RECHTBANK ZUTPHEN
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nrs.: 03/583 en 03/601 WOW44
[eiser sub 1], te [woonplaats], eiser sub 1,
[eisers sub 2], te [woonplaats], eisers sub 2,
en
het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn, verweerder,
alsmede Orpheus NV Schouwburg en Congrescentrum, te Apeldoorn, derde-partij.
Besluiten van verweerder van 21 maart 2003, kenmerk: (telkens) VRB/352875/5471/5493.
Bij besluit van 30 mei 2002 heeft verweerder onder vrijstelling van het bestemmingsplan ‘Beekpark’ en met ontheffing als bedoeld in artikel 2.5.30, vierde lid, aanhef en onder b, van de Bouwverordening voor de gemeente Apeldoorn, aan de derde-partij bouwvergunning verleend voor het veranderen en het vergroten van de schouwburg en het congrescentrum Orpheus.
Bij besluit van eveneens 30 mei 2002, zoals gewijzigd bij besluit van 11 september 2002, heeft verweerder aan de derde-partij tevens bouwvergunning verleend voor het oprichten van een parkeergarage op het perceel Churchillplein 1 te Apeldoorn.
Bij de thans bestreden besluiten zijn de onderscheidenlijke bezwaren van eiser sub 1 en eisers sub 2 tegen de besluiten van 30 mei 2002, onder herroeping van de verleende vrijstelling van het bestemmingsplan, ongegrond verklaard.
Eiser sub 1 heeft bij brief van 27 april 2003 en eisers sub 2 hebben bij brief van 29 april 2003 beroep ingesteld op de in hun beroepschriften vermelde gronden. Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken en verweerschriften ingezonden.
De beroepen zijn behandeld ter zitting van 21 januari 2004, waar eiser sub 1 in persoon en van en namens eisers sub 2 [eiser sub 2a] zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J. Groeneveld, ambtenaar bij de gemeente Apeldoorn. Namens de derde-partij is verschenen G.A. Kroeze-Knol, bijgestaan door mr. J.H. Meijer, advocaat te Apeldoorn.
4.1. Ingevolge artikel 44 van de Woningwet, zoals deze bepaling ten tijde hier van belang luidde, mag alleen en moet een bouwvergunning worden geweigerd, indien:
a. (…);
b. (…);
c. het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld;
d. (…);
e. (…).
4.2.1. Bij besluit van 18 oktober 2001 heeft de gemeenteraad van Apeldoorn het bestemmingsplan ‘Beekpark, 1e partiële herziening, locatie Orpheus’ vastgesteld, teneinde de in geding zijnde bouwplannen planologisch mogelijk te maken. Bij besluit van 14 mei 2002 hebben gedeputeerde staten van Gelderland dit herzieningsplan goedgekeurd.
Bij uitspraak van 10 september 2002 heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen, waardoor het bestemmingsplan rechtskracht verkreeg.
4.2.2. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de bouwvergunningaanvragen bij de bestreden besluiten derhalve terecht getoetst aan het bestemmingsplan ‘Beekpark, 1e partiële herziening, locatie Orpheus’. Dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) bij uitspraak van 9 april 2003 gedeeltelijk (voorzover aan de in artikel 3.11, vierde lid, van de planvoorschriften opgenomen bebouwingsmatrix een bepaling is toegevoegd omtrent de afstand van bebouwing tot het hart van een bijzondere boom, goedkeuring aan het plan heeft onthouden) geeft de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. Naar inmiddels vaste rechtspraak van de Afdeling – zie bijvoorbeeld haar uitspraak van 21 december 1999 (BR 2000 p. 491) – kan aan de gehele of gedeeltelijke vernietiging van een goedkeuringsbesluit geen terugwerkende kracht worden verbonden. Dat de bouwplannen zonder de bedoelde toegevoegde bepaling waaraan alsnog goedkeuring is onthouden in strijd zijn met de in artikel 3.11, vierde lid, van de planvoorschriften opgenomen bebouwingsmatrix, hetgeen eiser sub 1 en eisers sub 2 hebben benadrukt, dwingt dan ook niet tot de conclusie dat de bouwvergunningen wegens strijd met het bestemmingsplan ‘Beekpark, 1e partiële herziening, locatie Orpheus’ geweigerd hadden moeten worden.
4.3. Vervolgens rijst de vraag of verweerder op juiste gronden heeft geconcludeerd dat de gevraagde bouwvergunningen ten tijde van de bestreden besluiten geen strijdigheid opleverden met het bestemmingsplan ‘Beekpark, 1e partiële herziening, locatie Orpheus’ of de krachtens dit plan gestelde eisen.
4.3.1. Ingevolge het bestemmingsplan ‘Beekpark, 1e partiële herziening, locatie Orpheus’ rust op de betrokken gronden de bestemming ‘Maatschappelijke doeleinden MII, mede toegestaan horeca’ en op de locatie van de geplande parkeergarage de bestemming ‘Verblijfsgebied’.
Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, van planvoorschriften zijn de voor ‘Maatschappelijke doeleinden MII, mede toegestaan horeca’ aangewezen gronden bestemd voor:
a. maatschappelijke doeleinden;
b. parkeervoorzieningen;
c. tuin en/of erf;
met de daarbij behorende gebouwen en andere bouwwerken.
Ingevolge artikel 3.9, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de voor ‘Verblijfsgebied’ aangewezen gronden bestemd voor:
a. verblijfsgebied;
b. groenvoorzieningen;
c. parkeervoorzieningen;
d. een parkeergarage respectievelijk in- en uitrit indien en voorzover op de plankaart de aanduiding ‘parkeergarage’ onderscheidenlijk ‘auto-ontsluiting’ voorkomt; met de daarbij behorende gebouwen en ander bouwwerken.
4.3.2. De bouwplannen voorzien in de uitbreiding van de schouwburg Orpheus, meer in het bijzonder in een vergroting van de huidige capaciteit van de schouwburg van 1.350 zitplaatsen met 1.200 zitplaatsen en een uitbreiding van de parkeervoorzieningen met in totaal 500 parkeerplaatsen, waarvan 380 plaatsen in een ondergrondse parkeergarage en 120 plaatsen boven maaiveld.
4.3.3. Eiser sub 1 en eisers sub 2 hebben zich op het standpunt gesteld dat de groutankers die dienen ter versteviging van de wanden van de parkeergarage buiten de bestemmingsgrens zijn gelegen en derhalve strijdig zijn met de ter plaatse geldende bestemming ‘Groenvoorziening’ en dat mitsdien de gevraagde bouwvergunning voor de parkeergarage wegens strijd met het bestemmingsplan geweigerd had moeten worden.
4.3.4. Mede gelet op het verhandelde ter zitting, alwaar zowel de derde-partij als verweerder (nogmaals) te kennen heeft gegeven dat de groutankers gedurende de bouw een tijdelijke voorziening vormen, dient het er naar het oordeel van de rechtbank voor te worden gehouden dat de groutankers geen onderdeel uitmaken van de bouwvergunningaanvraag en mitsdien ook niet zijn vergund. Hierbij is mede van belang dat het aannemelijk is, op basis van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, dat niet alle groutankers op de gewaarmerkte bouwtekeningen (door middel van een onderbroken lijn) zijn weergegeven en dan alleen nog om aan te geven dat conform de veiligheidsvoorschriften uit de Bouwverordening voor de gemeente Apeldoorn zal worden gebouwd. Derhalve kan niet worden gezegd dat het betrokken bouwplan op het door eiser sub 1 en eisers sub 2 aangesneden punt met het bestemmingsplan in strijd is, zodat de grief niet tot het door eiser sub 1 en eisers sub 2 gewenste resultaat kan leiden.
4.4. Nu overigens niet is gesteld dat de bouwplannen (qua maatvoering of situering) strijdig zijn met het bestemmingsplan ‘Beekpark, 1e partiële herziening, locatie Orpheus’ of de krachtens dit plan gestelde eisen dan wel anderszins in strijd met het bepaalde bij artikel 44 van de Woningwet zijn verleend, is er geen grond voor het oordeel dat de bestreden besluiten geen stand kunnen houden. Hierbij is tevens van belang dat hetgeen eiser sub 1 en eisers sub 2 verder nog, over met name de gevolgde vrijstellingsprocedure, naar voren hebben gebracht – wat daarvan ook zij – gelet op het dwingendrechtelijk karakter van artikel 44 van de Woningwet, niet tot herroeping van de verleende bouwvergunningen kan leiden.
4.5. De beroepen dienen ongegrond te worden verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
- verklaart de beroepen ongegrond.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Aldus gegeven door mr. N.C. van Lookeren Campagne en in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.