RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Reg.nrs.: 04/1557 GEMWT en 04/1558 GEMWT
op het verzoek om een voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaak, in het geschil tussen:
de erven van [eisers], te Utrecht, verzoekers/eisers, hierna: eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van Aalten, verweerder.
Besluit van verweerder van 14 oktober 2004, verzonden op 18 oktober 2004.
2. Feiten en procesverloop
Bij besluit van 31 maart 2004, verzonden op 1 april 2004, heeft verweerder eisers aangeschreven tot verwijdering van een stacaravan en een berging van een perceel aan de Zomerweg te Aalten, kadastraal bekend gemeente Aalten, sectie L, nummer 852, uiterlijk binnen drie maanden na de verzenddatum van het besluit, op verbeurte van een dwangsom van € 400,- per dag, tot een maximum van € 20.000,-.
Bij besluit van 15 juni 2004 heeft verweerder de begunstigingstermijn verlengd tot 1 januari 2005.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard en zijn eerdere besluitvorming in stand gelaten, met dien verstande dat de begunstigingstermijn blijft vastgesteld op 1 januari 2005.
Namens eisers heeft mr. R. van Eck, advocaat te Groenlo, bij brief van 9 november 2004 beroep ingesteld bij de rechtbank en de gronden van het beroep gewijzigd bij brief van 29 november 2004. Bij brief van 9 november 2004 is verzocht om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Bij brief van 21 december 2004 heeft verweerder aan de griffier meegedeeld dat het verbeuren van de dwangsom wordt opgeschort tot twee weken nadat op het verzoek om een voorlopige voorziening is beslist.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 18 januari 2005. Van eisers is [eiser 1] verschenen, bijgestaan door mr. Van Eck. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door B.A. Mennink, ambtenaar bij de gemeente Aalten.
Indien de voorzieningenrechter na de behandeling ter zitting van een verzoek om een voorlopige voorziening van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan hij, ingevolge artikel 8:86 van de Awb, onmiddellijk uitspraak doen in de bij de rechtbank aanhangige hoofdzaak. Van die bevoegdheid wordt in dit geval gebruik gemaakt.
Niet in geschil is dat de oorspronkelijk op het perceel aanwezige stacaravan in 2000 is vervangen door een nieuwe stacaravan en dat voor de nieuwe stacaravan en de al aanwezige berging een bouwvergunning is vereist, welke niet is verleend. Verweerder heeft dan ook terecht overtreding van artikel 40, eerste lid, van de Woningwet aan het bestreden dwangsombesluit ten grondslag gelegd.
Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Het in geding zijnde perceel is ingevolge het geldende bestemmingsplan ‘Buitengebied 1972’ bestemd tot ‘Bos’.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften is het verboden de onbebouwde grond te gebruiken voor verblijfrecreatie.
Ingevolge artikel 21 mag een bouwwerk, dat op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan bestond en afwijkt van het plan, indien het naar zijn aard afwijkt van het plan, gedeeltelijk worden vernieuwd, veranderd en voorzover het een gebouw betreft, naar inhoud met maximaal 10% worden vergroot.
Ingevolge artikel 22 van de planvoorschriften mag een gebruik van onbebouwde grond en/of opstallen dat op het tijdstip van het van kracht worden van het plan bestond of geregeld placht te worden gemaakt en dat afwijkt van de bestemming en/of de voorschriften, worden voortgezet en/of gewijzigd, mits het gewijzigde gebruik niet in meerdere mate gaat afwijken van het plan.
Niet in geschil is dat het gebruiksovergangsrecht gebruik van de onbebouwde grond en opstallen voor verblijfsrecreatie toestaat, nu dit gebruik reeds in 1962 is aangevangen en sedertdien ononderbroken is voortgezet.
Voorts is niet in geschil dat de voorheen onder de werking van het bouwovergangsrecht vallende stacaravan in 2000 geheel is vernieuwd en dat het bouwovergangsrecht om die reden geen mogelijkheid biedt om alsnog een bouwvergunning voor de stacaravan te verlenen.
Eisers hebben in bezwaar met verwijzing naar de bij het bezwaarschrift van 13 mei 2004 gevoegde foto’s en verklaringen van getuigen betoogd dat ook de berging in 1962, derhalve geruime tijd vóór de peildatum van het bouwovergangsrecht in 1972, aanwezig was. Volgens eisers is sindsdien (uitsluitend) de kap van de berging vervangen en zijn daarnaast de normale onderhouds- en schilderwerkzaamheden aan de berging uitgevoerd. Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan deze met foto’s en verklaringen onderbouwde bezwaargrond geen enkele overweging gewijd. Reeds om die reden moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering als vereist ingevolge artikel 7:12, eerste lid, van de Awb en komt het voor vernietiging in aanmerking.
Met het oog op de te nemen nieuwe beslissing op bezwaar wordt het volgende overwogen.
Het door verweerder gehanteerde uitgangspunt om ingeval van overtreding van een wettelijk voorschrift ter voorkoming van precedentwerking handhavend op te treden in alle gevallen waarin geen concreet zicht op legalisering bestaat, doet er niet aan af dat van hem gevergd kan worden dit niet te doen, indien handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat op het in geding zijnde perceel een voorkeursrecht ingevolge de Wet voorkeursrecht gemeenten rust in verband met de mogelijke toekomstige uitbreiding van het nabij gelegen industrieterrein. Eisers wensen het gebruik van het perceel met stacaravan en berging (in ieder geval) voort te zetten tot ze daadwerkelijk plaats moeten maken voor de uitbreiding van het industrieterrein.
Tegen het gebruik van het perceel voor verblijfsrecreatie kan verweerder niet optreden, omdat het beschermd wordt door het gebruiksovergangsrecht bij het bestemmingsplan ‘Buitengebied 1972’. Hoewel dit bestemmingsplan formele rechtskracht heeft, moet met eisers thans worden vastgesteld dat het feitelijke gebruik van het perceel voor verblijfsrecreatie destijds ook positief bestemd had kunnen worden. Het gegeven dat de raad van de gemeente Aalten onlangs een nieuw bestemmingsplan ‘Buitengebied Aalten 2004’ heeft vastgesteld (dat overigens nog niet door Gedeputeerde Staten van Gelderland is goedgekeurd), waarin aan het perceel van eisers de bestemming ‘Bos en Natuurgebied’ is toegekend, maakt dat niet anders. Tegen de aanwezigheid en het gebruik van de eveneens op het perceel aanwezige tourcaravan kan verweerder, naar het zich thans laat aanzien, evenmin optreden. Vooralsnog moet, mede gelet op het verhandelde ter zitting, voorts worden betwijfeld of verweerder tegen de aanwezigheid en het gebruik van de berging kan optreden.
Zolang enerzijds het voorkeursrecht van kracht is, maar er anderzijds nog geen concreet zicht bestaat op daadwerkelijke realisering van de uitbreiding van het industrieterrein, moet gelet op hetgeen hiervoor is overwogen worden geoordeeld dat, handhavend optreden tegen de aanwezigheid van de stacaravan en de berging zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in deze concrete situatie behoort te worden afgezien.
Hetgeen eisers verder in beroep hebben aangevoerd, kan gelet op het vorenstaande thans onbesproken blijven.
De voorzieningenrechter vindt in het vorenoverwogene aanleiding om het (primaire) besluit van 31 maart 2004 te schorsen tot zes weken na bekendmaking van de nieuwe beslissing op bezwaar.
Voorts acht de voorzieningenrechter termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van het verzoek en het beroep hebben moeten maken. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht kent de voorzieningenrechter ter zake van verleende rechtsbijstand 3 punten toe, waarbij een wegingsfactor 1 wordt gehanteerd.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat als volgt moet worden beslist.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- schorst het besluit van 31 maart 2004 tot zes weken na de bekendmaking van de nieuwe beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat de gemeente Aalten het betaalde griffierecht van € 136,- aan eisers vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 966,-, ter zake van verleende rechtsbijstand, te betalen door de gemeente Aalten.
Tegen de uitspraak in de hoofdzaak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Aldus gegeven door mr. N.C. van Lookeren Campagne en in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.