RECHTBANK ZUTPHEN
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
[eiseres] te [woonplaats], eiseres,
het college van burgemeester en wethouders van Lochem, verweerder,
alsmede [derde 1] en [derde 2], derde-partijen.
Besluit van verweerder van 9 juli 2003.
Bij besluit van 8 november 2002 heeft verweerder aan eiseres onder voorwaarden vergunning verleend voor het vellen van 16 bomen (3 beuken, 6 elzen, 1 prunus, 2 eiken, 3 esdoorns en 1 wilg) staande op een strook grond gelegen tussen [locatiebeschrijving], kadastraal bekend gemeente Lochem, sectie […], nummer […], voor de realisering van een uitrit op de […]weg in verband met de bouw van een appartementencomplex. Verweerder heeft de kapvergunning verleend onder oplegging van de verplichting om 10 loofbomen met een stamomvang van 6-8 cm te herplanten.
De hiertegen door verscheidene omwonenden gemaakte bezwaren zijn bij het bestreden besluit gegrond verklaard, in zoverre dat verweerder heeft bepaald de kapvergunningaanvraag nogmaals in behandeling te nemen en af te stemmen met de aanlegvergunning en de voor het appartementencomplex aan te vragen bouwvergunning.
Namens eiseres heeft mr. E. Beele, advocaat te ’s Hertogenbosch, beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 25 februari 2004, waar namens eiseres […] is verschenen, bijgestaan door mr. Beele. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door M.S. Borgman en H.W. ten Pas, ambtenaren van de gemeente Lochem. Van de derde-partijen is [derde 2] verschenen.
4.1. De rechtbank stelt vooraleerst vast dat, mede gelet op het verweerschrift en het verhandelde ter zitting, verweerder met zijn mededeling in het bestreden besluit de aanvraag om een kapvergunning nogmaals in behandeling te nemen heeft beoogd de kapvergunning te herroepen en de aanvraag alsnog te weigeren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, anders dan eiseres meent, dan ook niet gehandeld in strijd met het uitgangspunt van de bezwaarschriftprocedure dat ingeval het bestuursorgaan in heroverweging tot de conclusie komt dat het aangevochten besluit niet in stand kan blijven niet met gegrondverklaring van het bezwaar kan worden volstaan.
4.2.1. Van toepassing is afdeling 5 van hoofdstuk 4 van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Lochem (APV).
Ingevolge artikel 4.44 van de APV is het verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders houtopstand te vellen of te doen vellen.
Ingevolge artikel 4.47 van de APV kan de vergunning worden geweigerd in het belang van de handhaving van:
- de natuurwaarde van de houtopstand;
- de landschappelijke waarde van de houtopstand;
- de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
- de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
- de cultuurhistorische waarde van de houtsopstand;
- de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.
4.2.2. De ontsluitingsweg is planologisch mogelijk gemaakt door het bestemmingsplan ‘Lochem Oost 1998’, op grond waarvan op het betreffende perceelsgedeelte de bestemming ‘Verblijfsgebied (Vb)’ rust. De goedkeuring van dit planonderdeel was ten tijde van het bestreden besluit onherroepelijk. Wat betreft de bestemming ‘Woondoeleinden categorie II’ met de nadere aanduiding ‘appartementen’, welke bestemming op de locatie rust waar het appartementencomplex is beoogd, was het bestemmingsplan ‘Lochem Oost 1998’ ten tijde van het bestreden besluit eveneens reeds in werking getreden.
4.3.1. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de in artikel 4.47 van de APV opgesomde belangen, voor zover in geding, niet dusdanig zwaar wegen dat om reden van handhaving van die belangen de kapvergunning niet kon worden verleend. Weliswaar zal het aangezicht van de locatie veranderen en vertegenwoordigen de bomen, mede gezien het historische karakter van de omliggende gebouwen en het omliggend groen, een zekere cultuurhistorische waarde, maar de verplichting tot herbeplanting staat daar tegenover en bovendien, zo heeft verweerder overwogen, is het wegtracé zorgvuldig gekozen om zo veel mogelijk bomen te sparen en om de inbreuk op het aangezicht en het groenkarakter zo veel mogelijk te beperken.
Niettemin heeft verweerder aanleiding gezien de kapvergunning te herroepen, teneinde de verschillende vergunningen voor en in verband met het geprojecteerde appartementencomplex tegelijkertijd te beoordelen.
4.3.2. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat een dergelijke coördinatie tussen de kapvergunning en de aanleg- en bouwvergunning niet is voorgeschreven, zodat, mede gezien het feit dat ten tijde van het bestreden besluit het plandeel met de bestemming ‘Woondoeleinden categorie II’ (alsnog) rechtskracht had verkregen, verweerder in redelijkheid niet alsnog omwille van de door hem voorgestane coördinatie de kapvergunningaanvraag kon weigeren.
4.4. Bij de beoordeling van deze grief moet voorop worden gesteld dat aan verweerder ter zake van de verlening van kapvergunningen, gelet op het bepaalde in artikel 4.47 van de APV, een grote mate van beleidsvrijheid toekomt. Dit neemt echter niet weg dat een kapvergunning slechts kan worden geweigerd indien één of meer in die bepaling limitatief opgesomde weigeringsgronden zich voordoen en dat geen grond voor weigering is dat de vergunning voor het bouwplan in verband met de realisering waarvan de kapvergunning is aangevraagd in rechte onaantastbaar is. Voorts is van belang dat een coördinatie als door verweerder voorgestaan, teneinde een gezamenlijke toetsing van de verschillende vergunningaanvragen te laten plaatsvinden, in de APV niet is voorgeschreven en dat de planologische aspecten moeten worden afgewogen in het kader van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en niet bij de kapvergunningverlening.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder derhalve, mede in aanmerking genomen diens standpunt over de (cultuurhistorische) waarde van de bomen (voor het stadsschoon), bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid niet op de enkele grond van de door hem gewenste coördinatie van procedures alsnog tot weigering van de kapvergunning kunnen komen. Hierbij is tevens van belang, zoals ook eiseres heeft benadrukt, dat het plandeel ter zake van de bestemming ‘Verblijfsgebied (Vb)’ ten tijde van het bestreden besluit onherroepelijk was en dat de procedure over de gedeeltelijke onthouding van goedkeuring aan het plandeel betreffende de bestemming ‘Woondoeleinden categorie II’ reeds was afgewikkeld, alsook dat reeds een aanlegvergunning was aangevraagd en al vooroverleg over het bouwplan had plaatsgevonden.
4.5. Het beroep dient dan ook gegrond te worden verklaard. Verweerder zal met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op de bezwaren dienen te beslissen. De rechtbank hecht eraan op te merken dat verweerder daarbij zal moeten beoordelen of wel alle bezwaarmakers zicht hebben op de in het geding zijnde bomen en of zij bijgevolg wel allemaal als belanghebbende bij de kapvergunning kunnen worden aangemerkt. Er bestaat aanleiding voor na te melden proceskostenveroordeling.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om met inachtneming van het gestelde in deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres;
- bepaalt dat de gemeente Lochem het betaalde griffierecht van € 232,- aan eiseres vergoedt; en
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 644,- ter zake van verleende rechtsbijstand, te betalen door de gemeente Lochem.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Aldus gegeven door mr. N.C. van Lookeren Campagne en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.