Rolnummer: 61676 HAZA 04-438
Uitspraak : 17 november 2004
Vonnis van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken in de zaak tussen:
1. [eiser1],
2. [eiser2],
beiden wonende te [woonplaats],
eisende partijen,
procureur: mr. A.J.H. Ozinga,
advocaat: mr. H.M. Punt te Amsterdam,
[gedaagde],
handelend onder de naam "De Hypotheekspecialist [naam gedaagde]",
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij,
procureur: mr. C.B.Gaaf,
advocaat: mr. P.M. Leerink te Deventer.
Partijen worden in dit vonnis mede aangeduid als [eisers] en [gedaagde].
1. Het verloop van de procedure
Dit verloop blijkt uit:
de dagvaarding d.d. 2 april 2004
de akte overlegging producties van de zijde van [eisers]
de conclusie van antwoord
het vonnis van 7 juli 2004, waarbij een comparitie van partijen is gelast
het proces-verbaal van de op 6 oktober 2004 gehouden comparitie van partijen, waarin opgenomen het verzoek om vonnis.
2.1 [eisers] heeft [gedaagde] in december 2002 gedagvaard voor deze rechtbank, in welke procedure (rolnummer: 51842 HAZA 03-31) op 18 juni 2003 een eindvonnis is gewezen.
2.2 [eisers] heeft [gedaagde] bij exploot van 18 september 2003 aangezegd van het vonnis van 18 juni 2003 in hoger beroep te komen met dagvaarding van [gedaagde] om te verschijnen voor het Gerechtshof te Arnhem. Bij arrest van 3 februari 2004 heeft het Gerechtshof [gedaagde] ontslagen van instantie en [eisers] veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
2.3 De rechtbank neemt hier over de vaststaande feiten, zoals opgenomen in voornoemd vonnis van 18 juni 2003 onder 2.1 tot en met 2.4, welk vonnis aan dit vonnis zal worden gehecht.
2.4 [eisers] heeft [gedaagde] bij brief van 30 juli 2002 verzocht de betaling ongedaan te maken, bij gebreke waarvan hij [gedaagde] aansprakelijk heeft gesteld voor de schade die hij heeft geleden door het plaatsgevonden hebben van de betaling van de derde bouwtermijn ad € 31.535,91 aan Brenlo Projecten B.V.(hierna te noemen Brenlo).
2.5 In de procedure met rolnummer: 51842 HAZA 03-31 heeft [eisers] ter ondersteuning van zijn vordering een brief overgelegd van de SNS bank aan de toenmalige advocaat van [eisers] d.d. 4 november 2002, waarin onder meer het volgende wordt opgemerkt:
"In uw brief van 17 oktober jl. heeft u ons verzocht na te gaan in hoeverre De Hypotheekspecialist [gedaagde] te [woonplaats] op 17 juli jl. aan de SNS bank een verzoek heeft gedaan om (toch) niet tot betaling over te gaan van de 'derde bouwtermijn' van de familie [eiser1].
Ons is niet gebleken dat dit verzoek tot niet-betaalbaarstelling de SNS bank heeft bereikt. Evenmin heeft SNS bank een verzoek ontvangen om het bouwdepot van de heer [eiser1] 'af te sluiten'.
(…..)"
(deze brief zal hierna de 1e brief worden genoemd)
2.6 In de procedure met rolnummer: 51842 HAZA 03-31 heeft [gedaagde] ter ondersteuning van zijn verweer een brief overgelegd van de SNS bank aan [gedaagde] d.d. 20 december 2002, waarin onder meer het volgende wordt opgemerkt:
“Zoals afgesproken tijdens ons gesprek op 13 december jl. heb ik één en ander voor u uitgezocht. In chronologische volgorde zijn er door SNS bank de volgende acties ondernomen:
wij hebben medio juli 2002 via u van de relaties in casu een opdracht tot betaling van een bouwnota van euro 31.535,91 ontvangen;
deze nota is direct doorgestuurd naar onze verantwoordelijke afdeling van Service Centre Hypotheken te Utrecht;
daar is de nota op 17 juli 2002 ontvangen en verwerkt; op17 juli 2002 is het bedrag dan ook afgeschreven van het bouwdepotrekeningnummer van de relaties in casu;
wij hebben omstreeks de 17e juli een telefonisch verzoek ontvangen om de betaling van de bouwnota tegen te houden op verzoek van de relaties; door de snelle verwerking van de nota was het tegenhouden van de betaling op dat moment niet meer mogelijk; "
(deze brief zal hierna de 3e brief worden genoemd)
2.7 In deze procedure heeft [eisers] ter ondersteuning van zijn vordering een brief overgelegd van de SNS bank aan [gedaagde] d.d. 20 december 2002, waarin onder meer het volgende wordt opgemerkt:
“Zoals afgesproken tijdens ons gesprek op 13 december jl. heb ik één en ander voor u uitgezocht. In chronologische volgorde zijn er door SNS bank de volgende acties ondernomen:
wij hebben medio juli 2002 via u van de relaties in casu een opdracht tot betaling van een bouwnota van euro 31.535,91 ontvangen;
deze nota is direct doorgestuurd naar onze verantwoordelijke afdeling van Service Centre Hypotheken te Utrecht;
daar is de nota op 24 juli 2002 ontvangen en verwerkt; op 24 juli 2002 is het bedrag dan ook afgeschreven van het bouwdepotrekeningnummer van de relaties in casu;
wij hebben omstreeks de 24e juli een telefonisch verzoek ontvangen om de betaling van de bouwnota tegen te houden op verzoek van de relaties; door de snelle verwerking van de nota was het tegenhouden van de betaling op dat moment niet meer mogelijk; "
(deze brief zal hierna de 2e brief worden genoemd)
3.1 [eisers] vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis het door de Rechtbank Zutphen op 18 juni 2003 onder rolnummer 51842 HAZA 03-31 tussen partijen gewezen vonnis te herroepen en de vordering van eisers als geformuleerd in paragraaf 37 van de dagvaarding toe te wijzen, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure, de procedure in eerste aanleg en de procedure in hoger beroep.
3.2 [eisers] legt aan zijn vorderingen tegen de achtergrond van de vaststaande feiten de navolgende stellingen ten grondslag:
[eiser1] herhaalt zijn stellingen zoals deze staan vermeld in voornoemd vonnis van 18 juni 2003 onder 3.2.
Op 23 juli 2002 is het bedrag van de bouwdepotrekening afgeschreven blijkens het bankafschrift van 24 juli 2002.
[eisers] heeft ter veiligstelling van de appèltermijn op 18 september 2003 hoger beroep ingesteld. Omdat hij, naar aanleiding van het vonnis van 18 juni 2003 in de veronderstelling verkeerde dat mogelijk de SNS bank aansprakelijk zou zijn voor de door hun geleden schade, heeft hij later geen procureur gesteld in de procedure bij het gerechtshof.
Op 20 januari 2004 heeft [eisers] bericht gekregen van een medewerker van de SNS bank dat de bank in het bezit was van de 2e brief. Na een intern onderzoek naar de toedracht van het bestaan van twee vrijwel identieke brieven, heeft de SNS bank bij brief van 11 februari 2004 aan [eisers] laten weten dat [gedaagde], nadat hij de 2e brief had ontvangen, zich in januari 2003 zich nogmaals tot de bank heeft gewend met het verzoek de 2e brief aan te passen, hetgeen is geschied in februari 2003 door toezending van de 3e brief.
Er is plaats voor herroeping omdat [gedaagde] in het eerste geding de 2e brief heeft achtergehouden en omdat de 3e brief een valse verklaring van de bank bevat die door [gedaagde] is uitgelokt, hetgeen de conclusie rechtvaardigt dat sprake is van bedrog door [gedaagde]. Bovendien geeft de 3e brief een onmogelijke situatie weer, die
aantoonbaar onwaar is. Bij de beoordeling van het geschil in de eerste procedure is de rechtbank aan de 1e brief voorbijgegaan en heeft zij beslissende betekenis toegekend aan de 3e brief. Het vonnis van 18 juni 2003 berust derhalve op een vals document, waarvan de valsheid na het vonnis bekend is geworden
4.1 [gedaagde] concludeert dat de rechtbank [eisers] bij vonnis niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn vorderingen, althans hem deze zal ontzeggen met zijn uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling in de kosten van het geding.
4.2 [gedaagde] voert de navolgende verweren aan:
Hij herhaalt het verweer zoals het staat vermeld in voornoemd vonnis van 18 juni 2003 onder 4.2.
[gedaagde] heeft de woorden “omstreeks de 24e“ in de 2e brief opgevat als een kennelijke verschrijving en heeft de SNS bank te goeder trouw verzocht dit te herstellen, hetgeen terecht is geschied in de 3e brief. Vervolgens heeft [gedaagde] de 3e brief, met de juiste weergave van de feiten, in de procedure overgelegd. Blijkens de door [eisers] in deze procedure overgelegde brief van de SNS bank van 11 februari 2004 is de kennelijke verschrijving in de brief terechtgekomen omdat de bank zich niet kon voorstellen dat het verzoek tot blokkering van de betaling al op 17 juli 2002 zou hebben plaats gevonden, derhalve een gissing van de bank. Bovendien is de brief van 11 februari 2004 opgesteld nadat de SNS bank aansprakelijk is gesteld door [eisers] en is de bank er gemakshalve vanuit gegaan dat zij geen fouten gemaakt kan hebben. Dat de 3e brief een feitelijk onmogelijke situatie weergeeft is niet relevant omdat dat dan ook geldt voor de 2e brief. [gedaagde] betwist dat er sprake is van bedrog en ook dat het vonnis van 18 juni 2003 berust op stukken, waarvan de valsheid is erkend of bij gewijsde is vastgesteld. Ook is niet gebleken dat [gedaagde] in de eerste procedure stukken heeft achtergehouden, die de beslissing van de rechtbank anders zou hebben doen uitvallen
5. De beoordeling van het geschil
5.1 De rechtbank heeft kennis genomen van het dossier van de eerdere procedure tussen partijen bij deze rechtbank met rolnummer 51842 HAZA 03-31 en dat dossier gevoegd in het dossier van de onderhavige procedure.
5.2 Op 3 februari 2004, de datum van het arrest van het Gerechtshof, is het vonnis van 18 juni 2003 in kracht van gewijsde gegaan. [eisers] stelt onbetwist dat hij op 20 januari 2004 bekend is geworden met de 2e brief, hetgeen hij als grond aanvoert voor de herroeping. De dagvaarding in deze procedure is daarom tijdig ingesteld.
5.3 Allereerst dient beoordeeld te worden of de door [eisers] aangevoerde grond voldoet aan de criteria van artikel 382 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering
(hierna Rv). Is dat het geval dan zal het geding heropend worden en dienen partijen op de voet van artikel 387 Rv in de gelegenheid gesteld te worden om hun stellingen en verweren te wijzigen en aan te vullen. Eerst daarna zal beoordeeld en beslist kunnen worden of er reden is voor een ander oordeel, dan is gegeven in het vonnis van 18 juni 2003, en daarom voor herroeping van die uitspraak.
5.4 Artikel 382 Rv geeft drie criteria: bedrog door de wederpartij en erkende of bij gewijsde vastgestelde valsheid van stukken, terwijl het bestreden vonnis daarop berust en voorts het achterhouden van stukken door toedoen van de wederpartij terwijl de achtergehouden stukken voor het bestreden vonnis van beslissende aard zijn geweest.
In de beslissing in het bestreden vonnis wordt uit de 3e brief in samenhang met de fax van [gedaagde] d.d. 17 juli 2002 aan [eisers] afgeleid dat [gedaagde] op 17 juli 2002 contact met de SNS bank heeft gehad over het intrekken van de betalingsopdracht. Omdat in die twee stukken dezelfde datum van 17 juli 2002 wordt genoemd en de 1e brief daarmee tegenstrijdig is, is de rechtbank aan de 1e brief voorbij gegaan. Indien in de eerdere procedure de 2e brief ook in het geding was gebracht, zouden er twee stukken zijn geweest, waarin wordt tegengesproken dat [gedaagde] op 17 juli 2002 contact heeft gehad met de SNS bank over het intrekken van de betalingsopdracht. In dat geval had de rechtbank de 1e en de 2e brief niet zonder meer buiten beschouwing kunnen laten en de vordering niet direct kunnen afwijzen, aangezien er dan veel meer twijfel was gerezen over de datum van het contact van [gedaagde] met de SNS bank. Dat die datum cruciaal was voor de beslissing blijkt ook uit de volgende zinsnede in het bestreden vonnis onder 5.2: “Dit had anders gelegen als [gedaagde] enkele dagen later contact had opgenomen en de betaling in de tijd tussen het verzoek van [eisers] en voormeld contact had plaatsgevonden”. Om die reden kan gezegd worden dat de 2e brief van beslissende aard is voor het bestreden vonnis. [gedaagde] was in het bezit van de 2e brief. Daarmee staat vast dat die brief door toedoen van [gedaagde] niet in het eerdere geding is ingebracht. Nu tevens onbetwist is dat [eisers] de 2e brief na het vonnis van 18 juni 2003 in handen heeft gekregen, kan de conclusie worden getrokken dat is voldaan aan het derde criterium van artikel 382 Rv.
5.5 De stelling van [gedaagde] dat hij te goeder trouw de 3e brief met de juiste weergave van de feiten heeft overgelegd, maakt dat niet anders. De door [gedaagde] overgelegde 3e brief is namelijk geen gewone herstelbrief, aangezien daarin geen melding wordt gemaakt van “de kennelijke verschrijving” in de 2e brief en bovendien de 3e brief omstreeks februari 2003 verzonden is aan [gedaagde] terwijl deze gedateerd is op 20 december 2002. Dat maakt dat [eisers] niet op de hoogte kon zijn van het bestaan van de 2e brief , waardoor een verkeerde indruk is ontstaan, namelijk dat de
SNS bank er volkomen zeker van was dat [gedaagde] omstreeks 17 juli 2002 contact met haar had opgenomen. Daarmee zijn de wederpartij en de rechtbank op het verkeerde been gezet. Of [gedaagde] dit met opzet of te goeder trouw heeft gedaan, kan in het midden blijven, aangezien het geding reeds op het criterium van het achterhouden van stukken heropend zal worden. Ook de stellingen van [eisers] en de verweren van [gedaagde] ter zake van de valsheid van stukken kunnen om dezelfde reden onbesproken blijven.
5.6 Op grond van hetgeen hiervoor onder 5.4 is overwogen, zal het geding heropend worden. Voorts zal partij [gedaagde] op de voet van artikel 387 Rv in de gelegenheid gesteld worden om bij conclusie na heropening zijn stellingen en verweren te wijzigen en aan te vullen, nu Partij [eisers] ter zitting heeft aangegeven daaraan geen behoefte te hebben. Partij [eisers] zal in de gelegenheid gesteld worden hierop bij antwoordconclusie na heropening te reageren, zoals hierna is aangegeven. Tevens is ter zitting afgesproken dat in voormelde conclusies nog niet wordt ingegaan op de schade, doch dat die in een later stadium van de procedure aan de orde zal komen.
5.7 Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
De rechtbank, rechtdoende,
heropent het geding tussen partijen dat in 2002 en 2003 is behandeld bij deze rechtbank onder rolnummer 51842 HAZA 03-31 en waarin op 18 juni 2003 een eindvonnis is gewezen;
stelt partij [gedaagde] in de gelegenheid om zijn stellingen en verweren te wijzigen en aan te vullen;
verwijst de zaak daartoe naar de rol van 15 december 2004 voor het indienen van een conclusie na heropening door partij [gedaagde], ambtshalve peremptoir;
bepaalt dat partij [eisers] in de gelegenheid zal worden gesteld om op die akte bij antwoordakte te reageren;
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C.M. Boon en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 november 2004.