ECLI:NL:RBZUT:2004:AR3403

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
16 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/1374
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning in strijd met bestemmingsplan en procedurele fouten

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 16 september 2004 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een bouwvergunning door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nunspeet. De eiser had een aanvraag ingediend voor de bouw van een loods op een perceel dat onder het bestemmingsplan "Nunspeet Oost 1997" viel, met de bestemming "Groen". De rechtbank oordeelde dat de aanvraag om bouwvergunning terecht was geweigerd, omdat het bouwwerk in strijd was met het bestemmingsplan. De rechtbank stelde vast dat de loods niet onder de overgangsbepalingen van het bestemmingsplan viel, aangezien het een vervangend bouwwerk betrof voor een eerder aanwezige veeschuur.

De rechtbank benadrukte dat de bevoegdheid om vrijstelling te verlenen op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) niet aan het college was gedelegeerd door de gemeenteraad. Hierdoor had het college de aanvraag om bouwvergunning als een verzoek om vrijstelling aan de raad moeten voorleggen. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit in strijd was met de vereiste zorgvuldigheid, omdat er geen beslissing was genomen over de vrijstelling die de eiser had verzocht.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de verweerder op om met inachtneming van de uitspraak een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van de eiser. Tevens werd de gemeente Nunspeet veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de eiser. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met aanvragen die mogelijk vrijstelling vereisen en de juiste procedures te volgen.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr.: 02/1374
UITSPRAAK
in het geding tussen:
[naam], te [woonplaats], eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nunspeet, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 19 augustus 2002.
2. Feiten
Bij brief van 17 oktober 2001 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat op 12 september 2001 is geconstateerd dat hij een aanvang heeft gemaakt met het bouwen van een bouwwerk (loods) op het perceel kadastraal bekend gemeente Nunspeet, [registratie nummer kadaster], plaatselijk bekend [adres]. Eiser, eigenaar van voornoemd perceel, heeft op 30 november 2001 een aanvraag om bouwvergunning ingediend voor de bouw van de loods ten behoeve van de opslag van werktuigen.
Bij besluit van 29 januari 2002 heeft verweerder de gevraagde bouwvergunning geweigerd. Eiser heeft hiertegen op 5 maart 2002 bezwaar gemaakt. De commissie voor de bezwaar- en beroepschriften heeft op 23 juli 2002 advies uitgebracht. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder, overeenkomstig het advies van voornoemde commissie, het bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 29 januari 2002 in stand gelaten.
3. Procesverloop
Namens eiser heeft mr. L. Bolier, juridisch adviseur te Elspeet, op 26 september 2002 beroep ingesteld op de in het beroepschrift vermelde gronden. Op 30 oktober 2002 zijn de beroepsgronden aangevuld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Na verkregen toestemming van partijen heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
4. Motivering
Ter beoordeling staat of verweerder bij het bestreden besluit de weigering om
bouwvergunning te verlenen terecht in stand heeft gelaten.
De rechtbank stelt voorop dat voor de in geding zijnde loods met een oppervlakte van 49 m2 een bouwvergunning is vereist.
Ingevolge artikel 44, onder c, van de Woningwet, zoals deze wet ten tijde hier van belang luidde, moet een bouwvergunning worden geweigerd, indien het bouwwerk in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen.
Het gedeelte van het perceel waarop de aanvraag betrekking heeft, valt onder de werking van het bestemmingsplan “Nunspeet Oost 1997” en heeft daarin de bestemming “Groen”.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de bij deze bestemming behorende voorschriften zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor:
a. groen- en speelvoorzieningen met daarbij opgenomen fiets- en voetpaden,
b. instandhouding van waardevolle bomen ter hoogte van de op de plankaart voorkomende aanduiding “te handhaven bomen”,
c. in- en uitritten, en
d. watergangen en waterpartijen.
In het tweede lid van voornoemd artikel is voorts onder meer bepaald dat op de gronden als bedoeld in het eerste lid uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de bestemming en aangrenzende wegen en paden mogen worden gebouwd.
Artikel 19 van de planvoorschriften bepaalt dat het verboden is de in het plan begrepen gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan deze gronden gegeven bestemming en met het in of krachtens het plan ten aanzien van het gebruik van deze gronden en bouwwerken bepaalde.
Blijkens het advies van de commissie voor bezwaar- en beroepschriften wordt de loods gebruikt ten dienste van het agrarisch bedrijf van eiser. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de loods in strijd met de bestemming “Groen” op het perceel aanwezig is en dat het bouwplan in strijd met het bestemmingsplan is.
Ingevolge artikel 22, eerste lid, van de planvoorschriften mogen bouwwerken, die ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaan of in uitvoering zijn, dan wel na dat tijdstip krachtens een daartoe strekkende bouwvergunning of anderszins rechtens zijn of mogen worden gebouwd en die afwijken van het plan, uitsluitend gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, mits
a. die afwijkingen niet worden vergroot, en
b. geen andere afwijkingen van het plan ontstaan.
Blijkens de gedingstukken heeft op de plaats waar de loods nu staat lange tijd een veeschuur gestaan. De rechtbank stelt vast dat de loods diende ter algehele vervanging van de voorheen aanwezige veeschuur. Gelet hierop moet worden geoordeeld dat de loods niet valt onder de werking van de overgangsbepalingen van het vigerende bestemmingsplan. Het betoog van eiser dat verweerder een onjuiste interpretatie van de overgangsbepalingen hanteert, treft dan ook geen doel.
Niet in geschil is dat de loods niet met toepassing van een binnenplanse vrijstellingsbepaling kan worden gelegaliseerd. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat zijn aanvraag om bouwvergunning mede had moeten worden opgevat als een verzoek om met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), vrijstelling te verlenen.
Ingevolge artikel 46, derde lid, van de Woningwet, voor zover thans van belang, wordt een aanvraag om bouwvergunning die slechts kan worden ingewilligd na vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO, geacht mede een verzoek om zodanige vrijstelling in te houden. Verweerder heeft op het bezwaar tegen de weigering van de bouwvergunning beslist, terwijl niet was beslist omtrent vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO. Aldus heeft verweerder het bestreden besluit genomen in strijd met de vereiste zorgvuldigheid, als bedoeld in artikel 3:2 van de Awb.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat geen sprake is van een geval als bedoeld in artikel 20 van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening 1985 (BRO 1985), omdat de loods is opgericht buiten de bebouwde kom op gronden waarop ingevolge het bestemmingsplan geen gebouwen zijn toegestaan. Reeds hierom kon geen vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de WRO worden verleend. Gewezen wordt in dit verband op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 24 december 2002 (BR 2003, nr. 67), 9 april 2003 (LJN.: AF7017) en 7 juli 2004 (LJN.: AP8328).
Evenmin kon vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO worden verleend, aangezien geen sprake is van een door gedeputeerde staten aangewezen categorie van gevallen als bedoeld in dit artikellid.
Uit de gedingstukken blijkt dat de raad van de gemeente Nunspeet (hierna: de raad) de bevoegdheid vrijstelling te verlenen krachtens artikel 19, eerste lid, van de WRO niet heeft gedelegeerd aan verweerder. Verweerder was derhalve niet bevoegd om toepassing te geven aan die bepaling en had de aanvraag om bouwvergunning, nu geen vrijstelling op grond van artikel 19, derde of tweede lid, van de WRO kon worden verleend, gelet op artikel 46, derde lid, tweede volzin, van de Woningwet, waarin geen uitzondering is gemaakt voor het eerste lid van artikel 19 van de WRO, aan de raad moeten voorleggen als een verzoek om vrijstelling op grond van die bepaling. Dat dit tot gevolg heeft dat elke bouwaanvraag waarop negatief wordt beslist aan de raad moet worden voorgelegd, behoudens in die gevallen waarin anders dan op grond van artikel 19, eerste lid, van de WRO, vrijstelling kan worden verleend, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De vraag of en de mate waarin de keuze van de wetgever voor de gemeenteraad als bevoegd orgaan voor de toepassing van artikel 19, eerste lid, van de WRO daadwerkelijk consequenties heeft voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk is immers een zaak die de gemeente, gegeven de in de wet opgenomen mogelijkheid om de bevoegdheid tot toepassing van artikel 19, eerste lid, van de WRO aan burgemeester en wethouders te delegeren, voor zich zelf kan beslissen (zie in dit verband het Algemeen Deel van de Memorie van Toelichting (Tweede Kamer, vergaderjaar 1996-1997, 25311, nr. 3).
De wetsgeschiedenis van de tweede volzin van artikel 46, derde lid, van de Woningwet biedt geen steun voor een andere opvatting. In de Memorie van Toelichting (Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22505, nr. 3, p. 3) is dienaangaande vermeld dat een nagenoeg gelijke regeling reeds was opgenomen in artikel 18, tweede lid, van het BRO 1985. In de Nota van Toelichting bij het BRO 1985 is met betrekking tot artikel 18, tweede lid (oud) van het BRO 1985, voor zover thans van belang, vermeld dat het bepaalde in het tweede lid is ontleend aan de praktijk dat zelden een aanvraag om vergunning die niet zonder het verlenen van vrijstelling zou kunnen worden ingewilligd, ook inderdaad gepaard gaat met zodanig vrijstellingsverzoek. Om nodeloos tijdverlies te voorkomen wordt zodanige aanvraag mede aangemerkt als een verzoek om vrijstelling, aldus de Nota van Toelichting. Niet valt in te zien dat het belang van voorkoming van nodeloos tijdsverlies niet of slechts in mindere mate zou gelden, wanneer het gaat om het beslissen omtrent een verzoek om vrijstelling op grond van artikel 19, eerste lid, van de WRO.
Het beroep is derhalve gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd.
Ter informatie van partijen wijst de rechtbank op de uitspraak van de AbRS van 29 oktober 2003 (LJN.: AM5471; JB 2004/4), waaruit is af te leiden dat verweerder, in het geval dat de raad geen vrijstelling wil verlenen, niet opnieuw op het bezwaar tegen de weigering van de bouwvergunning mag beslissen alvorens de raad op het eventuele bezwaar tegen de weigering van de vrijstelling zal hebben beslist.
De rechtbank ziet in het vorenoverwogene aanleiding verweerder te veroor-delen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken.
Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht kent de rechtbank ter zake van verleende rechtsbijstand 1 punt toe, waarbij een wegingsfactor van 1 wordt gehanteerd.
5. Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van eiser;
- bepaalt dat de gemeente Nunspeet het betaalde griffierecht van € 109,-- aan eiser vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 322,--, te betalen door de gemeente Nunspeet.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Aldus gegeven door mr. M.J. van Lee en in het openbaar uitgesproken op 16 september 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.