RECHTBANK ZUTPHEN
Meervoudige kamer voor strafzaken
Parketnummer: 06/060460-04
Uitspraak d.d.: 19 januari 2005
tegenspraak / dip
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in het huis van bewaring te Doetinchem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 januari 2005.
Ter terechtzitting gegeven beslissingen
De rechtbank heeft een namens verdachte gedaan verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis voorshands afgewezen.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 01 oktober 2004 te Apeldoorn tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven
heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn
mededader(s) met dat opzet die [slachtoffer] meermalen met de gebalde vuist(en) (met
kracht) tegen/op het lichaam en/of het hoofd geslagen en/of die [slachtoffer], terwijl
hij buiten bewustzijn op de grond lag, meermalen (met kracht) tegen/op het
lichaam en/of het hoofd geschopt/getrapt, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer]
is overleden;
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 287 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 01 oktober 2004 te Apeldoorn tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar
lichamelijk letsel heeft toegebracht, immers heeft/hebben verdachte en/of (een
van zijn) mededader(s) opzettelijk die [slachtoffer] meermalen met gebalde vuist(en)
met kracht tegen/op het lichaam en/of het hoofd geslagen, en/of die [slachtoffer],
terwijl deze buiten bewustzijn op de grond lag, meermalen met kracht tegen/op
het lichaam en/of het hoofd getrapt, tengevolge waarvan deze is overleden;
art. 47 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 302 lid 2 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 01 oktober 2004 te Apeldoorn tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte
en/of (een of meer van) zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk
[slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] (meermalen) met
gebalde vuist(en) (met kracht) tegen/op het lichaam en/of het hoofd heeft
geslagen, en/of die [slachtoffer], terwijl deze buiten bewustzijn op de grond lag,
meermalen (met kracht) tegen/op het lichaam en/of het hoofd heeft getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 47 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 01 oktober 2004 te Apeldoorn tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte
en/of (een of meer van) zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan een
persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet die [slachtoffer] (meermalen) met gebalde vuist(en) (met kracht)
tegen/op het lichaam en/of het hoofd heeft geslagen, en/of die [slachtoffer], terwijl
deze buiten bewustzijn op de grond lag, meermalen (met kracht) tegen/op het
lichaam en/of het hoofd heeft getrapt, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 47 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair danwel het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Dienaangaande wordt overwogen, dat uit het onderzoek niet is gebleken dat het door verdachte en zijn medeverdachte toegepaste geweld heeft geleid tot de blijkens het sectierapport voor [slachtoffer] fatale hersenbloeding of tot enig ander relevant letsel en dat evenmin is gebleken dat bedoeld geweld werd toegepast met, al dan niet voorwaardelijk, opzet op het toebrengen van dodelijk letsel.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op 1 oktober 2004 te Apeldoorn tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen met gebalde vuist met kracht tegen het lichaam en het hoofd heeft geslagen en die [slachtoffer], terwijl deze op de grond lag, meermalen met kracht tegen het lichaam heeft getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Aangaande het bewezenverklaarde opzet wordt overwogen dat de aard van de gedraging en de bewijsmiddelen in samenhang bezien, naar het oordeel van de rechtbank, redelijkerwijs geen andere conclusie toelaten dan dat verdachte zich met haar medeverdachte tenminste willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kan dat zij [slachtoffer] door hun handelen zwaar lichamelijk letsel zouden toebrengen. In dit verband kan als feit van algemene bekendheid gelden, dat een op de grond liggende en kennelijk aan het eind van zijn krachten gekomen persoon bijzonder kwetsbaar is voor hem tegen de buik en rug met kracht toegediende schoppen en trappen, nu deze – ook bij zogenaamd sportschoeisel – gemakkelijk kunnen leiden tot ernstig/zwaar letsel in verband met de aanwezigheid van vitale organen, belangrijke bloed- en zenuwbanen en fractuurgevoelige botstructuren.
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf: medeplegen van poging tot zware mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Over verdachte is een psychologisch rapport gedateerd 23 december 2004 opgemaakt door [deskundige 1].
Met de conclusie van dit rapport, te weten dat de verdachte ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde niet lijdende was aan een ziekelijke stoornis/ gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en dat hij derhalve als volledig toerekeningsvatbaar is te beschouwen, kan de rechtbank zich verenigen. Zij neemt deze conclusie over.
Verdachte is strafbaar, nu ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I).
De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte is op 1 oktober 2004 vanwege een tussen zijn medeverdachte en [slachtoffer] gerezen geschil over de huisvesting van verdachtes mededader in Apeldoorn, overgegaan tot gewelddadig handelen jegens die [slachtoffer].
Verdachte heeft daarbij meermalen met kracht geslagen en geschopt, ook op het moment dat [slachtoffer] reeds in een kansloze positie op de grond lag.
Verdachte en zijn mededader zijn vervolgens vertrokken zonder er zich van te vergewissen of het nog steeds op de grond liggende slachtoffer wellicht medische hulp behoefde.
Van feiten als de onderhavige kan worden gezegd dat zij – ook los van hun afloop – in hoge mate bijdragen aan de in de maatschappij levende onveiligheidsgevoelens.
De rechtbank heeft verder laten meewegen dat verdachtes rol bij de geweldpleging groter is geweest dan die van zijn medeverdachte alsmede dat verdachte terzake van gewelds- danwel geweldsgerelateerde delicten eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
Gelet op het justitieel verleden van verdachte en de omtrent hem uitgebrachte rapportages, ziet de rechtbank aanleiding voor oplegging van een geheel onvoorwaardelijke straf van na te melden duur.
De rechtbank komt daarbij tot een lagere strafoplegging dan door de officier van justitie gevorderd, gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de straf die daarvoor in soortgelijke zaken pleegt te worden opgelegd.
Vordering tot schadevergoeding
De benadeelde partij [naam 1] heeft zich als directe nabestaande van het slachtoffer met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 2.967,15 gevoegd in het strafproces.
Naar het oordeel van de rechtbank dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering, nu deze is gebaseerd op een strafbaar feit waarvan verdachte wordt vrijgesproken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging/beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 45, 47 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) maanden.
Beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Verklaart de benadeelde partij [naam 1], per [adres], niet-ontvankelijk in haar vordering.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan die van de opgelegde straf.
Aldus gewezen door mrs. Van Harreveld, voorzitter, Van Apeldoorn en Knoop, rechters, in tegenwoordigheid van Van Bun, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 januari 2005.