RECHTBANK ZUTPHEN
Meervoudige kamer voor strafzaken
Parketnummer: 06/060249-04
Uitspraak d.d.: 29 september 2004
Tegenspraak / dip
[verdachte],
geboren te Bergh op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in het huis van bewaring te Doetinchem.
Dit tussenvonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 september 2004.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 03 juni 2004 te Zeddam, althans in de gemeente Bergh, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag van circa 603,43 euro, in elk geval een geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan Chocolaterie Dongelmans en/of [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte
- voornoemde winkel is binnengegaan en/of
- een (zwartkleurig) pistool, althans een vuurwapen, althans een daarop gelijkend voorwerp uit zijn jaszak heeft gehaald en/of op die [slachtoffer 1] heeft gericht en/of
- die [slachtoffer 1] de woorden heeft toegevoegd: "Geef mij je geld, geef mij al je geld, anders schiet ik je dood" en/of "Meisje, ik wil je geen pijn doen, geef me al je geld, maak dat ding los" en/of " Ga liggen, op de grond, daarachter" en/of " Tien seconden blijven liggen en als je naar de politie gaat dan weet ik je te vinden", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 03 juni 2004 in de gemeente Doetinchem mevrouw [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
- een (zwartkleurig) pistool, althans een vuurwapen, althans een daarop gelijkend voorwerp, op de arm, in ieder geval op het lichaam van die [slachtoffer 2] gericht en/of
- (daarbij) die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd: "Als je problemen hebt moet je het nu zeggen dan haal ik de trekker over" en/of "Wie er tussen mij en [vriendin verdachte] komt knal ik ook overhoop",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 03 juni 2004 te Zeddam (gemeente Bergh) en/of (in de gemeen)te Doetinchem, (een) luchtdrukpistool (merk T.J. Harrington & Son), zijnde (een) voorwerp(en) als bedoeld in de categorie IV van de Wet wapens en munitie, op de openbare weg(en) of andere voor het publiek toegankelijke plaats(en), te weten (onder meer) op de Benedendorpsstraat (te Zeddam) en/of
Kapoeniestraat (te Doetinchem) heeft gedragen;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 27 lid 1 Wet wapens en munitie
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op 03 juni 2004 te Zeddam, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag van circa 603,43 euro, toebehorende aan Chocolaterie Dongelmans en/of [slachtoffer 1], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte
- voornoemde winkel is binnengegaan en
- een zwartkleurig pistool, althans een daarop gelijkend voorwerp uit zijn jaszak heeft gehaald en op die [slachtoffer 1] heeft gericht en
- die [slachtoffer 1] de woorden heeft toegevoegd: "Geef mij je geld, geef mij al je geld, anders schiet ik je dood" en "Meisje, ik wil je geen pijn doen, geef me al je geld, maak dat ding los" en " Ga liggen, op de grond, daarachter" en " Tien seconden blijven liggen en als je naar de politie gaat dan weet ik je te vinden", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op 03 juni 2004 in de gemeente Doetinchem mevrouw [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
- een zwartkleurig pistool, althans een daarop gelijkend voorwerp, op de arm van die [slachtoffer 2] gericht en
- daarbij die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd: "Als je problemen hebt moet je het nu zeggen dan haal ik de trekker over" en "Wie er tussen mij en [vriendin verdachte] komt knal ik ook overhoop", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op 03 juni 2004 te Zeddam en te Doetinchem, een luchtdrukpistool (merk T.J. Harrington & Son), zijnde een voorwerp als bedoeld in de categorie IV van de Wet wapens en munitie, op de openbare weg, te weten (onder meer) op de Benedendorpsstraat te Zeddam en de Kapoeniestraat te Doetinchem heeft gedragen.
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat meer of anders is ten las-te gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
1. diefstal vergezeld van geweld en bedreiging van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren;
2. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
3. handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Over verdachte is een multidisciplinair rapport opgemaakt door H.E.M. van Beek, psychiater, op 2 september 2004 en S. Wijga, psycholoog, op 3 september 2004.
Met de conclusie van deze rapportage, te weten dat verdachte ten tijde van het hem ten laste gelegde lijdende was aan een zodanige persoonlijkheidsstoornis en gebrekkige ontwikkeling zijner geestvermogens, dat het ten laste gelegde – indien bewezen - hem slechts in verminderde mate kan worden toegerekend, kan de rechtbank zich verenigen. Zij neemt deze conclusie over.
Verdachte is strafbaar, nu overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan oplegging van een vrijheidsstraf rechtvaardigen.
De officier van justitie heeft naast de oplegging van een vrijheidsstraf tevens de oplegging van de maatregel tot terbeschikkingstelling gevorderd.
De officier van justitie heeft ten aanzien van de op te leggen maatregel gevorderd een tussenvonnis te wijzen en het onderzoek ter terechtzitting te schorsen aangezien niet vaststaat dat verdachte in het kader van een terbeschikkingstelling onder voorwaarden, zoals is geadviseerd in voornoemde multidisciplinaire rapportage, opgenomen zou kunnen worden in de Forensische Verslavingskliniek Piet Roorda te Apeldoorn of een soortgelijke instelling. Voorts is er op dit moment geen rapport voorhanden waarin de voorwaarden zijn uitgewerkt waaraan verdachte zich in dat geval zou dienen te houden.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht te beslissen zoals door de officier van justitie is gevorderd.
Tijdens de beraadslaging is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, waar het gaat om de oplegging van de maatregel tot terbeschikkingstelling. In voornoemde multidisciplinair rapportage wordt geadviseerd verdachte in het kader van een terbeschikkingstelling onder voorwaarden een intensieve behandeling te laten ondergaan. Uit het reclasseringsrapport en de ter terechtzitting gegeven toelichting blijkt dat de Piet Roordakliniek niet op voorhand afwijzend is tegen een eventuele heropname, maar dat er nog wel een intakegesprek plaats dient te hebben en dat er voorwaarden opgesteld dienen te worden. De rechtbank acht het noodzakelijk de uitkomst van een intakegesprek af te wachten.
Voorts wil de rechtbank een rapport ontvangen waarin de voorwaarden staan vermeld waaraan de verdachte zich dient te houden bij een terbeschikkingstelling onder voorwaarden.
Zij zal daartoe het onderzoek heropenen, vervolgens schorsen en de stukken in handen stellen van de officier van justitie voor het laten opmaken van rapportage.
Gelet op het zittingsrooster en de gebruikelijke tijd die met het agenderen van het intakegesprek en het opmaken van een rapport is gemoeid, ziet de rechtbank klemmende redenen als bedoeld in artikel 282 van het Wetboek van Strafvordering om het onderzoek langer te schorsen dan een maand.
In beslag genomen voorwerpen
Ten aanzien van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven patroongordel met 15 losse flodders is de rechtbank van oordeel dat deze dient te worden onttrokken aan het verkeer, nu dit bij gelegenheid van het onderzoek naar door verdachte begane misdrijven werd aangetroffen en dit aan verdachte toebehorende voorwerp kan dienen tot het begaan of voorbereiden van soortgelijke misdrijven, terwijl dit van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
De officier van justitie heeft onttrekking aan het verkeer gevorderd van het onder verdachte inbeslaggenomen luchtdrukpistool.
Uit de stukken is gebleken dat er gebruik is gemaakt van de bevoegdheid om verdachte afstand te laten doen van het onder verdachte inbeslaggenomen luchtdrukpistool. In die beslissing ligt besloten dat de officier van justitie van oordeel was dat het belang van de strafvordering de voortduring van het beslag niet vorderde en het beslag eindigde, zodat de rechtbank daaromtrent bij eindvonnis geen beslissing meer kan geven.
Vordering tot schadevergoeding
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 2.286,77 (waarvan € 1.500,-- tot op heden geleden smartengeld) gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde.
Nu niet is weersproken dat de benadeelde partij, zoals deze heeft gesteld, als gevolg van het bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag en de vordering de rechtbank niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt, kan deze vordering bij eindvonnis worden toegewezen.
De verdachte is voor de schade -naar burgerlijk recht- aansprakelijk.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om bij eindvonnis aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van een som gelds ten behoeve van genoemd slachtoffer.
De rechtbank beslist als volgt.
Zij heropent het onderzoek en schorst dit tot de terechtzitting van 24 november 2004 te 15.45 uur.
Zij stelt de stukken in handen van de officier van justitie ter fine als voormeld.
De rechtbank beveelt de oproeping van verdachte en zijn raadsman tegen de nader bepaalde terechtzitting.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. Elders, voorzitter, Follender Grossfeld en Boks, rechters, in tegen-woordig-heid van Jansen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 september 2004.