04-182
verklaart [eiser 1] niet-ontvankelijk in haar vordering jegens [reisbureau 1]([naam reisbureaus 1+2]), [gedaagde 1] en [gedaagde 2];
draagt [eiser 1] op te bewijzen dat een duik bij het Elphinstone rif deel uitmaakte van het door haar met [naam reisbureaus 1+2] overeengekomen duikpakket;
bepaalt dat, zo [eiser 1] het bewijs door middel van getuigen wenst te leveren, getuigen zullen worden gehoord in het gebouw van deze rechtbank, Martinetsingel 2 in Zutphen voor mr. M. Engelbert-Clarenbeek, hierdoor benoemd tot rechter-commissaris op een nader te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de enquêterol van 23 maart 2005 om partijen in de gelegenheid te stellen opgave te doen van het aantal en de personalia van de te horen getuigen bij (tegen)getuigenverhoor alsmede om de verhinderdata over de periode van 1 april 2005 tot 1 juli 2005 over te leggen, voor welk overleggen geen uitstel zal worden verleend, derhalve ambtshalve peremptoir;
houdt iedere verdere beslissing aan;
In de zaak met rolnummer 60331 HAZA 04-184
verklaart [eiser 2] en [eiser 3] niet-ontvankelijk in hun vordering jegens [reisbureau 1]([naam reisbureaus 1+2]), [gedaagde 1] en [gedaagde 2];
draagt [eiser 2] en [eiser 3] op te bewijzen dat een duik bij het Elphinstone rif deel uitmaakte van het door [slachtoffer] met [naam reisbureaus 1+2] overeengekomen duikpakket;
bepaalt dat, zo [eiser 2] en [eiser 3] het bewijs door middel van getuigen wensen te leveren, getuigen zullen worden gehoord in het gebouw van deze rechtbank, Martinetsingel 2 in Zutphen voor mr. M. Engelbert-Clarenbeek, hierdoor benoemd tot rechter-commissaris op een nader te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de enquêterol van 23 maart 2005 om partijen in de gelegenheid te stellen opgave te doen van het aantal en de personalia van de te horen getuigen bij (tegen)getuigenverhoor alsmede om de verhinderdata over de periode van 1 april 2005 tot 1 juli 2005 over te leggen, voor welk overleggen geen uitstel zal worden verleend, derhalve ambtshalve peremptoir;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M. Engelbert-Clarenbeek, J.A.M. Strens-Meulemeester en S.B. Boorsma en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
9 maart 2005.