ECLI:NL:RBZUT:2004:AS5661

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
10 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
52389 HAZA 03-123
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid Nederlandse rechter in internationale vervoerszaak met betrekking tot schadevergoeding

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Zutphen, ging het om de vraag of de Nederlandse rechter bevoegd was om kennis te nemen van een vordering van Achmea c.s. tegen Cosco. De vordering was gebaseerd op schade die was ontstaan tijdens het vervoer van een zending 'Silicon Metal', 'Electrolytic Manganese Metal' en 'Magnesium Metal' van China naar Mexico. Cosco trad op als vervoerder, terwijl Foreign Economic Trading de afzender was en Nitrocor en Cooper de ontvangers. Achmea c.s. vorderde een schadevergoeding van USD 22.764,00, omdat de lading deels beschadigd was geraakt en deels niet was aangekomen.

De rechtbank oordeelde dat de jurisdictieclausule in het cognossement, die bepaalde dat geschillen moesten worden voorgelegd aan de Tianjin Maritime Court in China, leidde tot de conclusie dat de Nederlandse rechter zich onbevoegd moest verklaren. Achmea c.s. had aangevoerd dat de Nederlandse rechter bevoegd was omdat zij de enige partij was die schade had geleden, maar de rechtbank verwierp dit argument. Ook het beroep op fundamentele rechtsbeginselen werd niet gevolgd, omdat de rechtbank oordeelde dat Achmea, als professionele verzekeraar, zich had moeten informeren over de implicaties van het Chinese recht.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank zich onbevoegd en veroordeelde Achmea c.s. in de proceskosten. Dit vonnis werd uitgesproken op 10 november 2004, waarbij de rechtbank de proceskosten begrootte op € 400,- aan verschotten en € 2.316,- aan salaris voor de procureur. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor partijen om zich bewust te zijn van de rechtsmacht en jurisdictie in internationale geschillen, vooral wanneer er specifieke clausules in contracten zijn opgenomen die de bevoegde rechter bepalen.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Rolnummer: 52389 HAZA 03-123
Uitspraak : 10 november 2004
Vonnis van de meervoudige kamer voor burgerlijke zaken, sector Civiel, in de zaak tussen:
1. de naamloze vennootschap ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V., tevens handelend onder de naam CENTRAAL BEHEER ACHMEA,
gevestigd te Apeldoorn;
2. de rechtspersoon naar het recht van de plaats harer vestiging NITROCOR S.A. DE C.V,,
gevestigd althans kantoorhoudend te Tampico (Tamps), Mexico;
3. de rechtspersoon naar het recht van de plaats harer vestiging COOPER/T. SMITH DE MEXICO, S.A. DE C.V.,
gevestigd althans kantoorhoudend te Altamira, Tam., Mexico;
4. de rechtspersoon naar het recht van de plaats harer vestiging CHINA HUNAN PROVINCE HUAIHUA FOREIGN ECONOMIC TRADING CO. LTD,
gevestigd althans kantoorhoudende te China;
5. de rechtspersoon naar het recht van de plaats harer vestiging HASCOR HONG KONG LTD,
gevestigd althans kantoorhoudende te Hong Kong;
eisende partijen,
procureur: mr. C.B. Gaaf,
advocaat: mr. F.M. van Hasselt te Amsterdam
en
de rechtspersoon naar het recht van de plaats harer vestiging COSCO BULK CARRIER CO. Ltd,
gevestigd te Tianjin, China,
gedaagde partij,
procureur: mr.A.J.H. Ozinga,
advocaat: mr. H. van der Wiel te Rotterdam.
Eisende partijen worden in dit vonnis mede aangeduid als Achmea, Nitrocor, Cooper, Foreign Economic Trading en Hascor; tezamen worden zij mede aangeduid als Achmea c.s. Gedaagde partij wordt mede aangeduid als Cosco.
1. Het verloop van de procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
­ de dagvaarding van 16 juli 2002
­ de akte overlegging producties van de zijde van Achmea c.s.
­ de akte nadere bewijsstukken van de zijde van Achmea c.s.
­ de conclusie van antwoord
­ de conclusie van repliek
­ de conclusie van dupliek
­ de op 28 oktober 2004 gehouden pleidooien, waarbij over en weer pleitnotities in het geding zijn gebracht
­ het verzoek om vonnis.
2. De vaststaande feiten
2.1 Op of omstreeks 12 maart 2001 is te Tianjin, China, een zending “Silicon Metal”, “Electrolytic Manganese Metal” en “Magnesium Metal” geladen aan boord van het motorschip “Sea Brilliance” met bestemming Altamira, Mexico.
2.2 Bij het vervoer van de zending is Cosco opgetreden als vervoerder, Foreign Economic Trading als afzender en Nitrocor en/of Cooper als ontvanger. Koper van de te vervoeren goederen was Nitrocor, die de goederen had gekocht van Hascor.
2.3 In het op het vervoer betrekking hebbende cognossement is een jurisdictieclausule opgenomen met – voor zover hier relevant - de volgende inhoud:
“This Bill of Lading is governed by the laws of the People’s Republic of China. All disputes arising under or in connection with this Bill of Lading shall be exclusively determined by the laws of the People’s Republic of China and any action against the Carrier shall be brought before the Tianjin Maritime Court.”
2.4 Cosco heeft meerdere keren een verlenging van de verjaringstermijn van één jaar verleend aan Achmea c.s.
3. De vordering en het verweer
3.1 Achmea c.s. vordert dat de rechtbank Cosco bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis zal veroordelen om aan Achmea c.s. tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van USD 22.764,00, te vermeerderen met de nog te begroten kosten van (buitengerechtelijke) rechtsbijstand, alsmede met de wettelijke rente over USD 22.764,00 te berekenen vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van Cosco in de kosten van het geding.
3.2 Achmea legt aan haar vordering tegen de achtergrond van de vaststaande feiten de navolgende stellingen ten grondslag.
Cosco heeft niet voldaan aan haar verplichting om de lading in diezelfde goede, complete en onbeschadigde staat af te leveren als waarin zij deze in ontvangst had genomen. De zending is deels beschadigd geraakt en deels niet aangekomen.
Cosco is aansprakelijk voor de schade, die inclusief de expertisekosten
USD 22.764,00 bedraagt. De gemaakte buitengerechtelijke incassokosten zijn te begroten conform het rapport Voorwerk.
Achmea heeft de schade uit hoofde van een verzekeringsovereenkomst tenminste gedeeltelijk aan de materieel belanghebbenden vergoed en is op grond van die uitkering tenminste gedeeltelijk in de rechten van de materieel belanghebbenden getreden. Aangezien daarnaast mogelijk vorderingsrechten toekomen aan eisende partijen sub 2 tot en met sub 5, is de vordering mede door en namens hen ingesteld.
4. Het verweer
4.1 Cosco concludeert dat de rechtbank zich bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis onbevoegd zal verklaren, althans Achmea c.s. niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vorderingen, althans haar deze zal ontzeggen met haar veroordeling in de kosten van het geding.
4.2 Op de inhoud van de verweren zal, voor zover van belang, hierna nader worden ingegaan.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Cosco heeft vóór alle weren ten gronde en derhalve tijdig een beroep gedaan op het ontbreken van rechtsmacht van de Nederlandse rechter in deze kwestie.
5.2 De vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is om kennis te nemen van de vordering van Achmea c.s. dient te worden beoordeeld aan de hand van de regeling die is opgenomen in afdeling 1 van titel 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Deze regeling schept in het onderhavige geval geen rechtsmacht voor de Nederlandse rechter. Hiervoor is het volgende relevant.
5.3 Uitgangspunt van bedoelde regeling is dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft indien gedaagde zijn woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland heeft (artikel 2). Hiervan is in het onderhavige geval geen sprake.
De artikelen 3 tot en met 5 zijn vanwege de aard van de zaak niet van toepassing. De in artikel 6 neergelegde bevoegdheidsgronden gelden slechts voor bepaalde categorieën van zaken, waarvan in het onderhavige geval geen sprake is. Een samenhang van vorderingen als bedoeld in artikel 7 is niet aan de orde. Evenmin is sprake van een forumkeuze waarbij de Nederlandse rechter rechtsmacht wordt toegekend.
De Nederlandse rechter komt in het onderhavige geval evenmin rechtsmacht toe op grond van artikel 9 aanhef en onder b. Uit de stellingen van partijen vloeit immers voort dat het voeren van een procedure in China (en misschien ook in Mexico) mogelijk is. Hieraan doet niet af dat de Tianjin Maritime Court de vorderingen van Achmea c.s. mogelijkerwijs zal afwijzen vanwege het niet erkennen van de verlengingen voor de verjaringstermijn, zoals Achmea c.s. heeft gesteld.
De omstandigheid dat genoemd Chinees gerecht de vorderingen mogelijkerwijs zal afwijzen is evenmin voldoende om bevoegdheid van de Nederlandse rechter als forum necessitatis aan te nemen op grond van artikel 9 aanhef en onder c, nu niet kan worden gezegd dat het in de gegeven omstandigheden onaanvaardbaar is om van Achmea c.s. te vergen dat zij de zaak aan het oordeel van dit gerecht onderwerpt. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het in artikel 9 aanhef en onder c opgenomen geval van forum necessitatis blijkens de wetsgeschiedenis restrictief dient te worden uitgelegd.
Artikel 10, dat verwijst naar rechtsmachtbepalingen buiten afdeling 1, biedt evenmin grond voor het aannemen van jurisdictie van de Nederlandse rechter, omdat uit deze bepaling in combinatie met artikel 109 voortvloeit dat geen rechtsmacht kan worden aangenomen om de enkele reden dat de eisende partij woonplaats heeft in Nederland.
5.4 Voor zover Achmea c.s. bij pleidooi heeft betoogd dat de Nederlandse rechter bevoegd is vanwege het feit dat Achmea - gevestigd te Nederland - de enige partij is die schade heeft geleden, wordt dit betoog verworpen. Zoals uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt, bevat de bevoegdheidsregeling in afdeling 1 van titel 1 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering niet een bepaling die rechtsmacht aan de Nederlandse rechter toekent op grond van de woonplaats van de eisende partij hier te lande.
5.5 Achmea c.s. heeft verder aangevoerd dat de rechtbank zich bevoegd dient te verklaren omdat er in het onderhavige geval sprake is van aantasting van fundamentele rechtsbeginselen, zulks vanwege het feit dat Cosco zich beroept op de overeengekomen jurisdictieclausule, terwijl zij volgens Achmea c.s. van meet af aan bekend moet zijn geweest met het feit dat de afspraken tussen partijen over het verlengen van de verjaringstermijn door de Tianjin Maritime Court ambtshalve buiten beschouwing zullen worden gelaten, op grond waarvan de vordering van Achmea c.s. ambtshalve vervallen zal worden verklaard. Het gaat volgens Achmea c.s. niet aan om, door middel van een beroep op een jurisdictieclausule, een partij te dwingen tot procederen voor een rechter die overigens tussen partijen gemaakte afspraken niet zal honoreren, zeker niet indien het wezenlijke afspraken betreft.
5.6 Dit betoog kan niet worden gevolgd. Hiertoe is allereerst van belang dat de in afdeling 1 genoemde gronden voor het aannemen van rechtsmacht van de Nederlandse rechter limitatief zijn.
Afgezien hiervan geldt in het onderhavige geval bovendien dat het op de weg van Achmea, zijnde een professionele verzekeraar van aanzienlijke omvang, had gelegen om zich bij het nemen van beslissingen om te komen tot verhaal van het door haar uitbetaalde schadebedrag nader te informeren omtrent de inhoud en de implicaties van het op onderhavig vervoer toepasselijke Chinese recht. Van een aantasting van fundamentele rechtsbeginselen op grond waarvan de Nederlandse rechter zich bevoegd zou dienen te verklaren is derhalve geen sprake.
5.7 Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de rechtbank niet bevoegd is kennis te nemen van de vordering van Achmea c.s. zodat zij zich onbevoegd zal verklaren.
5.8 Als de hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij zal Achmea c.s. worden veroordeeld in de proceskosten.
De beslissing
De rechtbank, recht doende,
verklaart zich onbevoegd om van de vordering kennis te nemen;
veroordeelt Achmea c.s. in de proceskosten tot aan deze uitspraak begroot op € 400,- aan verschotten en op € 2.316,- aan salaris voor de procureur;
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. S.A.M. Vrendenbarg-Elsbeek, S.B. Boorsma en R. Feunekes en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 november 2004.