ECLI:NL:RBZUT:2005:AS8471

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
1 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/35 WRO
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing bouwvergunning voor zendmast in Kranenburg wegens onvoldoende onderzoek naar alternatieve locaties

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 1 maart 2005 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een bouwvergunning voor de plaatsing van een zendmast voor mobiele telefonie in Kranenburg. De vergunning was verleend door het college van burgemeester en wethouders van de voormalige gemeente Vorden, maar verzoekers, waaronder Kranenburgs Belang en het schoolbestuur van basisschool De Kraanvogel, maakten bezwaar tegen de locatie van de zendmast. Zij vreesden voor gezondheidsschade door elektromagnetische velden en stelden dat er alternatieve locaties beschikbaar waren die verder van de bebouwde kom lagen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de besluitvorming van verweerder niet voldoende zorgvuldig was geweest, omdat er geen onderzoek was gedaan naar de alternatieve locaties die door verzoekers waren aangedragen. De rechter benadrukte dat het college van burgemeester en wethouders in het kader van de beslissing op bezwaar alsnog diende te onderzoeken of de alternatieve locaties geschikt waren voor de plaatsing van de zendmast. De rechter schorste het bestreden besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op het bezwaar van verzoekers en veroordeelde verweerder in de proceskosten van verzoekers.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de besluitvorming bij het verlenen van bouwvergunningen, vooral wanneer de belangen van omwonenden in het geding zijn. De rechter gaf aan dat de belangen van de omwonenden, mede gezien de mogelijke gezondheidsrisico's, zwaarder wogen dan de belangen van de derde-partij, T-Mobile Netherlands BV, die de zendmast wilde plaatsen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er onvoldoende aanleiding was om aan te nemen dat de stralingseffecten van de zendmast geen gezondheidsrisico's met zich meebrachten, en dat de belangen van de omwonenden in dit geval voorrang moesten krijgen.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Reg.nr.: 05/35 WRO
UITSPRAAK
op het verzoek om een voorlopige voorziening in het geschil tussen:
[verzoeker 1] en 25 anderen, Kranenburgs Belang en het schoolbestuur van basisschool De Kraanvogel, te Kranenburg, verzoekers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bronckhorst als rechtsopvolger van het college van burgemeester en wethouders van de voormalige gemeente Vorden, verweerder,
alsmede T-Mobile Netherlands BV, te Den Haag, derde-partij.
1. Bestreden besluit
Besluit van 30 november 2004, waarbij het college van burgemeester en wethouders van de voormalige gemeente Vorden aan de derde-partij, onder vrijstelling op grond van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), (lichte) bouwvergunning heeft verleend voor het plaatsen van een zendmast voor mobiele telefonie op het perceel Eikenlaan 15a te Kranenburg, kadastraal bekend gemeente Vorden, sectie D, nummer 2177.
2. Procesverloop
Verzoekers hebben bij brief van 6 januari 2005 bezwaar gemaakt. Bij brief van 10 januari 2005 is verzocht om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het verzoek is behandeld ter zitting van 27 januari 2005 waar [verzoeker 1] in persoon aanwezig was, bijgestaan door J.P.E. Baakman, juridisch adviseur te Haaksbergen. Verweerder werd vertegenwoordigd door T.C. Janssen, ambtenaar bij de gemeente Bronckhorst. De derde-partij werd vertegenwoordigd door mr. M. Lodarmasse.
Teneinde de derde-partij in de gelegenheid te stellen schriftelijk te reageren op de door verzoekers bij hun verzoekschrift opgegeven alternatieve locaties voor een zendmast, is het onderzoek ter zitting geschorst.
De derde-partij heeft bij brief van 8 februari 2005 gereageerd. Deze reactie is op 17 februari 2005 aan verzoekers en verweerder toegezonden, waarbij zij in de gelegenheid zijn gesteld binnen een week na dagtekening schriftelijk te reageren. De gemachtigde van verzoekers heeft bij brief van 18 februari 2005 zijn reactie doen toekomen. Verweerder heeft niet gereageerd. De reactie van verzoekers is aan de derde-partij en aan verweerder doorgezonden.
De voorzieningenrechter heeft het onderzoek vervolgens gesloten.
3. Motivering
(In het vervolg van deze uitspraak wordt onder verweerder tevens het college van burgemeester en wethouders van de voormalige gemeente Vorden verstaan.)
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, een voorlopige voorziening vereist. Voorzover deze toetsing meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft deze uitspraak daaromtrent een voorlopig karakter en is deze niet bindend voor de beslissing in die procedure.
Het onderhavige bouwplan voorziet in de oprichting van een 40 m hoge zendmast (kale masthoogte 37,5 m), ten behoeve van GSM- en UMTS-zendinstallaties, met aanverwante bouwwerken, aan de rand van het, aansluitend aan de bebouwde kom van Kranenburg gelegen, sportcomplex. De afstand tussen de bouwlocatie en de achtergevels van de dichtstbijzijnde woningen uit de kom Kranenburg bedraagt circa 35 tot 55 m.
Niet in geschil is dat het realiseren van het bouwplan in strijd is met het ter plaatse vigerende bestemmingsplan ‘Kern Kranenburg’, ingevolge waarvan op de te bebouwen gronden de bestemming ‘Sportterrein’ rust.
Ingevolge artikel 19, derde lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen.
Ingevolge artikel 20, eerste lid, aanhef en onder f, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (Bro 1985) komen voor de toepassing van artikel 19, derde lid, van de wet in aanmerking een antenne-installatie als bedoeld in het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (Bblb) in de bebouwde kom, mits de hoogte van de antenne, of indien de antenne is geplaatst op een antennedrager als bedoeld in dat besluit, de hoogte van de antennedrager en de antenne tezamen, gemeten vanaf de voet van de antenne, respectievelijk de antennedrager, niet meer bedraagt dan 40 m.
Ingevolge artikel 44, tweede lid, van de Woningwet wordt bij algemene maatregel van bestuur bepaald voor welke categorieën van gevallen geen reguliere bouwvergunning is vereist, doch kan worden volstaan met een lichte bouwvergunning.
Ingevolge artikel 5, tweede lid, aanhef en onder b, van het Bblb is een lichte bouwvergunning vereist voor het bouwen van een in de aanhef van een geletterd onderdeel van artikel 3, eerste lid, bedoeld bouwwerk dat niet voldoet aan de in dat onderdeel gegeven kenmerken, met dien verstande dat van de bouwwerken, bedoeld in de aanhef van de onderdelen e en f, de hoogte, gemeten vanaf de voet van de antenne, of indien de antenne is geplaatst op een antennedrager, gemeten vanaf de voet van de antennedrager, minder bedraagt dan 40 m.
Niet in geschil is, en ook de voorzieningenrechter is dat voorshands van oordeel, dat het bouwplan voldoet aan het bepaalde in artikel 19, derde lid, van de WRO in verbinding met artikel 20 eerste lid, aanhef en onder f, van het Bro 1985. Evenmin is in geschil dat het bouwplan voldoet aan het bepaalde bij artikel 5, tweede lid, aanhef en onder b, van het Bblb. Voorzover de hoogte van de te bouwen zendmast, gemeten vanaf de voet van de antenne(drager), volgens plan niet minder dan 40 m doch precies 40 m bedraagt, ten gevolge waarvan naar de letter van artikel 5, tweede lid, aanhef en onder b, van het Bblb strijd met die bepaling bestaat, ziet de voorzieningenrechter daarin, mede gelet op de mogelijkheid het bouwplan zonodig aan het bepaalde in artikel 5, tweede lid, aanhef en onder b, van het Bblb aan te passen, geen aanleiding voor schorsing van het bestreden besluit.
De voorzieningenrechter acht verweerder voorshands bevoegd voor realisering van het bouwplan vrijstelling en (lichte) bouwvergunning te verlenen.
De vraag die met name voorligt is of verweerder onder afweging van alle rechtstreeks daarbij betrokken belangen in redelijkheid vrijstelling op grond van artikel 19, derde lid, van de WRO heeft kunnen verlenen.
De grieven van verzoekers richten zich tegen de, naar hun mening op te korte afstand van hun woningen en de basisschool gelegen, zendmastlocatie. Verzoekers hebben – kort samengevat – aangevoerd dat verweerder niet dan wel onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de omwonenden van die locatie. Zij vrezen voor gezondheidsschade vanwege de blootstelling aan elektromagnetische velden via de telecommunicatie-installaties. Verzoekers hebben alternatieven onderzocht voor de plaatsing van een zendmast als in geding. Zij hebben betoogd dat ten minste een zestal andere locaties in (de nabijheid van) Kranenburg, die allemaal op een afstand van meer dan 300 m van de bebouwde kom zijn gelegen, en om die reden – ook uit gezondheidsoogpunt – niet bezwarend zijn, geschikt zijn te achten voor een zendmast als door de derde-partij gewenst.
De derde-partij heeft aangevoerd voor de in geding zijnde locatie te hebben gekozen omdat die locatie binnen haar dekkingsplan past. Verweerder en de derde-partij hebben verder aangevoerd dat er thans onvoldoende aanleiding bestaat om aan te nemen dat de stralingseffecten van het gebruik van installaties voor mobiele telefonie zodanig zijn dat gevreesd moet worden voor gezondheidsschade bij omwonenden van die installaties. Volgens verweerder dient het algemeen belang, dat gediend is met optimale mobiele telecommunicatie, te prevaleren boven de belangen van de omwonenden.
Op basis van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting komt naar voren dat verweerder in het kader van de beoordeling van het onderhavige bouwplan geen onderzoek heeft gedaan naar alternatieve locaties, althans niet anders dan door een stedenbouwkundige (M. Brasem van Pouderoyen Compagnons) te raadplegen, volgens wie het de voorkeur verdient de 40 m hoge zendmast elders, in een bosperceel zo dicht mogelijk bij de Ruurloseweg, op te richten. Tevens komt naar voren dat verweerder, zo hij zich daarvan al rekenschap heeft gegeven, uitsluitend is afgegaan op de terzake relevante technische informatie van de zijde van de derde-partij. Naar voorlopig oordeel moet deze handelwijze van verweerder, gelet op de in het geding zijnde belangen van de omwonenden van de te bebouwen locatie, als onzorgvuldig worden gekenschetst. Hierbij is mede in aanmerking genomen dat de ruimtelijke consequenties van de aanwezigheid van een dominerende 40 m hoge zendmast van dien aard zijn, dat deze mast in de onmiddellijke nabijheid van de bebouwde kom van het dorp Kranenburg als een visueel storend element moet worden beschouwd.
De derde-partij heeft in haar brief van 8 februari 2005 te kennen gegeven dat bij vier van de zes door verzoekers onderzochte locaties niet de gewenste volledige dekking wordt bereikt. Daarnaast heeft zij evenwel geconcludeerd, onder verwijzing naar dekkingskaarten:
‘1. Nabij de Ganzensteeg. Deze locatie geeft een dekking die vergelijkbaar is met de dekking die bereikt wordt met de plaatsing op de sportvelden. Alle doorgaande wegen van Vorden naar Lochem en van Vorden naar Ruurlo zijn afdoende gedekt. Ook de spoorverbinding en het dorp Kranenburg hebben voldoende dekking.
2. Iets ten noorden van locatie no. 1. De dekking van deze locatie is eveneens voldoende om de beoogde dekkingsdoelen te halen. De bereikbaarheid van deze locatie is voor T-Mobile te slecht om deze locatie te willen gebruiken. Ten tijde van het veldonderzoek was de staat van de onverharde weg te slecht om de desbetreffende locatie per auto te bereiken.’
De derde-partij wenst niettemin de in geding zijnde locatie te handhaven omdat zij de alternatieven vanuit kostenoogpunt niet aanvaardbaar acht. Tevens speelt voor haar het tijdsaspect een rol. Voor een andere locatie dient een nieuwe bouwvergunning- en vrijstellingsprocedure te worden gevolgd.
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dienen thans echter de belangen van de omwonenden, mede in aanmerking genomen dat de derde-partij bedoelde meerkosten niet heeft geconcretiseerd, op te wegen tegen de door de derde-partij gestelde, aan het realiseren van de zendmastinstallatie op één van de onderzochte alternatieve locaties verbonden, nadelen.
Mede daarom is er sprake van een situatie waarin onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening, als na te melden, vereist. Verweerder zal uit een oogpunt van zorgvuldig bestuurlijk optreden in het kader van de beslissing op bezwaar alsnog dienen te onderzoeken, en daarbij zonodig advies van een externe deskundige dienen in te winnen, of één van beide door verzoekers concreet aangeduide locaties, dan wel enige andere vanuit radiotechnisch oogpunt geschikt te achten locatie, een redelijk en uit stedenbouwkundig en landschappelijk oogpunt gepast en beschikbaar alternatief vormt voor de realisatie in Kranenburg of omgeving van een zendmastinstallatie als thans in geding.
Ten aanzien van de vraag of de belangen van de omwonenden bij het realiseren van het bouwplan (reeds) onevenredig worden geschaad door de te verwachten blootstelling aan elektromagnetische velden via de geplande installaties voor mobiele telecommunicatie, volstaat de voorzieningenrechter thans met het volgende. Het enkele door de gemachtigde van verzoekers uit de losse pols, zonder enig commentaar, verwijzen naar een keur van rapporten en andere documenten, die volgens hem de door verzoekers geuite vrees voor gezondheidsrisico’s onderschrijven, rechtvaardigt naar voorlopig oordeel niet de door verzoekers geuite twijfel aan de juistheid van de door verweerder uit het TNO-onderzoek naar de effecten van GSM- en UMTS-signalen op welbevinden en cognitie (‘Cognitive Functions And Mobiles’, COFAM-onderzoek) van september 2003 en met name het daaromtrent door de Gezondheidsraad gegeven advies (nummer 2004/13) van 28 juni 2004 overgenomen conclusie, inhoudende dat niet kan worden vastgesteld of er een oorzakelijk verband bestaat tussen blootstelling aan elektromagnetische velden via installaties voor mobiele telecommunicatie enerzijds en vermindering van welbevinden of schade voor de gezondheid anderzijds. Hierbij is tevens van belang dat, zoals de derde-partij heeft aangevoerd, van haar de garantie kan worden verlangd dat de apparatuur die zal worden gebruikt voldoet aan de normen, waaronder de blootstellingslimieten, als bedoeld in het Nationaal Antennebeleid en het Convenant vergunningvrije antenne-installaties voor mobiele telecommunicatie dat is gesloten tussen de vijf aanbieders van mobiele telefonie en de ministeries van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en Verkeer en Waterstaat en de Vereniging Nederlandse Gemeenten.
De overige punten die partijen verdeeld houden, waaronder de vraag of wel sprake zal zijn van site-sharing en of verweerder voldoende rekening heeft gehouden met mogelijke storingen in elektronische apparatuur en computersystemen ten gevolge van het beoogde gebruik van de zendmast, behoeven thans geen nadere bespreking.
Gelet op het voorgaande bestaat er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek hebben moeten maken. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt ter zake van verleende rechtsbijstand 1 punt toegekend, waarbij een wegingsfactor 1 wordt gehanteerd.
Uit het voorgaande volgt dat als volgt dient te worden beslist.
4. Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank,
recht doende:
- schorst het bestreden besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op het bezwaar van verzoekers;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 322,--, ter zake van verleende rechtsbijstand, te betalen door de gemeente Bronckhorst;
- bepaalt dat de gemeente Bronckhorst het door verzoekers betaalde griffierecht (van € 136,-) aan hen voldoet.
Aldus gegeven door mr. N.C. van Lookeren Campagne en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.